vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
zaaknummer / rolnummer: 81610 / HA ZA 09-2439
Vonnis van 13 oktober 2010
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CMV BANK B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
eiseres,
advocaat mr. H. Post,
[Gedaagde]
wonende te Gorinchem,
gedaagde,
advocaat mr. A.M. Leenders.
Partijen zullen hierna CMV Bank en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 26 augustus 2009, waarin een comparitie van partijen is gelast,
- het proces-verbaal van comparitie van 18 augustus 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. In 1994 hebben [gedaagde] en CMV Bank een overeenkomst (hierna: de kredietovereenkomst) gesloten, waarbij CMV Bank aan [gedaagde] een krediet (hierna: het krediet) heeft verstrekt. CMV Bank beschikt niet meer over (een kopie van) de schriftelijke vastlegging van de kredietovereenkomst.
2.2. Uit hoofde van de kredietovereenkomst heeft CMV Bank op 26 januari 1994 aan [gedaagde] een kredietbedrag van (omgerekend in euro’s) € 29.495,71 verstrekt. Daarnaast heeft [gedaagde] met de aan hem door CMV Bank verstrekte credit card transacties verricht en is het krediet in elk geval één maal verhoogd met een bedrag van € 9.075,60. Tussentijds heeft [gedaagde] aflossingen verricht.
2.3. Bovengenoemde bedragen zijn vermeld in het door CMV Bank overgelegde overzicht over de periode vanaf 26 januari 1994 tot en met 16 januari 2007 (productie I bij dagvaarding, hierna: het Overzicht).
2.4. In 1999 is er sprake geweest van een 3-jarige periode van bemiddeling door de Gemeentelijke Kredietbank (hierna: de GKB), om tot een sanering te komen van de schulden van [gedaagde]. Namens CMV Bank heeft Antera Incasso bij brief van 7 april 1999 (productie 3, overgelegd door CMV Bank) aan de GKB laten weten dat zij accoord ging met de voorgestelde betalingsregeling maar dat zij na 36 maanden voor het restant van de openstaande schuld (van [gedaagde] aan CMV Bank) geen finale kwijting zou verlenen.
2.5. Vanaf juli 1999 tot en met september 2005 heeft [gedaagde] vaste, maandelijkse bedragen (tussen de 90,75 en € 527,07) afgelost. In het Overzicht zijn deze bedragen omschreven als “Betaling”.
2.6. In het Overzicht is vanaf 10 oktober 2005 maandelijks een renteboeking opgenomen, waarmee het vermelde openstaande bedrag oploopt. De bedragen van de renteboekingen verschillen, variërend van € 260,92 tot en met € 354,06 (en éénmaal
€ 81,76).
3. De vordering
3.1. CMV Bank vordert, na eisvermindering, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt om aan CMV Bank tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de som van € 45.110,47 (hoofdsom van € 43.785,47 plus buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.785,00, verminderd met betalingen door [gedaagde] van € 320,-- en
€ 140,--), vermeerderd met de overeengekomen kredietvergoeding, thans uitmakende 0,972% per maand, over € 43.785,47, te rekenen vanaf 5 juni 2009 tot de dag der algehele voldoening, vermeerderd met de kosten van dit geding, waaronder advocatensalaris.
3.2. Zij voert hiertoe -kort weergegeven- het volgende aan.
De grondslag van de vordering van CMV Bank is nakoming van de tussen partijen gesloten kredietovereenkomst. [gedaagde] was meer dan twee maanden achterstallig in de betaling van één vervallen termijn en is na in gebreke gesteld te zijn, nalatig gebleven in de volledige nakoming van zijn verplichtingen. Dit betekent dat op basis van de kredietovereenkomst het per 5 juni 2009 nog resterende, door [gedaagde] verschuldigde bedrag van in totaal € 43.785,47 geheel opeisbaar is.
4. Het verweer
4.1. De conclusie van [gedaagde] strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van CMV Bank in de proceskosten.
4.2. Hiertoe brengt hij -kort weergegeven- het volgende naar voren.
Het krediet en de verhoging zijn destijds te gemakkelijk aan [gedaagde], die timmerman was, verstrekt. Vanaf 10 oktober 2005 is CMV Bank in strijd met de gemaakte afspraken rente in rekening gaan brengen. Volgens [gedaagde] is hij de berekende rentebedragen ook niet verschuldigd, nu CMV Bank op dit punt onrechtmatig en in strijd met de redelijkheid en billijkheid heeft gehandeld. Voorts beroept [gedaagde] zich in dit verband nog op onvoorziene omstandigheden, bestaande uit zijn verslechterde financiële positie sinds zijn inkomsten bestaan uit een WAO-uitkering.
Kredietverlening
5.1. Het betoog van [gedaagde] over te gemakkelijke kredietverlening wordt zo begrepen dat [gedaagde] zich beroept op schending door CMV Bank van de op haar rustende zorgplicht om voldoende rekening te houden met de financiële draagkracht van [gedaagde]. De rechtbank kan [gedaagde] hierin niet volgen, omdat hij tevens aanvoert dat hij destijds in een gunstige financiële positie verkeerde en zich een krediet kon veroorloven. Het bedoelde beroep op schending van de zorgplicht faalt dan ook.
Openstaand bedrag en renteboekingen
5.2. Gelet op de stellingen van partijen ter comparitie, zijn zij het er over eens dat voorafgaand aan de renteboeking van 10 oktober 2005, het door [gedaagde] aan CMV Bank verschuldigde bedrag uit hoofde van de kredietovereenkomst € 29.972,43 bedroeg
(het in het Overzicht vermelde bedrag van € 30.054,19, verminderd met de renteboeking van 10 oktober 2005 ad € 81,76).
5.3. CMV Bank heeft, zoals ook blijkt uit de in het Overzicht gehanteerde methode van berekening, de gevorderde hoofdsom van € 43.785,47 per 5 juni 2009 berekend door het onder 5.2. genoemde openstaande saldo vanaf 10 oktober 2005 te verhogen met maandelijkse renteboekingen en te verminderen met door [gedaagde] gedane betalingen.
5.4. Tussen partijen is niet in geschil dat CMV Bank oorspronkelijk op grond van de kredietovereenkomst gerechtigd was rente in rekening te brengen.
Stuik stelt echter dat hij vanaf 1999 steeds het maximaal haalbare bedrag binnen de voor hem geldende afloscapaciteit heeft afgelost en dat partijen in dat verband in 1999 zijn overeengekomen dat CMV Bank geen rente meer zou berekenen. De stellingen van [gedaagde] worden zo begrepen dat hij zich er op beroept dat het ging om een afspraak (rentestop) voor onbepaalde tijd. Volgens [gedaagde] heeft CMV Bank na de overdracht van de incasso aan Interbank in 2005, eenzijdig en zonder voorafgaande aankondiging deze afspraak geschonden. CMV Bank zou niet bereid zijn geweest inhoudelijk te reageren op brieven en telefoontjes hierover van [gedaagde], met als gevolg dat het volgens CMV Bank openstaande bedrag, ondanks de betalingen van [gedaagde], met € 16.000,-- is toegenomen.
5.5. CMV Bank heeft ter comparitie betwist dat het ging om een rentestop voor onbepaalde tijd. Zij heeft naar voren gebracht dat de rente in 1999 is gefixeerd vanwege de bemiddeling door de GKB en dat de rentestop in oktober 2005 is opgeheven toen de zaak bij Interbank in behandeling kwam. Verder heeft zij aangevoerd dat de rentestop een coulance regeling is, die meestal voor 1 jaar wordt aangegaan.
5.6. De rechtbank overweegt als volgt.
Het staat vast dat [gedaagde] gedurende meer dan zes jaar, in overleg met CMV Bank, het binnen zijn afloscapaciteit maximaal haalbare bedrag heeft afgelost en dat CMV Bank gedurende die gehele periode geen rente in rekening heeft gebracht. Tegenover de gemotiveerde en onderbouwde stellingen van [gedaagde] dat het aldus ging om een afgesproken rentestop voor onbepaalde tijd, had het op de weg van CMV Bank gelegen haar betwisting nader te onderbouwen. Dit heeft zij niet gedaan. De enkele stelling van CMV Bank dat het ging om een coulance regeling die meestal voor 1 jaar wordt aangegaan, is daartoe niet voldoende. Derhalve wordt als vaststaand aangenomen dat tussen partijen een rentestop voor onbepaalde tijd is overeengekomen.
5.7. Voor zover de stellingen van CMV Bank zo gelezen dienen te worden dat zij deze rentestop rechtsgeldig heeft opgezegd, wordt het volgende overwogen. Een dergelijke opzegging had in elk geval, conform de stellingen van [gedaagde], op goede gronden en met redenen omkleed dienen te geschieden. Dit geldt te meer, gelet op de ingrijpende gevolgen van beëindiging van een rentestop onder deze omstandigheden, waarbij de verschuldigde rente onevenredig hoog kan oplopen in verhouding tot de hoofdsom. Nu [gedaagde] heeft betwist dat CMV Bank de rentestop heeft opgezegd en CMV Bank haar stellingen over de wijze van beëindiging van de rentestop in het geheel niet heeft onderbouwd, staat vast dat de rentestop niet (rechtsgeldig) door CMV Bank is opgezegd.
5.8. Gelet op het bovenstaande, heeft CMV Bank bij de berekening van de door [gedaagde] aan haar verschuldigde hoofdsom ten onrechte rentebedragen vanaf oktober 2005 opgeteld.
5.9. [gedaagde] heeft ter comparitie naar voren gebracht dat op dit moment een openstaand, aan CMV Bank verschuldigd saldo resteert van (€ 28.970,-- plus € 450,-- =) € 29.420,--. Dit bedrag baseert [gedaagde] op het onder 5.2. genoemde openstaande saldo van € 29.972,43 per oktober 2005, verminderd met de sindsdien verrichte aflossingen. CMV Bank heeft geen duidelijkheid gegeven over het openstaande saldo exclusief de renteboekingen vanaf oktober 2005 (het Overzicht loopt ook slechts tot 16 januari 2007) en heeft het door [gedaagde] genoemde bedrag van € 29.420,-- niet betwist. Derhalve wordt als vaststaand aangenomen dat [gedaagde] nog € 29.420,-- aan CMV Bank verschuldigd is. De vordering van CMV Bank ten aanzien van de hoofdsom zal tot dit bedrag worden toegewezen.
5.10. Nu uit het bovenstaande tevens volgt dat de gevorderde contractuele kredietvergoeding over de hoofdsom niet kan worden toegewezen, zal als het mindere de wettelijke rente worden toegewezen, vanaf de dagvaarding tot aan de voldoening.
Buitenterechtelijke incassokosten
5.11. CMV Bank heeft met het oog op de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten onvoldoende aangetoond dat de gestelde verrichtingen meer hebben omvat dan een enkele (herhaalde) sommatie of het enkel doen van een niet aanvaard schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De daarop betrekking hebbende kosten moeten worden aangemerkt als verrichtingen waarvoor de in de artikelen 237 tot en met 240 Rv. bedoelde kosten een vergoeding insluiten. De vordering ten aanzien van buitengerechtelijke kosten zal dan ook worden afgewezen.
5.12. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, zal [gedaagde] worden veroordeeld in de proceskosten.
De proceskosten aan de zijde van CMV Bank bedragen tot op heden:
Dagvaarding € 102,83
Griffierecht € 1.005,00
Salaris advocaat (2 punten tarief III à € 579,-- ) € 1.158,-- +
Totaal € 2.265,83
6. De beslissing
De rechtbank
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan CMV Bank van een bedrag van € 29.420,--, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dagvaarding tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van CMV Bank bepaald op € 2.265,83;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.M. Arnoldus-Smit en in het openbaar uitgesproken op 13 oktober 2010.?