ECLI:NL:RBDOR:2010:BO4633

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
29 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/898
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.G.L. de Vette
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van loondoorbetalingsverplichtingen en WIA-aanvraag bij meerdere werkgevers

In deze zaak heeft de rechtbank Dordrecht zich gebogen over de loondoorbetalingsverplichtingen van werkgevers in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiseres, een schoonmaakster, was uitgevallen door gezondheidsklachten en had twee werkgevers. De rechtbank oordeelde dat de wetgever niet had voorzien in situaties waarin meerdere werkgevers hun re-integratieverplichtingen niet nakomen. In dit geval was aan één werkgever een loonsanctie opgelegd, terwijl de andere werkgever geen sanctie had gekregen. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag voor een WIA-uitkering niet langer kon worden opgeschort en dat de WIA-aanvraag inhoudelijk moest worden beoordeeld. De rechtbank stelde vast dat er een leemte in de wetgeving was, maar dat het niet aan de rechtbank was om op een mogelijke wetswijziging te anticiperen. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht geen loondoorbetalingsverplichting aan de tweede werkgever had opgelegd, omdat dit niet meer mogelijk was na het verstrijken van de wachttijd. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van de loonsanctie aan de eerste werkgever, maar de rechtbank oordeelde dat de procedure zorgvuldig was gevolgd en dat er geen grond was voor schadevergoeding. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 09/898
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
[naam eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
gemachtigde: mr. J. de Jong, werkzaam bij CNV Bedrijvenbond te Utrecht,
tegen
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen, verweerder,
gemachtigde: mr. D. Meijer, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (hierna: UWV).
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 18 oktober 2007 heeft verweerder de loonsanctie die eerder aan [naam werkgever 1], één van de werkgevers van eiseres, was opgelegd, ingetrokken.
Bij besluit van 18 oktober 2007 heeft verweerder geen loondoorbetalingsverplichting opgelegd aan [naam werkgever 2], de andere werkgever van eiseres.
Tegen deze besluiten heeft eiseres bij brieven van 23 november 2007 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 27 februari 2008 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 28 maart 2008 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
Met toepassing van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zijn [naam werkgever 1] en [naam werkgever 2] in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen. Zij hebben van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
Bij uitspraak van 3 april 2009 (procedurenummer AWB 08/366) heeft de rechtbank Dordrecht het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit van 27 februari 2008 vernietigd.
Bij besluit van 8 juni 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiseres wederom ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 14 juli 2009 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
De zaak is op 11 augustus 2010 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Het wettelijk kader
Ingevolge artikel 23, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA) geldt voordat de verzekerde aanspraak kan maken op een uitkering op grond van deze wet voor hem een wachttijd van 104 weken.
Atikel 25 van de WIA luidt, voor zover hier van belang, als volgt.
(...)
9. Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond zijn verplichtingen op grond van het eerste, tweede, derde, vierde of vijfde lid dan wel de krachtens het zevende lid gestelde regels niet of niet volledig nakomt of onvoldoende reïntegratie-inspanningen heeft verricht, verlengt het UWV het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek dan wel aanspraak op bezoldiging op grond van artikel 76a, eerste lid, van de Ziektewet, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen of reïntegratie-inspanningen kan herstellen. Het tijdvak bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken.
10. Het UWV geeft de beschikking omtrent de toepassing van het negende lid uiterlijk zes weken voor de afloop van de wachttijd, bedoeld in artikel 23, of indien toepassing is gegeven aan artikel 24 voor de afloop van het verlengde tijdvak, indien de aanvraag, bedoeld in artikel 64, tijdig is gedaan. Indien de aanvraag, bedoeld in artikel 64, niet tijdig is gedaan, wordt de in de vorige zin bedoelde beschikking uiterlijk zes weken voor de afloop van het tijdvak, bedoeld in artikel 629 lid 11, onderdeel a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, gegeven dan wel van het tijdvak, bedoeld in artikel 76a, zesde lid, onderdeel a, van de Ziektewet. In afwijking van de tweede zin geeft het UWV, in het geval van een niet tijdige aanvraag, die op grond van artikel 64, zesde lid, geacht wordt tijdig te zijn ingediend, en waarbij de niet tijdigheid van de aanvraag het gevolg is van het niet naleven van de verplichting, bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Ziektewet, de beschikking omtrent toepassing van het negende lid binnen zeven weken na ontvangst van de aanvraag, bedoeld in artikel 64.
11. Verlenging van het tijdvak als bedoeld in het negende lid vindt niet plaats indien het UWV de beschikking omtrent de toepassing van het negende lid niet geeft voor de afloop van de wachttijd, bedoeld in artikel 23, of indien toepassing is gegeven aan artikel 24 van deze wet dan wel aan het artikel 629 lid 11, onderdeel a, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, of artikel 76a, zesde lid, onderdeel a, van de Ziektewet, voor afloop van het verlengde tijdvak. In afwijking van de eerste zin vindt, in het geval van een niet tijdige aanvraag, die op grond van artikel 64, zesde lid, geacht wordt tijdig te zijn ingediend, en waarbij de niet tijdigheid van de aanvraag het gevolg is van het niet naleven van de verplichting, bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Ziektewet, verlenging van het tijdvak, bedoeld in het negende lid, niet plaats indien het UWV de beschikking omtrent toepassing van het negende lid niet afgeeft binnen zeven weken na ontvangst van de aanvraag, bedoeld in artikel 64.
(...)
Ingevolge artikel 64, zevende lid, van de WIA wordt indien het UWV toepassing geeft aan artikel 25, negende lid, van de WIA of artikel 26, derde lid, tweede volzin de behandeling van de aanvraag opgeschort.
2.2. Het bestreden besluit
Verweerder heeft bij het thans bestreden besluit de beslissing om de aan [naam werkgever 1] opgelegde loonsanctie in te trekken gehandhaafd. Eveneens heeft verweerder de beslissing gehandhaafd om aan [naam werkgever 2] geen loonsanctie op te leggen. Op grond van de arbeidsdeskundige rapportage van 16 mei 2007 concludeert verweerder dat beide werkgevers zich onvoldoende hebben ingespannen om eiseres weer in arbeid te re-integreren. Op 24 mei 2007 is tijdig aan werkgever [naam werkgever 1] meegedeeld dat er een loonsanctie is opgelegd en is eiseres geïnformeerd over de opschorting van de aanvraag. Echter verweerder heeft verzuimd om voor het verstrijken van de wachttijd, te weten 23 juli 2007, een loonsanctie aan [naam werkgever 2] op te leggen. Gelet op het bepaalde in artikel 25, elfde lid, van de WIA was dit ook niet langer mogelijk. De aanvraag voor een WIA-uitkering kon mitsdien niet langer worden opgeschort. Bij besluit van 27 november 2007 is aan eiseres meegedeeld dat zij per 23 juli 2007 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering. Het besluit aan [naam werkgever 1] van 24 mei 2007 kon naar de opvatting van verweerder niet langer gehandhaafd worden gezien de gewijzigde omstandigheden. Nu aan de tweede werkgever geen loonsanctie meer kon worden opgelegd kan ook de eerste werkgever niet worden verplicht tot doorbetaling van loon, omdat het recht op een WIA-uitkering niet deelbaar is per werkgever.
2.3. De gronden van beroep
Eiseres kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Daartoe voert zij het volgende aan. Op 24 mei 2007, derhalve voor het einde van de wachttijd, werd een beslissing inzake de loondoorbetalingsverplichting genomen en verzonden aan [naam werkgever 1]. Eiseres acht intrekking van dit besluit, zonder dat er sprake is van een bezwaarprocedure en zonder dat er een andere toegestane reden is, onrechtmatig. Intrekking van de sanctie kan volgens eiseres slechts als de grondslag voor de sanctie ontbreekt of als het verzuim hersteld is. Daarvan is hier geen sprake. Eiseres acht het besluit van 18 oktober 2007 genomen in strijd met de wet en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Eiseres verwijst naar eerdergenoemde uitspraak van de rechtbank waarin is geoordeeld dat niet valt in te zien om welke reden het verzuim niet tijdig een besluit te nemen ten aanzien van [naam werkgever 2] niet naast de opgelegde loonsanctie kan bestaan. Uit de wet volgt niet dat de WIA-aanvraag niet langer kan worden opgeschort als er geen loonsanctie aan de tweede werkgever is opgelegd. Verweerder heeft naar het idee van eiseres onvoldoende gekeken naar andere oplossingen, waarbij de schade voor haar minimaal dan wel uitgesloten zou zijn. Eiseres verzoekt om vergoeding van de geleden schade, waaronder de wettelijke rente.
2.4. De beoordeling door de rechtbank
2.4.1. De rechtbank neemt het volgende als vaststaand aan.
Eiseres is op 25 juli 2005 uitgevallen als schoonmaakster als gevolg van long- en rugklachten. Ze werkte op het moment van uitval voor 26,5 uur per week in loondienst bij [naam werkgever 1]. Per 1 juli 2006 is het dienstverband bij [naam werkgever 1] verminderd tot 10 uur per week en is zij als gevolg van een contractswisseling voor 16,5 uur werkzaam bij [naam werkgever 2]. De wachttijd eindigde op 23 juli 2007. [naam werkgever 1] is daarvoor bij besluit van 24 mei 2007 een loonsanctie opgelegd, welk besluit op 27 februari 2009 is ingetrokken. Bij besluit van 27 november 2007 is aan eiseres meegedeeld dat zij per 23 juli 2007 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering.
2.4.2. Bij de eerder genoemde uitspraak van 3 april 2009 heeft de rechtbank het daar ter beoordeling staande besluit van 27 februari 2008 vernietigd wegens schending van het motiveringsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 7:12 van de Awb. Daartoe heeft de rechtbank onder meer overwogen dat verweerder in het bestreden besluit niet expliciet heeft vermeld om welke reden de opgelegde loondoorbetalingsverplichting werd ingetrokken. Tevens heeft de rechtbank niet ingezien om welke reden het verzuim tijdig een besluit te nemen ten aanzien van [naam werkgever 2] niet naast de opgelegde loondoorbetalingsverplichting aan [naam werkgever 1] kan bestaan.
2.4.3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het nieuw genomen besluit op bezwaar voldoende gemotiveerd de reden van intrekking en het niet alsnog opleggen van de loonsanctie heeft vermeld. Daartoe oordeelt zij als volgt.
2.4.4. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hij ten aanzien van [naam werkgever 2] gezien het tijdsverloop niet langer een loonvordering kon opleggen. Uit artikel 25, elfde lid, van de WIA volgt immers dat na verloop van de wachttijd geen loonsanctiebeschikking meer kan worden gegeven. Dit verbod hangt samen met het uitgangspunt dat een loonsanctie niet met terugwerkende kracht mag worden opgelegd, hetgeen in strijd met het reparatoire karakter van de sanctie is.
Het is op zich wel aan verweerder toe te rekenen dat hij heeft verzuimd in het verleden aan [naam werkgever 2] een loonsanctie op te leggen. In dat kader had het op de weg van verweerder gelegen om te kijken of eiseres in aanmerking komt voor compensatie. Ter zitting is gebleken dat een claim hieromtrent door verweerder is afgewezen en dat thans nog een civiele procedure loopt.
2.4.5. De wetgever heeft niet voorzien in de situatie als in onderhavig geval dat sprake is van twee (of meer) werkgevers die beiden hun re-integratieverplichtingen niet nakomen en waarbij slechts aan één van de twee werkgevers een loondoorbetalingssanctie is opgelegd. Hetzelfde geldt voor de situatie als één van de twee werkgevers wel zou hebben voldaan aan de re-integratieverplichtingen en de andere werkgever niet. In de regelgeving is geen mogelijkheid gegeven om een splitsing te maken in een deel uitbetaling WIA-uitkering en een deel loonsanctie voor één werkgever. Verweerder kon in dit geval dan ook niet anders dan de aanvraag niet langer opschorten en de WIA-aanvraag inhoudelijk beoordelen. Zoals ook ter zitting door verweerder is geconstateerd lijkt het hier te gaan om een leemte in de wetgeving. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het echter niet op haar weg om op een mogelijke wetswijziging in de toekomst te anticiperen. Het is aan de wetgever om te beoordelen of, en zo ja, op welke wijze de WIA op dit punt moet worden aangepast.
2.4.6. Het betoog van eiseres ter zitting dat verweerder niet zorgvuldig heeft gehandeld door de aan [naam werkgever 1] opgelegde loonsanctie eerst in te trekken op 18 oktober 2007 alvorens op 27 november 2007 een WIA-uitkering aan eiseres is toe te kennen, slaagt niet. Weliswaar had van verweerder verwacht mogen worden dat hij met meer voortvarendheid het besluit tot inwilliging van de aanvraag nam, zodat eiseres niet meer dan een maand in onzekerheid over haar inkomen werd gelaten. Echter van termijnoverschrijding van een wettelijke beslistermijn is in dit geval geen sprake.
2.4.7. De stelling van eiseres dat de loonsanctie aan [naam werkgever 1] zonder een bezwaarprocedure is ingetrokken, wordt evenmin gevolgd. Door verweerder is een zorgvuldige procedure gevolgd, nu eiseres na de intrekking bezwaar heeft kunnen maken en beroep heeft kunnen instellen.
2.5. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht geen loondoorbetalingsverplichting aan [naam werkgever 2] opgelegd en is er geen grond voor het oordeel dat de intrekking van de loonsanctie ten aanzien van [naam werkgever 1] onrechtmatig is.
2.6. Het beroep is ongegrond.
2.7. Nu het beroep ongegrond is dient het verzoek om schadevergoeding in de zin van artikel 8:73 van Awb reeds hierom te worden afgewezen.
2.8. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank Dordrecht,
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M.G.L. de Vette, rechter, en door deze en E. Naaijen-van Kleunen, griffier, ondertekend.