ECLI:NL:RBDOR:2010:BU1941

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
28 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/1112 (1)
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak bestuursrecht inzake verzoek om vrijstelling sluitingsuur horeca-inrichting

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Dordrecht, gedateerd 28 oktober 2010, wordt een verzoek om vrijstelling van het sluitingsuur voor een horeca-inrichting behandeld. Eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. R.S. Wijling, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van Oud-Beijerland, die het verzoek om vrijstelling had afgewezen. De burgemeester verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat eiser volgens hem geen belang meer had bij een inhoudelijke beoordeling, aangezien de data waarvoor vrijstelling was gevraagd inmiddels waren verstreken. Eiser stelde echter dat hij schade had geleden door het besluit, omdat hij contracten had gesloten met muzikanten en leveranciers, en dat hij omzetverlies had geleden doordat hij op de betreffende dagen zijn zaak eerder moest sluiten.

De rechtbank oordeelde dat eiser voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij schade had geleden als gevolg van het besluit. De rechtbank verwees naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat procesbelang kan bestaan indien schade is geleden door bestuurlijke besluitvorming. De rechtbank concludeerde dat eiser een processueel belang had bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het weigeringsbesluit.

Om het geschil op te lossen, paste de rechtbank de bestuurlijke lus toe, waardoor verweerder in de gelegenheid werd gesteld om een materiële beslissing te nemen op het bezwaarschrift van eiser. De rechtbank stelde een termijn van drie weken in voor verweerder om het gebrek te herstellen en verzocht om tijdige terugkoppeling over het gebruik van deze gelegenheid. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van belangen in bestuursrechtelijke procedures en de mogelijkheden voor herstel van besluiten.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 09/1112
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer als bedoeld in artikel 8:80a van de Algemene wet bestuursrecht
in het geding tussen
[naam eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. R.S. Wijling, advocaat te Rotterdam,
en
de burgemeester van Oud-Beijerland, verweerder,
gemachtigden: mr. P. van Egmond en mr. H. Marleveld, beiden werkzaam bij de gemeente Oud-Beijerland.
Derde-partijen:
[naam A],
[naam B],
[naam C],
[Naam D],
[Naam E],
[naam F] en
[naam G],
gemachtigde: mr. M.C. van Meppelen Scheppink, advocaat te Rotterdam.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij besluit van 28 april 2009 afwijzend beslist op het verzoek van eiser om hem op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening op 29 en 30 april 2009 vrijstelling te verlenen van het verplichte sluitingsuur ten behoeve van de door hem geëxploiteerde horeca-inrichting aan de [straatnaam + nrs] te [plaatsnaam].
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 7 mei 2009 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 20 juli 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiser niet ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij faxbericht van 21 augustus 2009 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
De zaak is op 28 oktober 2010 ter zitting van de enkelvoudige kamer behandeld.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigden.
Derdebelanghebbenden zijn verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Verweerder heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat eiser geen belang meer heeft bij een materiële beoordeling van zijn bezwaren, nu de data waarvoor vrijstelling is gevraagd zijn verstreken. Verweerder is van oordeel dat geen procesbelang kan worden aangenomen op grond van eisers stelling dat hij schade heeft geleden ten gevolge van de bestuurlijke besluitvorming. Eiser heeft volgens verweerder niet tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat ten gevolge van de weigering van de vrijstelling schade is geleden.
2.2. Eiser meent, kort samengevat en voor zover hier relevant, wel degelijk tot op zekere hoogte aannemelijk te hebben gemaakt dat hij ten gevolge van de weigering van de vrijstelling schade heeft geleden. Hij wijst erop dat verweerder eerst op 28 april 2009 op zijn verzoek heeft beslist en dat hij inmiddels contracten had gesloten met muzikanten en leveranciers. Ten gevolge van de weigering heeft hij een en ander moeten annuleren, hetgeen kosten met zich heeft gebracht. Eiser heeft voorts gesteld door het besluit omzetverlies te hebben geleden, nu hij immers op de beide dagen zijn bedrijf niet eerst om 04.00 uur maar al om 01.00 uur dient te sluiten.
2.3. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie onder meer de uitspraak van 5 juni 2002 in zaak nr. 200106139/1), kan procesbelang onder meer bestaan indien wordt gesteld dat schade is geleden ten gevolge van bestuurlijke besluitvorming. Daartoe is vereist dat tot op zekere hoogte aannemelijk wordt gemaakt dat dergelijke schade is geleden als gevolg van het besluit. Naar het oordeel van de rechtbank
heeft eiser met zijn stelling dat hij door het besluit omzetverlies heeft geleden in de nachten van 29 en 30 april 2009 aan deze eis voldaan. De rechtbank acht aannemelijk dat eiser een hogere omzet zou hebben gerealiseerd indien hem vrijstelling zou zijn verleend om op de beide dagen tot 04.00 uur in plaats van tot 01.00 uur geopend te zijn. Eiser kan derhalve een processueel belang bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het weigeringsbesluit niet worden ontzegd.
2.4. Overeenkomstig de op 1 januari 2010 in werking getreden Wet bestuurlijke lus Awb ziet de rechtbank in het belang van een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en verweerder in de gelegenheid te stellen om een materiële beslissing te nemen op het bezwaarschrift van eiser. De termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen wordt door de rechtbank bepaald op drie weken na de datum van verzending van deze tussenuitspraak.
2.5. De rechtbank verzoekt verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb, zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak, kenbaar te maken of gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid om het gebrek te herstellen.
3. Beslissing
De rechtbank Dordrecht:
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen drie weken na verzending van deze tussenuitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen, zulks met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze tussenuitspraak heeft overwogen;
- draagt verweerder op het nieuwe besluit op bezwaar terstond na het nemen daarvan aan de rechtbank, de gemachtigde van eiser en aan de gemachtigde van derde-partijen te zenden;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gegeven op 28 oktober 2010 door mr. P. Putters, rechter, en door deze en E. Naaijen-van Kleunen, griffier, ondertekend.