vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
zaaknummer / rolnummer: 85358 / HA ZA 10-2142
Vonnis van 26 januari 2011
[Eiser],
wonende te Bennekom,
handelend in zijn hoedanigheid van gevolmachtigde van [belanghebbende], handelend als executeur-testamentair in de nalatenschap van [erflater],
eiser,
advocaat mr. J.P.M. Borsboom,
[gedaagde],
wonende te Heerjansdam,
gedaagde,
advocaat mr. P.A. Mastenbroek.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 juni 2010 en de daarin genoemde stukken;
- het proces-verbaal van comparitie van partijen d.d. 4 oktober 2010 en de daarin genoemde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [erflater] sr. (hierna: senior) heeft bij uiterste wilsbeschikking zijn vrouw, [belanghebbende], benoemd tot executeur-testamentair in zijn nalatenschap. Senior is overleden op 13 januari 2009. Eén van de zeven kinderen, [eiser], heeft (krachtens notariële volmacht) de bevoegdheid om de executeur-testamentair te vertegenwoordigen.
2.2. Senior was enig aandeelhouder en bestuurder van de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [X] B.V. (hierna: [De BV]). Voorts was senior bestuurder van de naamloze vennootschap [Y] Graanhandel N.V. (hierna: Graanhandel N.V.). Beide ondernemingen waren actief in de groot- en commissiehandel in agrarische producten, zoals granen en noten.
2.3. [gedaagde] is ook één van de kinderen van senior. Hij was sinds 1972 werkzaam bij [De BV] Sinds 7 februari 1995 was [gedaagde] medebestuurder van [De BV] Daarnaast gaf [gedaagde] feitelijk leiding aan Graanhandel N.V. [gedaagde] is enig bestuurder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Peanuts & Foodstuffs B.V. (hierna: P&F). P&F handelt in dezelfde branche als [De BV] en Graanhandel N.V.
2.4. Bij [De BV] hebben zich begin 2007 belastingverwikkelingen voorgedaan.
2.5. Op 27 juni 2007 is [gedaagde] bij aandeelhoudersbesluit geschorst. In dit besluit, onder meer ondertekend door senior en [eiser] als gevolmachtigde van senior, staat voor zover thans van belang:
“De aandeelhouder neemt in aanmerking dat:
- er twijfel is gerezen omtrent de financiële gang van zaken binnen de onderneming en de rol van de bestuurder daarbij;
- er een onderzoek dient plaats te vinden naar de onduidelijke verhouding tussen de Vennootschap, [Y] Graanhandel NV en P&F BV;
- er onduidelijkheid is over het privé en/of zakelijk karakter van berekende kosten;
- er onduidelijkheid is over (te) ontvangen provisie/commissie;
- er onduidelijkheid is over de doorbelasting van kosten.”
2.6. In december 2007 heeft [gedaagde] zich laten uitschrijven als statutair bestuurder.
2.7. Op 5 februari 2008 is [De BV] in staat van faillissement verklaard.
Op 17 april 2008 is Graanhandel N.V. in staat van faillissement verklaard.
In een akte van cessie van 8 december 2008, ondertekend door de curator van voornoemde failliete rechtspersonen en senior, is, voor zover thans van belang, onder meer opgenomen:
“in aanmerking nemende dat:
- De curator een vordering heeft op de heer [gedaagde] jr. (…) ter zake van – in het bijzonder doch niet uitsluitend – de rekening-courant verhouding, ten onrechte privé genoten voordelen en aanspraken ex artikel 2:9 BW, partijen genoegzaam bekend. (…)
komen overeen als volgt:
1. De curator cedeert hierbij aan [erflater], die hierbij ter cessie van de curator aanneemt, alle vorderingen van [De BV] en Graanhandel N.V. op [gedaagde]. De vordering van de curator ex artikel 2:248 BW is expliciet niet inbegrepen in deze overdracht.
(…)”
2.8. In een tweetal notariële schenkingsakten, van 22 december 1999 en 10 maart 2000, hebben senior en zijn vrouw verklaard aan hun kinderen ieder een bedrag om niet en uit vrijgevigheid schuldig te erkennen. Het gaat in totaal om een bedrag van twee maal ƒ 50.000,- (€ 45.378,02). In deze akten is, voor zover thans van belang, het volgende bepaald:
“1. Over gemelde hoofdsom zal een nader overeen te komen jaarlijkse rente verschuldigd zijn, doch minimaal VIJF PROCENT (5%), welke rente moet worden voldaan voor of op één en dertig december van ieder jaar (…).
2. De hoofdsom zal te allen tijde geheel of gedeeltelijk kunnen worden afgelost, doch is tijdens het leven van de schuldenaren niet opeisbaar, behoudens in de na te melden gevallen van onmiddellijke opeisbaarheid.
3. Alle betalingen moeten geschieden in goed gangbaar Nederlands geld (…), één en ander zonder enige korting en zonder dat de schuldenaren zich op compensatie zullen mogen beroepen.
4. In afwijking van het hiervoor bepaalde zal de hoofdsom of het restant daarvan, met renten en kosten, terstond en zonder dat enige inverzuimstelling of soortgelijke akte nodig zal zijn, opeisbaar zijn:
bij overtreding of niet-nakoming van één of meer te dezer zake gemaakte bepalingen, (…) ”
2.9. [gedaagde] heeft krachtens voornoemde notariële akten van 22 december 1999 en 10 maart 2000 op 5 februari 2010 executoriaal beslag gelegd ten laste van de erfgenamen van senior op
- de onroerende zaak, staande en gelegen te Renesse aan de [adres 1], kadastraal bekend gemeente Westerschouwen, sectie A, nummer 4, groot 54 a en 20 ca en
- de onroerende zaak, staande en gelegen te Barendrecht aan het adres bij [adres 2], kadastraal bekend gemeente Barendrecht, sectie B, nummer 7920, groot 2 a en 35 ca.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert, na vermeerdering van eis, dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. voor recht zal verklaren dat door verrekening de vordering van [gedaagde] op de nalatenschap ad € 45.378,02 teniet is gegaan;
b. [gedaagde] zal veroordelen tot betaling aan [eiser] een bedrag aan hoofdsom € 593.471,-, althans – voor zover geen verrekening heeft plaatsgevonden – tot betaling van € 638.849,02, te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119 BW vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
c. [gedaagde] te bevelen het beslag op de onroerende zaken te Renesse aan de [adres 1] en te Barendrecht aan het adres bij [adres 2] op te heffen binnen drie dagen na betekening van dit vonnis, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag, een deel van een dag daaronder begrepen, dat gedaagde hiermee geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft, met een maximum van € 250.000,-;
d. [gedaagde] zal veroordelen in de kosten van het geding, inclusief de nakosten (ten bedrage van € 131,- en € 199,- inclusief betekening aan gedaagde) voor het geval [gedaagde] niet op eerste vordering betaalt overeenkomstig het dictum van het ten deze te wijzen vonnis.
3.2. [eiser] legt aan zijn vordering primair art. 2:9 BW ten grondslag en subsidiair art. 6:162 BW en stelt daartoe het volgende. [gedaagde] was vanaf februari 1995 zelfstandig verantwoordelijk voor het reilen en zeilen binnen de vennootschappen [De BV], Graanhandel N.V. en P&F. Hij heeft zijn taak onbehoorlijk vervuld en ernstig verwijtbaar gehandeld door kosten met een duidelijk privé karakter ten laste van [De BV] te brengen. [gedaagde] is nog € 158.650,- verschuldigd aan de executeur- testamentair ter zake van die privékosten. Voorts zijn de overheadkosten door [De BV] niet doorberekend aan Graanhandel N.V. en P&F, terwijl een redelijk handelend bestuurder er voor had gezorgd dat [De BV] de overhead wel had doorbelast. Daarvoor is [gedaagde] een bedrag van € 434.821,- verschuldigd. Daarnaast heeft [gedaagde] een bedrag van ƒ 100.000,- (overeenkomend met € 45.378,12) geleend van senior. De vordering van [gedaagde] uit hoofde van (bij notariële akte opgemaakte) schenkingen ter hoogte van € 45.378,12 op de nalatenschap moet worden verrekend met de geldlening. Voor zover de verrekening niet wordt toegestaan, moet het geleende bedrag alsnog worden voldaan.
3.3. [gedaagde] concludeert tot niet ontvankelijkheid van [eiser] in zijn vorderingen, althans hem deze te ontzeggen. [gedaagde] heeft de stellingen van [eiser] betwist en voert het volgende verweer. De vorderingen ter zake van de privékosten en de overhead van voor 11 november 2004 zijn verjaard. De grondslag van de vorderingen is onduidelijk. Privékosten kunnen ten laste van een vennootschap worden gebracht. Voor P&F bestond geen rechtsplicht tot het betalen van overheadkosten. Van een geldlening is geen sprake. [gedaagde] doet een beroep op verrekening. Hij heeft een vordering ter hoogte van € 45.378,12 op de nalatenschap uit hoofde van schenking. Daarnaast heeft hij nog loon tegoed.
4. De beoordeling
4.1. [eiser] verwijt [gedaagde] dat hij als bestuurder van [De BV] zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld. Vooropgesteld wordt dat voor aansprakelijkheid van de bestuurder op grond van art. 2:9 respectievelijk 6:162 BW plaats is, indien hem een ernstig verwijt gemaakt kan worden van de vervulling van de hem opgedragen taak. Bij de beoordeling moeten alle omstandigheden van het geval worden betrokken.
4.2. [eiser] stelt dat uit de administratie van de failliete vennootschappen naar voren is gekomen dat privékosten van [gedaagde] ten laste van [De BV] zijn gebracht. Deze kosten hadden in de rekening-courant verhouding tussen [De BV] en [gedaagde] geboekt moeten worden. De belastingdienst heeft vastgesteld dat de declaraties in fiscaal opzicht niet door de beugel konden. Onder verwijzing naar de als productie 9 opgestelde berekening stelt [eiser] dat hij een vordering (over de periode van 2002 tot en met 2007) heeft van € 158.650,00 ter zake van privékosten.
4.3. De door [eiser] in het geding gebrachte berekening maakt niet inzichtelijk dat (en zo ja, welke) privékosten door [gedaagde] in rekening-courant zouden zijn geboekt. [eiser] stelt daarnaast onvoldoende waarom [gedaagde] een ernstig verwijt gemaakt zou kunnen worden, omdat de enkele door [eiser] gestelde omstandigheid dat de fiscale regels met betrekking tot het boeken van privékosten niet zorgvuldig zouden zijn nageleefd niet zonder meer betekent dat de bestuurder zijn taak (dus) ook in civielrechtelijke zin onbehoorlijk heeft vervuld. [eiser] heeft derhalve onvoldoende gemotiveerd gesteld dat [gedaagde] zijn taak onbehoorlijk heeft vervuld, respectievelijk een onrechtmatige daad heeft gepleegd.
Overhead
4.4. [eiser] stelt het volgende. Na het controleren van de boekhouding van [De BV] is gebleken dat geen overheadkosten zijn doorberekend aan Graanhandel N.V. en P&F. Een redelijk handelend bestuurder had er voor gezorgd dat [De BV] de overheadkosten had doorbelast. Uit de als productie 9 overgelegde berekening blijkt dat [De BV] een vordering op P&F heeft van € 434.821,00 wanneer de kosten op basis van de behaalde omzetten evenredig zouden worden toebedeeld. Dit is echter niet gebeurd.
4.5. [eiser] stelt niet op basis waarvan er een verplichting voor het doorbelasten van de overhead bestond. De enkele stelling dat het redelijk is dat [gedaagde] deze kosten zou doorbelasten is – zonder nadere onderbouwing – niet voldoende. Reeds daarom kan het gestelde niet doorbelasten door [De BV] van overheadkosten niet worden aangemerkt als een ernstig verwijt.
Conclusie privékosten en overhead
4.6. Op grond van het voorgaande zullen de vorderingen tot vergoeding van de privékosten en de overheadkosten worden afgewezen. Het verweer van [gedaagde], inhoudende dat vorderingen die zouden zijn ontstaan vóór 11 november 2004 zijn verjaard op grond van art. 3:310 lid 1 BW, behoeft daarom geen behandeling meer. Ook het verrekeningsverweer van [gedaagde] behoeft derhalve geen bespreking.
4.7. Ten overvloede wordt overwogen dat het verjaringsverweer slaagt op grond van het volgende. [eiser] heeft voor het eerst bij brief van 11 november 2009 (overgelegd als productie 8 bij dagvaarding) [gedaagde] aansprakelijk gesteld voor de in het geding zijnde vorderingen. De vordering ten aanzien van de privékosten ziet op de periode van 2002 tot en met 2007. De vordering ten aanzien van de overhead heeft betrekking op de jaren 2000 tot en met 2004. Nu het gaat om rechtsvorderingen tot vergoeding van schade waren deze vorderingen, gelijk [gedaagde] stelt, door verloop van vijf jaren (grotendeels) verjaard op het moment dat [gedaagde] aansprakelijk werd gesteld.
4.8. [eiser] stelt dat [gedaagde] een bedrag van € 45.378,02 verschuldigd is uit hoofde van geldlening. Hij stelt daartoe dat [gedaagde] voor de aankoop van zijn huis een bedrag van ƒ 100.000,- (zijnde € 45.378,02) in contanten heeft geleend van senior. [eiser] heeft een verklaring van senior d.d. 11 januari 2009 in het geding gebracht (productie 14). Daarin staat, voor zover thans van belang:
“Hierbij verklaar ik, [erflater] (…), dat ik aan mijn zoon [gedaagde] (…) ten tijde van de aankoop van zijn huis aan de Hoef in Heerjansdam, een bedrag van 100.000 gulden in contanten heb geleend om de aankoop van zijn huis mede te financieren. (…) ”
Ter gelegenheid van de comparitie van partijen heeft [eiser] dit stuk getoond met een handtekening van senior.
4.9. Omdat [gedaagde] jarenlang met senior heeft gewerkt, mag van hem worden verwacht dat hij de handtekening van senior kent. [gedaagde] heeft ter gelegenheid van de comparitie van partijen verklaard dat hij de handtekening van senior “niet helemaal” op het getoonde stuk herkend. Daarmee heeft hij niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist dat sprake is van de handtekening van senior. De enkele ontkenning van [gedaagde] dat sprake is van een geldlening, vormt geen voldoende gemotiveerde betwisting, omdat [gedaagde] op geen enkele wijze heeft gereageerd op de inhoud van de verklaring van senior. Derhalve staat vast dat sprake is van de gestelde geldlening.
4.10. Primair wenst [eiser] de geldlening te verrekenen met de aan [gedaagde] toekomende schenking.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat verrekening afstuit op het bepaalde in art. 3 van de schenkingakten. [gedaagde] heeft zich voorts zich beroepen op verrekening met de(zelfde) vordering van € 45.378,02 uit hoofde van schenking, vermeerderd met de daarover verschuldigde rente. Begrepen wordt dat [gedaagde] zich alleen op verrekening wenst te beroepen voor het geval één of meer vorderingen van [eiser] voor toewijzing in aanmerking komen. Nu dat geval zich voordoet en partijen kennelijk beiden verrekening beogen zal de gevorderde verklaring voor recht worden toegewezen.
4.11. Nu de vordering uit hoofde van geldlening wordt verrekend met de vordering uit hoofde van schenking, zullen de door [gedaagde] gelegde executoriale beslagen reeds daarom opgeheven moeten worden. Het gevorderde bevel tot opheffing van de gelegde beslagen zal daarom worden toegewezen. Gelet op de verhouding tussen het belang van de zaak en de gevorderde dwangsom bestaat aanleiding de dwangsom op de hierna te melden wijze aan een maximum te verbinden.
4.12. Overigens geldt voorts dat de gelegde executoriale beslagen ondeugdelijk zijn gebleken, omdat de vorderingen uit hoofde van schenking thans niet opeisbaar zijn op grond van het volgende. Het gaat in dit geval om akten waarbij de ouders hebben verklaard geld te schenken aan hun kinderen. In art. 2 van die akten is bepaald dat de hoofdsom niet opeisbaar is bij leven van de schuldenaren (de ouders). Algemeen bekend is dat de passage in art. 1 van de akten betreffende de verschuldigdheid van rente wordt opgenomen in verband met fiscale regelgeving. Uit art. 4 van de akten volgt, gelezen in de context van het gehele stuk, daarom niet – anders dan [gedaagde] stelt – dat overtreding van art. 1 leidt tot opeisbaarheid van de giften bij leven van (één van de) ouders. Derhalve was [gedaagde] niet bevoegd tot het afdwingen van de betaling van de vordering.
4.13. Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld zullen de proceskosten gecompenseerd worden, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart voor recht dat door verrekening de vordering van [gedaagde] op de nalatenschap ad € 45.378,02 teniet is gegaan,
5.2. beveelt [gedaagde] de door hem gelegde beslagen op de onroerende zaak te Renesse aan de [adres 1], kadastraal bekend gemeente Westerschouwen, sectie A, nummer 4, groot 54 a en 20 ca en de onroerende zaak, staande en gelegen te Barendrecht aan het adres bij [adres 2], kadastraal bekend gemeente Barendrecht, sectie B, nummer 7920, groot 2 a en 35 ca op te heffen binnen drie werkdagen na betekening van dit vonnis,
5.3. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 1.000,-- voor iedere dag of deel van een dag dat [gedaagde] niet aan de in 5.2. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 75.000,- is bereikt,
5.4. compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.5. verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Helmich en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2011.?