ECLI:NL:RBDOR:2011:BP3121

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
2 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
84870 - HA ZA 10-2049
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige plaatsing van schutting en berging door rechtsvoorganger gedaagde

In deze civiele zaak, uitgesproken door de Rechtbank Dordrecht op 2 februari 2011, staat centraal de onrechtmatige plaatsing van een schutting en berging door de rechtsvoorganger van de gedaagde. Eiser, eigenaar van een perceel in Nieuw-Beijerland, vordert de verwijdering van de schutting en herstel van de hemelwaterafvoer die door de plaatsing van de schutting is verstoord. De rechtbank oordeelt dat de schutting onrechtmatig is geplaatst, maar dat de vordering tot verwijdering van de schutting niet kan worden toegewezen omdat eiser onvoldoende belang heeft bij deze vordering. De schutting is namelijk op de erfgrens geplaatst en er is geen onrechtmatige hinder aangetoond.

De rechtbank wijst de vordering tot herstel van de hemelwaterafvoer echter wel toe, omdat eiser voldoende belang heeft bij het herstel van de afvoer. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde, die de schutting en berging heeft laten plaatsen, aansprakelijk is voor de onrechtmatige toestand die is ontstaan door de plaatsing van de schutting. De vordering tot schadevergoeding wordt afgewezen, omdat eiser niet in staat is gebleken de schade aannemelijk te maken. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

De uitspraak benadrukt het belang van het eigendomsrecht en de voorwaarden waaronder een eigenaar zijn rechten kan uitoefenen. De rechtbank concludeert dat de gedaagde niet aansprakelijk is voor de schade die door zijn rechtsvoorganger is veroorzaakt, maar wel voor het niet opheffen van de onrechtmatige toestand die door de plaatsing van de schutting is ontstaan.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 84870 / HA ZA 10-2049
Vonnis van 2 februari 2011
in de zaak van
[eiser],
wonende te Nieuw-Beijerland,
eiser in conventie,
verweerder in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. M.A.C. Backx,
tegen
1. [gedaagde 1],
2. [gedaagde 2],
beiden wonende te Nieuw-Beijerland,
gedaagden in conventie,
eisers in voorwaardelijke reconventie,
advocaat mr. S. Veling.
Eiser in conventie/verweerder in voorwaardelijke reconventie wordt hierna aangeduid als [eiser]. Gedaagden in conventie/eisers in voorwaardelijke reconventie worden hierna tezamen in enkelvoud aangeduid als [gedaagde ]
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 augustus 2010,
- de conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie,
- het proces-verbaal van comparitie van 24 november 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de producties, voor zover niet betwist, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1. [eiser] is sinds 1993 eigenaar van het perceel gelegen aan de [adres 1] te
Nieuw-Beijerland.
2.2. [gedaagde ] heeft op 2 mei 2008 de koopakte ter zake van het perceel gelegen aan de [adres 2] te Nieuw-Beijerland ondertekend. Op 15 januari 2009 is de akte van levering van dit perceel gepasseerd.
2.3. Het perceel van [eiser] grenst aan één zijde aan het perceel van [gedaagde ]
2.4. [eiser] verbleef in de periodes november 2007 tot maart 2008 en november 2008 tot
maart 2009 in het buitenland.
2.5. In een brief d.d. 12 augustus 2009 (productie 6 bij dagvaarding) schrijft [eiser] aan [gedaagde ] onder meer het volgende:
“(…)
Tijdens mijn verblijf in het buitenland in de periode november 2007 tot maart 2008 en een zelfde periode 2008 / 2009 heb ik bij terugkomst geconstateerd dat ten nadele van mijn onroerend goed, ten volle eigendom van ondergetekende, te weten [adres 1] te Nieuw-Beijerland een aantal zaken hieronder te noemen, zijn gewijzigd (…).
(…)
Ik geef u gelegenheid om binnen een redelijke termijn van vier weken na dagtekening van deze brief genoemde zaken hieronder vermeld terug te brengen in de oorspronkelijke staat.
a. terug plaatsen op eigen terrein erfafscheiding en terugbrengen hoogte tot maximaal 2,00 meter gemeten vanaf het maaiveld.
b. repareren liggende leiding hemelwaterafvoer in mijn terrein
c. aanbrengen hemelwaterafvoer van de garage en opnieuw aansluiten
d. verwijderen bevestigingsmiddelen aan garagemuur en terug brengen boeiboord
Deze zaken dient u in overleg met ondergetekende kort te sluiten t.a.v. wijze en tijdstip van uitvoering.
(…)”
3. Het geschil in conventie
3.1. [eiser] vordert na wijziging van eis (bij conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie), voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair:
a. een verklaring voor recht dat [gedaagde ] hoofdelijk aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade;
b. [gedaagde ] hoofdelijk te veroordelen om het erf binnen zeven dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis terug te brengen in haar oorspronkelijke staat, waaronder wordt verstaan dat [gedaagde ] de bestaande erfafscheiding verwijdert dan wel terugbrengt naar een hoogte van twee meter gemeten vanaf het maaiveld, de liggende leiding hemelwaterafvoer op het terrein van [eiser] repareert, de hemelwaterafvoer van de garage aanbrengt en opnieuw aansluit en de bevestigingsmiddelen aan de garagemuur verwijdert en het boeiboord terugbrengt, op straffe van een dwangsom van EUR 500,00 voor iedere dag dat [gedaagde ] hiermee in gebreke blijft, een gedeelte van een dag geldend als een dag;
c. [gedaagde ] hoofdelijk te veroordelen om aan [eiser] te voldoen de geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat;
Subsidiair:
d. een verklaring voor recht dat [gedaagde ] hoofdelijk aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade;
e. [gedaagde ] hoofdelijk te veroordelen om aan [eiser] te voldoen de geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat, welke in ieder geval zal bestaan uit kosten van werkzaamheden door derden, schade door wateroverlast en waardevermindering van de woning van [eiser];
Primair en subsidiair:
f. [gedaagde ] hoofdelijk te veroordelen tot voldoening van de kosten in het geding.
[eiser] heeft daartoe onder meer het volgende gesteld.
3.2. Een rechtsvoorganger van [gedaagde ], [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]), heeft zonder toestemming van [eiser] de bestaande erfafscheiding verwijderd en een nieuwe schutting (hierna: de nieuwe schutting) geplaatst. De nieuwe schutting staat gedeeltelijk op het erf van [eiser], is dus niet op de grens van beide erven geplaatst en is bevestigd aan de voorheen vrijstaande garage van [eiser]. De hoogte van de nieuwe schutting is in strijd met de wet (artikel 5:49 BW). Bij de plaatsing van de nieuwe schutting zijn de palen van de nieuwe schutting dwars door de liggende leiding van de hemelwaterafvoer van de garage van [eiser] geslagen. Het water kan niet meer van het platte dak van de garage worden afgevoerd waardoor het terrein en de garage van [eiser] regelmatig onderloopt.
3.3. Door [gedaagde ] dan wel [betrokkene 1] is zonder toestemming van [eiser] een berging gerealiseerd die is gekoppeld aan (een muur van) de voorheen vrijstaande garage van [eiser]. De gevel van de garage van [eiser] is niet mandelig. De hemelwaterafvoer van de garage van [eiser] is ontkoppeld en niet meer aangesloten op de riolering.
3.4. [gedaagde ] kan aansprakelijk worden geacht voor het perceel dat hij heeft gekocht.
3.5. [gedaagde ] heeft alle aansprakelijkheid van de hand gewezen.
3.6. [eiser] heeft schade geleden en zal schade lijden. De schade bestaat uit waterschade, waardevermindering van de woning en kosten die [eiser] moet maken om zijn erf in de oorspronkelijke staat terug te brengen. Daar de schade nog niet te bepalen is, dient de schade nader te worden opgemaakt bij staat.
3.7. [gedaagde ] heeft verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen wordt
hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. Het geschil in voorwaardelijke reconventie
4.1. [gedaagde ] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat [gedaagde ] een erfdienstbaarheid tot het handhaven van de bestaande toestand wordt verleend, met bepaling dat het in deze zaak te wijzen vonnis op de voet van artikel 3:300 BW in de plaats treedt van de in dit kader benodigde rechtshandeling(en) van [eiser] dan wel van de in dit kader vereist akte of een deel daarvan, met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
[gedaagde ] heeft daartoe het volgende gesteld.
4.2. Voor het geval dat de rechtbank in conventie zou oordelen dat [gedaagde ] ten aanzien van de bevestiging van de berging aan de garage van [eiser] onrechtmatig inbreuk maakt op het eigendomsrecht van [eiser], en voor zover de vordering van [eiser] niet moet worden afgewezen op de grond dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid, vordert [gedaagde ] dat hem een erfdienstbaarheid wordt verleend tot het handhaven van de bestaande toestand (artikel 5:54 lid 1 BW).
4.3. [eiser] heeft verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. De beoordeling
in conventie
De schutting
5.1. Tussen partijen staat vast dat [betrokkene 1] de nieuwe schutting heeft geplaatst. Voorts staat vast dat [betrokkene 1] de nieuwe schutting heeft bevestigd aan de voorheen vrijstaande garage van [eiser] en dat daarbij palen van de nieuwe schutting door de liggende leiding van de hemelwaterafvoer van de garage van [eiser] zijn geslagen. [eiser] heeft ter comparitie aangevoerd dat de nieuwe schutting “in het verlengde van het scheidings-muurtje” is geplaatst. Dit is niet betwist door [gedaagde ] en dit blijkt ook uit een foto die [eiser] heeft overgelegd (productie 1 bij dagvaarding). Gelet op de kadastrale kaarten die ook door [eiser] zijn overgelegd (productie 3 bij dagvaarding), markeert “het scheidings-muurtje” de kadastrale erfgrens. Gesteld noch gebleken is dat de erfgrens (door verjaring) niet overeenkomt met de kadastrale erfgrens. Derhalve wordt geoordeeld dat de nieuwe schutting door [betrokkene 1] op de erfgrens is geplaatst.
5.2. [gedaagde ] stelt dat [eiser] medewerking heeft verleend aan het plaatsen van
de schutting en heeft daartoe aangevoerd dat [eiser] aan de schoonvader van Van der End heeft verteld dat [betrokkene 1] de nieuwe schutting in overleg met [eiser] heeft geplaatst. [eiser] betwist dat hij medewerking heeft verleend aan het plaatsen van de nieuwe schutting en heeft daartoe aangevoerd dat de nieuwe schutting zonder zijn toestemming door [betrokkene 1] is geplaatst toen [eiser] in het buitenland verbleef (van november 2007 tot maart 2008). De door [gedaagde ] gestelde medewerking is – gelet op de betwisting door [eiser] – onvoldoende onderbouwd en dus niet komen vast te staan. Gelet hierop heeft [betrokkene 1] onrechtmatig jegens [eiser] gehandeld door zonder medewerking van [eiser] de nieuwe schutting op de erfgrens te plaatsen en te bevestigen aan de garage van [eiser] (en daarbij de palen van de nieuwe schutting door de liggende leiding van de hemelwaterafvoer van de garage van [eiser] te slaan).
5.3. In beginsel kan [eiser] vorderen dat er een einde wordt gemaakt aan de
onrechtmatige toestand door verwijdering van de schutting en herstel van de liggende leiding van de hemelwaterafvoer. Het is daarbij onverschillig door wie de onrechtmatige toestand in het leven is geroepen. De vordering tot beëindiging van de onrechtmatige toestand kan echter slechts worden toegewezen indien [eiser] voldoende belang heeft bij deze vordering (artikel 3:303 BW).
5.4. Vast staat dat het regenwater niet meer (goed) van het dak van de garage van [eiser]
kan worden afgevoerd doordat de palen van de nieuwe schutting door de liggende leiding van de hemelwaterafvoer van de garage van [eiser] zijn geslagen. Hieruit volgt dat [eiser] voldoende belang heeft bij zijn vordering tot herstel van de liggende leiding van de hemelwaterafvoer. [eiser] heeft onvoldoende belang bij zijn vordering tot verwijdering van de nieuwe schutting, omdat de nieuwe schutting op de erfgrens is geplaatst en gesteld noch gebleken is dat [eiser] – naast de problemen rondom de hemelwaterafvoer – (onrechtmatige) hinder ondervindt door de nieuwe schutting.
5.5. Gelet op het voorgaande zal de vordering tot herstel van de liggende leiding van de hemelwaterafvoer worden toegewezen en zal de gevorderde verwijdering van de nieuwe schutting worden afgewezen. Ook de subsidiair gevorderde verlaging van de nieuwe schutting tot twee meter gemeten vanaf het maaiveld zal worden afgewezen, nu uit het bepaalde in artikel 5:49 BW niet volgt dat een schutting maximaal 2 meter hoog mag zijn en gesteld noch gebleken is dat [eiser] door de hoogte van de nieuwe schutting (onrechtmatige) hinder ondervindt. Bovendien is niet komen vast te staan dat de nieuwe schutting hoger is dan twee meter gemeten vanaf het maaiveld.
Berging
5.6. Tussen partijen is niet in geschil dat een berging op het perceel van [gedaagde ] is gerealiseerd die zonder toestemming van [eiser] is gekoppeld aan (de muur van) de voorheen vrijstaande garage van [eiser]. Voorts staat vast dat bij de bouw van de berging de hemelwaterafvoer van de garage van [eiser] is ontkoppeld en dat de hemelwaterafvoer niet meer is aangesloten op de riolering. Dat [gedaagde ] de berging heeft gebouwd, valt niet in te zien, nu de berging er al was voordat [gedaagde ] zijn perceel kocht. De berging is namelijk te zien op een foto in een advertentie van de makelaar van [gedaagde ] (productie 3 bij conclusie van antwoord tevens houdende conclusie van voorwaardelijke eis in reconventie en hierna: de advertentie). De advertentie betreft een verkoopbrochure en zal logischerwijs zijn gemaakt voordat [gedaagde ] zijn perceel kocht op 2 mei 2008.
5.7. Gesteld noch gebleken is dat de muur van de garage van [eiser] bij overeenkomst als mandelig is aangemerkt. Nu de muur van de garage van [eiser] geen vrijstaande muur is, is er geen sprake van mandeligheid op grond van de wet (artikel 5:62 BW). Voor het aanbouwen van de berging (en voor het ontkoppelen van de hemelwaterafvoer van de garage van [eiser]) was toestemming vereist van [eiser]. [eiser] heeft op grond van zijn eigendomsrecht de bevoegdheid om verwijdering van de bevestigingsmiddelen en herstel van het boeiboord en de hemelwaterafvoer van zijn garage te vorderen. Het is daarbij onverschillig wie de onrechtmatige toestand in het leven heeft geroepen. Op grond van artikel 3:13 BW kan [eiser] zijn bevoegdheden op grond van zijn eigendomsrecht niet inroepen indien [eiser] – in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening daarvan en het belang dat daardoor wordt geschaad – naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.
5.8. [gedaagde ] doet ten aanzien van de vordering tot verwijdering van de
bevestigingsmiddelen en herstel van het boeiboord een beroep op misbruik van recht (artikel 3:13 BW). [gedaagde ] heeft daartoe aangevoerd dat verwijdering van de bevestigingsmiddelen en herstel van het boeiboord hoge kosten met zich brengt. Ter comparitie heeft [gedaagde ] aangevoerd dat de kosten van het verwijderen van de bevestigingsmaterialen en het realiseren van een nieuwe muur EUR 2.000,00 à
EUR 3.000,00 zouden bedragen. [gedaagde ] heeft ook aangevoerd dat eventuele schade in de vorm van een waardevermindering van het perceel van [eiser] – voor zover daarvan al sprake is – bij een op een eigen muur steunende berging even groot zou zijn. Ter comparitie heeft [eiser] aangevoerd dat hij zijn perceel wenst te verkopen en dat de berging los moet komen te staan van zijn garage, omdat een perceel bij verkoop meer oplevert indien er sprake is van een vrijstaande garage.
5.9. Het door [eiser] aangevoerde belang bij zijn vordering tot verwijdering van de bevestigingsmaterialen en het herstel van het boeiboord is van financiële aard. Dat er sprake is van waardevermindering van het perceel van [eiser] doordat de berging is aangebouwd, is – gezien de gemotiveerde betwisting door [gedaagde ] – niet voldoende onderbouwd door [eiser]. Wel staat vast dat de verwijdering van de bevestigingsmiddelen en het herstel van het boeiboord kosten voor [gedaagde ] met zich brengt. Gezien het voorgaande wordt geoordeeld dat het nadeel dat [gedaagde ] zal lijden bij verwijdering van de bevestigingsmiddelen en het herstel van het boeiboord, zowel op zichzelf beschouwd als in zijn verhouding tot het (financiële) belang dat [eiser] met zijn vordering nastreeft, zo groot is dat [eiser] naar redelijkheid niet tot uitoefening van zijn eigendomsrecht had kunnen komen.
5.10. Gelet op het bovenstaande zal de vordering tot het aanbrengen en aansluiten van de
hemelwaterafvoer van de garage van [eiser] worden toegewezen en zal de vordering tot verwijdering van de bevestigingsmaterialen en het herstel van het boeiboord worden afgewezen.
Dwangsom
5.11. Voor de gevorderde oplegging van een dwangsom aan [gedaagde ] ter zake van het herstel van de (liggende leiding van de) hemelwaterafvoer van de garage van [eiser] ziet de rechtbank geen aanleiding, omdat [gedaagde ] meermalen heeft aangegeven dat hij bereid is mee te werken aan herstel van de hemelwaterafvoer. Deze bereidheid blijkt ook uit correspondentie tussen (de advocaten van) [eiser] en [gedaagde ] (productie 7 bij dagvaarding).
Schadevergoeding
5.12. [eiser] stelt dat [gedaagde ] aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden (en nog zal lijden), omdat [gedaagde ] aansprakelijk kan worden geacht voor het perceel dat hij heeft gekocht. [gedaagde ] betwist dat hij aansprakelijk is voor eventuele schade die [eiser] heeft geleden en zal lijden, nu [gedaagde ] de nieuwe schutting en de berging niet heeft geplaatst.
5.13. [eiser] heeft ter zake van de schade die hij heeft geleden door de plaatsing van de
nieuwe schutting en de aanbouw van de berging een vorderingsrecht uit hoofde van onrechtmatige daad op de rechtsvoorganger(s) van [gedaagde ] die de schutting heeft geplaatst en de berging heeft gebouwd en aldus onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. De rechtspositie van de rechtsvoorganger(s) van [gedaagde ] ten opzichte van [eiser] uit hoofde van voormeld vorderingsrecht van [eiser] is bij de overdracht (verkrijging onder bijzondere titel) van het perceel niet overgegaan op [gedaagde ] Derhalve is [gedaagde ] niet aansprakelijk voor de schade die is ontstaan door het onrechtmatig handelen van zijn rechtvoorganger(s). [gedaagde ] is wel aansprakelijk voor de schade die [eiser] leidt doordat [gedaagde ] nalaat de onrechtmatige toestand op te heffen. Dit voorzover de vordering van [eiser] tot opheffing van de onrechtmatige toestand niet zal worden afgewezen op grond van misbruik van recht.
5.14. [eiser] heeft ter comparitie aangeboden om de gestelde schade bij akte dan wel door het overleggen van producties (nader) te onderbouwen. Ter comparitie heeft [eiser] verklaard dat hij eerst het vonnis in deze procedure wilde afwachten voordat hij kosten zou maken voor het begroten van de (gestelde) schade. [eiser] heeft zijn schade niet aannemelijk gemaakt. Gelet hierop zal [eiser] niet in de gelegenheid worden gesteld om de gestelde schade (nader) te onderbouwen.
5.15. Gelet op het voorgaande zal de gevorderde verklaring voor recht en de gevorderde schadevergoeding, nader op te maken bij staat, worden afgewezen.
Proceskosten
5.16. Aangezien partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, wordt aanleiding gezien de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
in voorwaardelijke reconventie
5.17. Nu de vordering van [eiser] tot verwijdering van de bevestigingsmaterialen en herstel van het boeiboord zal worden afgewezen op de grond dat er sprake is van misbruik van bevoegdheid, is één van de voorwaarden voor de vordering in voorwaardelijke reconventie (zie 4.2) niet vervuld, zodat op de vordering in voorwaardelijke reconventie geen beslissing hoeft te worden gegeven.
6. De beslissing
De rechtbank
in conventie
6.1. veroordeelt [gedaagde ] hoofdelijk, des dat de een presterend de ander zal zijn bevrijd, binnen zeven dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis de liggende leiding hemelwaterafvoer op het terrein van [eiser] te repareren en de hemelwaterafvoer van de garage aan te brengen en opnieuw aan te sluiten;
6.2. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere
partij de eigen kosten draagt;
6.4. wijst af het meer of anders gevorderde;
in voorwaardelijke reconventie
6.5. verstaat dat de vordering geen behandeling behoeft.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Eerdhuijzen en in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2011.?