ECLI:NL:RBDOR:2011:BP5081

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
17 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/711778-09
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door injectie met afwaswater

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 17 februari 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een moeder die beschuldigd werd van poging tot doodslag op haar zoon. De verdachte heeft in de periode van 1 januari 2008 tot en met 14 oktober 2008 haar zoon, die op dat moment negen jaar oud was, meerdere keren geprikt met een injectienaald gevuld met vervuild afwaswater. Dit leidde tot ziekenhuisopname van het slachtoffer met hoge koorts en buikklachten, waarbij bloeduitstortingen en een ontstekingsreactie in de buikvliesplooi werden vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij haar zoon zou kunnen doden door deze handelingen. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet opzettelijk handelde en dat er geen bewijs was dat de injecties levensgevaarlijk waren. De rechtbank verwierp deze argumenten en concludeerde dat de verdachte zich bewust was van de gevaren van haar handelen, ondanks haar psychische stoornissen. De rechtbank achtte de verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar, maar oordeelde dat zij strafbaar was voor de poging tot doodslag. De strafoplegging bestond uit een voorwaardelijke gevangenisstraf van twaalf maanden met een proeftijd van vijf jaar, waarbij bijzondere voorwaarden werden gesteld voor behandeling in een psychiatrisch ziekenhuis en reclasseringstoezicht.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 11/711778-09 [Promis]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 februari 2011
in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats verdachte] in 1969,
[woonplaats verdachte],
hierna: verdachte.
Raadsman mr. T.M. Briggeman, advocaat te Dordrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 3 februari 2011. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen haar gemachtigde raadsman. De officier van justitie,
mr. J. Spaans, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair:
in de periode van 1 januari 2008 tot en met 14 oktober 2008 te [woonplaats verdachte] heeft geprobeerd opzettelijk [slachtoffer], zijnde haar zoon, van het leven te beroven, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Subsidiair:
in de periode van 1 januari 2008 tot en met 14 oktober 2008 te [woonplaats verdachte] opzettelijk haar kind, zijnde [slachtoffer], heeft mishandeld.
3 De voorvragen
De geldigheid van de dagvaarding.
De raadsman heeft aangevoerd dat de dagvaarding nietig moet worden verklaard, nu het primair tenlastegelegde innerlijk tegenstrijdig is en daarmee onbegrijpelijk. In één feit wordt namelijk gesproken van een poging tot opzettelijke levensberoving dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Beide delicten sluiten elkaar echter uit. Bovendien is ten aanzien van de poging tot zwaar lichamelijk letsel geen opzettelijkheid gesteld, terwijl dit wel een vereiste is.
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen door de verdediging is gesteld niet tot nietigheid van de dagvaarding kan leiden. Het primair tenlastegelegde is namelijk niet innerlijk tegenstrijdig en tevens niet onbegrijpelijk. De rechtbank merkt op dat de officier van justitie binnen het primaire feit duidelijk heeft gekozen voor een impliciet subsidiaire tenlastelegging. Aan de rechtbank wordt hierbij de keuze gelaten om de 'poging doodslag' dan wel 'poging zwaar lichamelijk letsel' van toepassing te verklaren. Van innerlijke tegenstrijdigheid is daarom geen sprake. Daarnaast is evident dat de in de tenlastelegging vermelde 'opzet' zowel op de levensberoving als op het zwaar lichamelijk letsel betrekking heeft.
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.
De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de primaire ten laste gelegde 'poging doodslag' wettig en overtuigend bewezen en baseert zijn standpunt op de volgende bewijsmiddelen:
- het rapport van de FARR van 11 februari 2009 met betrekking tot de ziekenhuisopname van [slachtoffer] (hierna: slachtoffer) in oktober 2008;
- de rapportage van het Advies Meldpunt Kindermishandeling, inhoudende meldingen met betrekking tot het slachtoffer uit april 2007, april 2008 en oktober 2008;
- het proces-verbaal van verhoor van [naam getuige 1] (hierna: getuige 1) van 24 december 2008;
- het proces-verbaal van verhoor van [naam getuige2 (hierna: getuige 2) van 27 december 2008;
- het proces-verbaal van verhoor van het slachtoffer van 7 mei 2009;
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 23 juni 2009;
- het proces-verbaal van verhoor van [naam getuige 3] (hierna: getuige 3) van 9 juli 2009;
- het verzoek verlenging ondertoezichtstelling en verzoek verlenging machtiging uithuisplaatsing van 8 juni 2009;
- het rapport van de Forensische Polikliniek Kindermishandeling, gebaseerd op het door het ziekenhuis verstrekt medisch dossier van het slachtoffer van 5 oktober 2010;
- de verklaring van forensisch arts L.L.B.M. van Duurling (hierna: deskundige), afgelegd ter terechtzitting.
4.2 Het standpunt van de verdediging
Primair:
De verdediging heeft bepleit dat verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
De verdediging heeft in dat kader aangevoerd dat verdachte heeft ontkend iets met de feiten te maken hebben gehad. Daarnaast heeft het slachtoffer verklaard niet te weten waarom hij in het ziekenhuis was opgenomen. Getuige [naam getuige 3] heeft tevens verklaard van niets te weten. Hij heeft ook zelf nooit iets geconstateerd en geloofde het ook niet.
De verdediging heeft aangevoerd dat getuige [naam getuige1] zelf niets heeft waargenomen. Hetgeen getuige [naam getuige 1] heeft verklaard, heeft hij slechts uit derde hand gehoord. Daarmee is deze verklaring weinig betrouwbaar geworden. In dezelfde zin heeft getuige [naam getuige 2] ook niets zelf geconstateerd. Bovendien was verdachte op het moment dat verdachte aan getuige [naam getuige 2] uitleg gaf omtrent de mishandeling zeer labiel. Aan de inhoud van de verklaring van getuige [naam getuige 2] kan daarom geen waarde worden gehecht. Vervolgens is tevens de aangifte van [naam aangeefster] (hierna: aangeefster) niet betrouwbaar. Ook haar verklaring is immers niet gebaseerd op eigen waarnemingen. Zij zijn gebaseerd op observaties van het ziekenhuis. Daarbij kan worden opgemerkt dat het ziekenhuis naar aanleiding van haar waarnemingen spreekt van mogelijke mishandeling. Daarnaast kennen de waarnemingen geen onderliggende, verifieerbare gegevens.
Voorts heeft de verdediging gesteld dat getuige [naam getuige 2] nog heeft verklaard dat verdachte in haar functie als gastouder haar dochter nooit iets heeft aangedaan. De verdediging heeft aangevuld dat ook bij andere kinderen nooit iets is gebeurd.
De verdediging heeft aangevoerd dat het Pro Justitia rapport van 25 januari 2010 niet als (aanvullend) bewijs mag worden gebezigd, nu deze met een geheel ander doel dan de waarheidsvinding is geschreven. De verdediging heeft daarbij gewezen op jurisprudentie van de Hoge Raad. Vervolgens heeft de verdediging benadrukt dat het rapport concludeert dat verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar is. Dit was zij ook ten tijde van het vermeende delict. De verklaringen van verdachte zijn mede daardoor onbetrouwbaar en dienen om die reden buiten het bewijs te worden gelaten.
De verdediging heeft bepleit dat voornoemd betoog inzake het Pro Justitia rapport in gelijke zin geldt voor de brief van Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland van 13 januari 2011 en de daarbij gevoegde bijlagen.
Vervolgens heeft de verdediging aangevoerd dat het medisch-forensisch rapport van 5 oktober 2010 niet tot het bewijs kan dienen. Het rapport is namelijk onder andere opgesteld aan de hand van stukken uit het dossier van het ziekenhuis en een brief van het ziekenhuis van 23 juli 2010. De verdediging heeft betoogd dat het Openbaar Ministerie hiermee het verbod op schending van het beroepsgeheim/verschoningsrecht van artsen heeft omzeild. Het beroepsgeheim/verschoningsrecht is hierdoor dus alsnog geschonden. Dit mag slechts in zeer uitzonderlijke situaties. Hiervan is in dit geval geen sprake. Voornoemde brief van 23 juli 2010 is bij de verdediging onbekend en ook het onderliggende dossier is niet aan rechtbank en verdediging verstrekt. Er kan nu op geen enkele wijze worden getoetst op welke wijze de deskundige tot haar conclusies is gekomen. De controleerbaarheid van het rapport ontbreekt daarom.
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat een deskundige over voldoende kennis en ervaring binnen het deskundigheidsgebied dient te beschikken. De deskundige in kwestie heeft verklaard geen deskundigheid te bezitten omtrent de effecten van het injecteren van vreemde stoffen in het lichaam van kinderen. De deskundige bezit daarom niet de vereiste expertise. Daarnaast heeft de verdediging gewezen op het feit dat voornoemd rapport vaak onduidelijk en niet stellig genoeg is.
De verdediging heeft betoogd dat niet kan worden vastgesteld wanneer het vermeende voorval zich heeft afgespeeld. Tevens wordt niet duidelijk wie of wat het letsel heeft veroorzaakt. De verdediging heeft bepleit dat alternatieve oorzaken niet zijn uit te sluiten. Andere scenario's zijn echter nooit onderzocht. Ook is de aard van de veronderstelde vloeistof niet vast te stellen. Er kan daarom niet van 'levensgevaar' worden gesproken. Omtrent het levensgevaar kan hoogstens een kansberekening worden gemaakt. Of dit gevaar er ooit is geweest, is dus niet met zekerheid te zeggen. Zelfs niet in de situatie waarin een ziekenhuisopname achterwege zou zijn gebleven.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte nooit het oogmerk heeft gehad het slachtoffer te doden, dan wel een poging daartoe te doen. Verdachte heeft immers geen motief gehad om over te gaan tot de ten laste gelegde handelingen. Het is onlogisch te veronderstellen dat verdachte het slachtoffer heeft mishandeld om er zo voor te zorgen dat hij bij haar thuis zou blijven. Verdachte zou daarmee namelijk juist het tegenovergestelde bereiken. Bovendien kan verdachte, mede door haar stoornis, haar wil tot het doden niet zelf hebben bepaald.
De verdediging heeft vervolgens gesteld dat, mochten de tenlastegelegde injecties toch door verdachte zijn uitgevoerd, nog steeds niet kan worden vastgesteld dat verdachte heeft aanvaard dat het leven van het slachtoffer in gevaar zou komen. Dit, omdat niet zeker is geworden welke substantie er in de naald heeft gezeten.
De verdediging heeft voorts aangevoerd dat een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel om dezelfde redenen als hierboven gesteld niet aan de orde is geweest.
Subsidiair:
De verdediging heeft bepleit dat verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. De verdediging heeft in dat kader gewezen op het feit dat verdachte het tenlastegelegde heeft ontkend. Tevens geldt voor dit feit dat niet valt vast te stellen dat verdachte het slachtoffer heeft geprikt. Ook is geheel niet duidelijk wat voor een vloeistof er eventueel is ingebracht.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Betrouwbaarheid/rechtmatig verkregen bewijs
De rechtbank is van oordeel dat de vaststelling dat verdachte sterk verminderd toerekeningsvatbaar is, geen reden vormt om te twijfelen aan de inhoud van de mededelingen van verdachte aan getuige [naam getuige 2]. Gezien hetgeen verdachte aan haar heeft verteld kan worden geconcludeerd dat verdachte zich bewust was van haar stoornis. Verdachte heeft aan getuige [naam getuige 2] uitgelegd wat de psychische aandoening met haar kan doen. In dat kader heeft zij ook gezegd dat zij spijt heeft dat zij het dwingende karakter van de aandoening op momenten niet kon weerstaan. Dit overziend, acht de rechtbank voornoemde mededelingen van verdachte juist authentiek. Daarbij komt ook nog eens dat de verklaringen op veel fronten worden gesteund door andere bewijsmiddelen.
Voorts acht de rechtbank dat de forensisch-medische rapportage van de Forensische Polikliniek Kindermishandeling zonder problemen tot het bewijs kan dienen. De medische stukken waarop het rapport onder andere is gebaseerd, zijn immers louter ter kennis gekomen van de deskundige (opsteller van het rapport), die forensisch arts is. Het is niet aannemelijk geworden dat het Openbaar Ministerie, dan wel een ander, van de stukken kennis heeft kunnen nemen. Er is dus geen reden om aan te nemen dat het beroepsgeheim dan wel het verschoningsrecht van artsen en ziekenhuis is geschonden. De enkele omstandigheid dat er - naast de door deskundige geraadpleegde gegevens - mogelijk nog andere (niet nader genoemde) medische gegevens waren, brengt (zonder nadere toelichting) nog niet met zich dat de deskundige zich geen betrouwbaar oordeel heeft kunnen vormen op basis van de wel door haar geraadpleegde medische gegevens. Tevens is niet vast komen te staan dat de deskundige onvoldoende deskundigheid bezit om het rapport in kwestie op te stellen. De rechtbank ziet daarom ook geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van het rapport.
Bewijs
Op grond van de inhoud van de in de voetnoten genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden, die de rechtbank samengevat en zakelijk zal weergeven.
Bureau Jeugdzorg heeft op 14 oktober 2008 van een arts van het Sophia Kinderziekenhuis te Rotterdam de melding ontvangen van vermoedelijke kindermishandeling van het slachtoffer (de zoon van verdachte). Het slachtoffer woont in [plaatsnaam]. De arts heeft gemeld dat het slachtoffer op 12 oktober 2008 is opgenomen in het ziekenhuis met hoge koorts en buikklachten.
Het slachtoffer heeft een uitgebreide geschiedenis met onder andere vaker buikklachten, luchtweginfecties en het plaatsen van een voedingssonde in de maag in maart 2008. Sinds twee maanden zijn er weer buikpijnklachten. De pijn zat rechts onderin de buik. Ter plaatse is een bloeduitstorting van ongeveer één centimeter doorsnede aangetroffen. De bloeduitstorting is geel verkleurd met een prikgat in het midden. Hieronder is een harde schijf gevoeld. Ter hoogte van de navel is tevens een zelfde soort bloeduitstorting gezien. Bij laboratoriumonderzoek zijn aanwijzingen gevonden voor een ontsteking. Op een echo van de buik zijn vochtophopingen waargenomen. Achteraf gezien zijn de klachten begonnen sinds het slachtoffer weer op weekendverlof naar huis ging. Bij de kinderarts zijn er voldoende aanwijzingen geweest voor de diagnose 'Münchhausen by proxy'.
De onderhuidse bloeduitstorting die is aangetroffen in de rechter onderbuik van het slachtoffer is vrijwel zeker het gevolg geweest van herhaalde (dubbele) penetraties van de huid door een puntvormig scherp voorwerp, zoals bijvoorbeeld een injectienaald. Gezien de locatie en de kenmerken van de vochtcollectie in de rechter onderbuik is na het penetreren met een injectienaald mogelijk een vloeibare substantie ingebracht bij het slachtoffer. De verdikking van de darmwand onder de vochtcollectie alsook de ontstekingsreactie in de buikvliesplooi suggereerden dat de injectie de buikholte heeft bereikt en daar ook tot klinische gevolgen heeft geleid. In het algemeen kan gesteld worden dat het injecteren van een vreemde stof in het lichaam van het kind uiteenlopende gevolgen kan hebben. Namelijk van nihil tot zeer ernstig en zelfs dodelijk. Het is bekend dat het slachtoffer koorts heeft gehad. Dit wijst op de aanwezigheid van een ontstekingsproces. Zonder behandeling met medicijnen kan een bacteriële ontstekingsreactie zich uitbreiden en verspreiden in het lichaam en zelfs de dood tot gevolg hebben. Daarnaast kan worden opgemerkt dat een ontsteking van het buikvlies ernstige gevolgen kan hebben. Een ontsteking van het buikvlies is vrijwel altijd een zeer ernstige situatie waarbij operatief ingrijpen vaak noodzakelijk is teneinde zware complicaties of overlijden te voorkomen.
De deskundige heeft verklaard dat de ontstoken buikvliesplooi onder andere tegen het buikvlies aan ligt.
Door het feit dat de huid meermalen met een puntvormig scherp voorwerp is gepenetreerd, lijkt het echter niet waarschijnlijk dat het slachtoffer zichzelf de letsels heeft toegebracht. De pijnreactie na een eerste prik zal immers op zichzelf al een herhaling van het prikken voorkomen.
Getuige [naam getuige 2] heeft verklaard dat verdachte het volgende aan haar heeft verteld. Verdachte (de moeder van het slachtoffer) heeft het slachtoffer geprikt met de IVF-prikken die ze thuis had. In het weekend was het slachtoffer thuis en mocht hij bij verdachte slapen. Verdachte stuurde getuige [naam getuige 3] dan naar de logeerkamer. Het gebeurde toen dat verdachte het slachtoffer heeft geprikt met een naald die was gevuld met vuil afwaswater. Verdachte heeft voorts medegedeeld dat zij dit niet heeft gewild en dat ze spijt heeft dat ze niet harder tegen 'hem' heeft gevochten. Getuige [naam getuige 2] heeft tevens verklaard dat zij weet dat verdachte in het verleden met IVF bezig is geweest.
Getuige [naam getuige 3] heeft verklaard dat het slachtoffer het fijn vond in het ouderlijke bed bij verdachte te slapen. Getuige [naam getuige 3] ging dan naar de kamer van het slachtoffer.
Het slachtoffer verschoot tijdens zijn verhoor van kleur, toen hij werd geconfronteerd met de verwondingen die de arts op zijn buik had geconstateerd.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het bovengenoemde dat verdachte het slachtoffer heeft geprikt met een injectiespuit gevuld met vervuild afwaswater. Het verweer namens verdachte dat een alternatief scenario niet kan worden uitgesloten wordt verworpen, nu uit de voorgaande bewijsmiddelen volgt dat het verdachte was die de injecties heeft toegediend, terwijl er op geen enkele wijze een indicatie aanwezig is dat het letsel op een andere wijze is ontstaan of door een ander is toegebracht.
Door voornoemd handelen heeft verdachte willens en wetens de kans aanvaard dat zij het slachtoffer zou kunnen doden. Volgens het forensisch-medisch rapport staat immers vast dat de verrichte injecties de dood tot gevolg konden hebben. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de ontsteking in de buikvliesplooi, gezien de ligging tegen het buikvlies, nog eens voor een verhoogd risico tot overlijden heeft gezorgd. Dat verdachte de kans op de dood ook welbewust heeft aanvaard en op de koop toe heeft genomen, blijkt voorts uit hetgeen verdachte heeft verteld aan getuige [naam getuige 2. Verdachte heeft haar namelijk medegedeeld dat ze 'dit' (het injecteren) niet heeft gewild. Ook heeft ze verteld spijt te hebben dat ze niet harder tegen 'hem' heeft gevochten. Ondanks het feit dat verdachte wellicht onder invloed van een stoornis handelde, kan hieruit worden opgemerkt zij zich niettemin bewust is geweest van de gevaren van haar acties.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, in de periode van 1 januari 2008 tot en met 14 oktober 2008 te [woonplaats verdachte] heeft geprobeerd opzettelijk haar zoon van het leven te beroven.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
(primair)
op een of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2008
tot en met 14 oktober 2008 te [woonplaats verdachte] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer], zijnde haar zoon van het leven te beroven, met dat opzet met een injectiespuit gevuld met afwaswater in zijn buik, heeft geprikt en vervolgens de inhoud van die spuit in zijn buik heeft gespoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
Primair
POGING TOT DOODSLAG.
6 De strafbaarheid van de verdachte
6.1 Het rapport van de deskundigen
Uit het door dr. M.J. van Trommel, psychiater, drs. B.W.H.M. Roelofs-van Bon, klinisch psycholoog en J. Hout-Sels, forensisch milieuonderzoeker, over verdachte uitgebrachte rapport van 25 januari 2010 komt onder meer het navolgende naar voren:
Verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis in de zin van een depressief syndroom en een angststoornis. Verder lijdt zij aan een gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis NAO met borderline en afhankelijke kenmerken. Er is tevens sprake van een ouder-kind relatieprobleem evenals een nagebootste stoornis 'by proxy' (Münchhausen by proxy). De psycholoog maakt hier een voorbehoud: zij acht het waarschijnlijk dat sprake is van Münchhausen by Proxy. Dit was ten tijde van het ten laste gelegde tevens het geval. Bovendien was ten tijde van het tenlastegelegde sprake van een toestand van verwardheid.
Verdachte wordt in zeer grote mate beïnvloed door haar separatieangst. Zij raakt in paniek wanneer ze zich realiseert dat het slachtoffer haar mogelijk zal ontgroeien en aldus niet meer zal kunnen fungeren als degene die haar angsten dempt. Ongetwijfeld is bovendien sprake van agressie en boosheid. Verdachte heeft echter op basis van haar kwetsbare karakterstructuur geen zicht op haar agressieve impulsen.
De gedachte komt bij verdachte op dat het slachtoffer wellicht bij haar kan blijven als hij ziek is. Zij voelde zich wanhopig onder het vooruitzicht het slachtoffer te moeten afstaan aan de behandelaars in het ziekenhuis. Zij ging uit van de veronderstelling dat zij handelde naar beste weten in het belang van het slachtoffer. Vertwijfeld en verward door haar angst heeft zij het ten laste gelegde uitgevoerd. Ze is hierbij niet meer in staat geweest haar vrije wil voldoende adequaat uit te oefenen.
Hoewel verdachte, ten tijde van het tenlastegelegde, door haar angsten was overmeesterd, heeft zij zich ook rekenschap gegeven van het mogelijke effect van haar handelen. Namelijk het feit dat zij daarmee het slachtoffer bij zich kon houden. Er zijn momenten geweest dat zij had kunnen ingrijpen om de drang tot het mishandelen van het slachtoffer te stoppen. Tevens zijn er momenten geweest dat zij zich bewust was van het ongeoorloofd zijn van haar handelen.
Op grond van het bovenstaande concluderen de rapporteurs dat verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd zich grotendeels te kunnen vinden met de bevindingen uit het rapport wanneer het gaat om de geconstateerde stoornissen. De verdediging is echter niet overtuigd van de aanwezigheid van de 'Münchhausen by Proxy'.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank volgt de conclusie van voormeld rapport op grond van de onderbouwing ervan en legt deze ten grondslag aan haar beslissing. Zij is van oordeel dat op grond van het strafdossier, het verhandelde ter terechtzitting en het rapport van voornoemde deskundigen, voldoende vast is komen te staan dat het ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit in sterk verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Nu ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten, is verdachte strafbaar voor het door haar gepleegde strafbare feit.
7 De strafoplegging
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met een proeftijd van vijf jaren. Hij heeft tevens gevorderd dat daaraan de bijzondere voorwaarde wordt gesteld, dat verdachte klinisch wordt opgenomen bij de Grote Rivieren voor de duur van vijf jaren, of zoveel korter als de instelling nodig acht. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte op te leggen de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht.
De officier van justitie heeft benadrukt dat hij met zijn eis wil bereiken dat verdachte in de toekomst slechts onder toezicht van Bureau Jeugdzorg haar zoon kan zien.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat, onafhankelijk van het feit of de rechtbank tot een bewezenverklaring zal komen, het voor verdachte de aangewezen weg is om langdurig in een algemeen psychiatrisch ziekenhuis te verblijven. Mocht de rechtbank tot een strafoplegging komen, dan zal de verdediging zich niet verzetten tegen een geheel voorwaardelijke straf gekoppeld aan de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarbij is het volgende in aanmerking genomen:
Verdachte heeft haar zoontje (hij was ten tijde van de ziekenhuisopname negen jaar oud) meerdere keren gestoken met een injectienaald gevuld met vervuild afwaswater. Het slachtoffer moest ten gevolge hiervan met hoge koorts en buikklachten worden opgenomen in het ziekenhuis. Ter plekke werden er bloeduitstortingen op de buik van het slachtoffer geconstateerd. Bovendien is er een ontstekingsreactie in de buikvliesplooi aangetroffen. Zonder de behandeling met medicijnen zou de bacteriële ontstekingsreactie zich kunnen hebben uitgebreid en verspreid in het lichaam en zelfs de dood tot gevolg kunnen hebben gehad. In het bijzonder dient te worden opgemerkt dat er een risico bestond dat de ontsteking zich zou uitbreiden naar het buikvlies. Wanneer dit zich daadwerkelijk zou hebben voorgedaan, zou operatief ingrijpen wellicht noodzakelijk zijn geweest teneinde ernstige complicaties of overlijden te voorkomen.
De rechtbank rekent het verdachte zeer zwaar aan dat zij haar zoontje, naast hem letsel toe te brengen en veel pijn te laten ondervinden, ook nog eens in levensgevaar heeft gebracht. Voorts neemt de rechtbank het verdachte erg kwalijk dat zij bij de mishandelingen misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat een kind in zijn moeder heeft. Het slachtoffer was kwetsbaar en kon en mocht niet verwachten dat zijn eigen moeder kwaad in de zin had. Het slachtoffer heeft zich daarom niet kunnen en durven verweren. De rechtbank neemt vervolgens in aanmerking dat dergelijke feiten voor zo'n jong slachtoffer een langdurige en ernstige psychische nasleep kunnen hebben.
Voor poging tot doodslag hanteert deze rechtbank in de regel als uitgangspunt een gevangenisstraf van vierentwintig maanden, waarvan zes tot acht maanden voorwaardelijk.
De rechtbank neemt in aanmerking dat verdachte niet eerder door een rechtbank is veroordeeld.
De rechtbank zal de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte in strafverlichtende zin laten meewegen bij het bepalen van de strafmaat.
De psychiater, klinisch psycholoog en forensisch milieuonderzoeker concluderen in hun rapport dat verdachte behandeling nodig heeft op verschillende gebieden. De psychische toestand van betrokkene is zeer ernstig verstoord, zodat een behandeling klinisch en in een verplicht kader moet plaatsvinden. Deze behandeling kan in eerste instantie worden uitgevoerd in een algemeen psychiatrisch ziekenhuis. Wanneer deze behandeling onvoldoende effect sorteert, kan gedacht worden aan een opname in een forensisch psychiatrische kliniek, zoals De Grote Beek te Eindhoven. De rapporteurs adviseren aan verdachte bijzondere voorwaarden op te leggen bij een zo lang mogelijk voorwaardelijk strafdeel. Een bijzondere voorwaarde zou volgens hen kunnen inhouden dat toezicht van reclassering wordt opgelegd. In hetzelfde kader zou betrokkene kunnen worden opgenomen, dan wel opgenomen kunnen blijven in een psychiatrisch ziekenhuis.
De rechtbank neemt voornoemde adviezen en conclusies over. Zij ziet op basis van het voorgaande de noodzaak van voornoemde interventie, en is van oordeel dat deze slechts kans van slagen zal hebben indien verdachte langdurig wordt behandeld in een klinische setting.
Gezien het hierboven gestelde komt de rechtbank tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden met een proeftijd van vijf jaren. De rechtbank zal daarbij de bijzondere voorwaarde stellen, dat verdachte wordt opgenomen (of opgenomen blijft) in Algemeen Psychiatrisch Ziekenhuis de Grote Rivieren, dan wel een soortgelijke instelling, gedurende een termijn van vijf jaren of zoveel korter als door de inrichting mogelijk wordt geacht.
Daarnaast stelt de rechtbank de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen die hem door of namens de reclassering worden gegeven, ook als die inhouden dat verdachte haar behandeling op enig moment dient te vervolgen in een forensisch psychiatrische kliniek, wanneer de eerste behandeling onvoldoende effect sorteert.
8 De wettelijke voorschriften
De opgelegde straf berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde het onder 5 vermelde strafbare feit oplevert;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van 5 (vijf) jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
* omdat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich zal laten opnemen en behandelen in algemeen psychiatrisch ziekenhuis de Grote Rivieren, of een soortgelijke instelling, gedurende de termijn van 5 (vijf) jaren of zoveel korter als de leiding van de inrichting wenselijk acht;
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook indien die inhouden dat verdachte haar behandeling dient te vervolgen in een forensisch psychiatrische kliniek wanneer de eerste behandeling onvoldoende effect sorteert.
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. T.F. van der Lugt, voorzitter, mr. G.A.J.M. van Vugt en mr. K. Helmich, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.J.J.S. Visser, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 17 februari 2011.
Mr. G.A.J.M. van Vugt is door afwezigheid buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
1.
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2008
tot en met 14 oktober 2008 te Zwijndrecht, althans in Nederland, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer], zijnde haar zoon van het leven te beroven, danwel zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen, met dat opzet (met) een injectiespuit/injectienaald
(gevuld met afwaswater, althans een - vervuilde - vloeistof) in zijn buik,
althans zijn lichaam heeft geprikt/gestoken en (vervolgens) dat afwaswater,
althans die vloeistof, althans de inhoud van die spuit/naald in zijn buik,
althans zijn lichaam, heeft gespoten, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
SUBSIDIAIR: voorzover het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
zij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2008
tot en met 14 oktober 2008 te Zwijndrecht, althans in Nederland, opzettelijk
mishandelend haar kind, te weten [slachtoffer], (met) een
injectiespuit/injectienaald (gevuld met afwaswater, althans een - vervuilde -
vloeistof) in zijn buik, althans zijn lichaam, heeft geprikt/gestoken en
(vervolgens) dat afwaswater, althans die - vervuilde - vloeistof, althans de
inhoud van die spuit/naald in zijn buik, althans zijn lichaam, heeft gespoten,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Parketnummer: 11/711778-09
Vonnis d.d. 17 februari 2011