RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 10/329
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[naam eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht, verweerder,
gemachtigden: L. Mos en A.E. van Dommelen, werkzaam bij de gemeente Dordrecht.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij besluit van 10 november 2008 afwijzend beslist op de aanvraag van eiser om verlening van een tweede bewonersvergunning (parkeervergunning) voor het voertuig met het kenteken [nummer] voor het adres [adres].
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 3 december 2008 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 26 februari 2009 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 12 maart 2009 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
Bij uitspraak van 23 oktober 2009 (procedurenummer AWB 09/326) heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit van 26 februari 2009 vernietigd.
Bij besluit van 11 januari 2010 heeft verweerder de motivering van het besluit van
10 november 2008 gewijzigd en het bezwaar van eiser wederom ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 18 februari 2010 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
De zaak is op 19 januari 2011 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Eiser is ter zitting verschenen.
Verweerder is verschenen bij gemachtigden.
2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Verordening op het gebruik van parkeerplaatsen en de verlening van vergunningen voor het parkeren (hierna: Parkeerverordening) kan - voor zover hier van belang - het college op een daartoe strekkende aanvraag een vergunning verlenen voor het parkeren op vergunninghoudersplaatsen en/of parkeerapparatuurplaatsen.
Ingevolge het zesde lid van dit artikel is het college bevoegd nadere regels te stellen betreffende het aanvragen, het verlenen en het gebruik van de vergunning.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder r, van de Uitvoeringsregels parkeervergunningen nieuwbouwprojecten vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van 8 december 2009 (hierna: Uitvoeringsregels) wordt voor de toepassing van de uitvoeringsregels verstaan onder Nieuwbouw Elfhuizen/Spuiboulevard: het gebied omvattend de adressen Elfhuizen 6 t/m 34 (even huisnummers) en Spuiboulevard 307 t/m 325 (oneven huisnummers).
Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Uitvoeringsregels is het bepaalde in dit artikel van toepassing op Nieuwbouw Elfhuizen/Spuiboulevard.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel komen bewoners en bedrijven niet in aanmerkingen voor een parkeervergunning.
2.2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het primaire besluit strekkende tot afwijzing van de aanvraag om verlening van een tweede bewonersvergunning (parkeervergunning) gehandhaafd. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat eiser zowel op grond van de bestendige gedragslijn om aan bewoners van nieuwbouwprojecten in de stad geen bewonersparkeervergunningen te verstrekken als op grond van de Uitvoeringsregels niet in aanmerking komt voor een parkeervergunning.
2.3. Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
2.3.1. Naar aanleiding van het beroep van verweerder op de Uitvoeringsregels heeft eiser aangevoerd dat verweerder ten onrechte nieuw recht heeft toegepast op het bestreden besluit. Indien verweerder een nieuw besluit neemt dan kunnen de regels die op 11 januari 2010 van kracht zijn worden toegepast. Als verweerder zijn besluit handhaaft, dan zijn de eventueel nadien vastgestelde regels daarop niet van toepassing. In dit geval handhaaft verweerder zijn eerder genomen besluit. De regelgeving die op 10 november 2008 van kracht was is derhalve op het bestreden besluit van toepassing. Ten aanzien van deze regelgeving verwijst eiser naar hetgeen hij daaromtrent in zijn beroepschrift van 12 maart 2009 heeft gesteld en verzoekt dit als herhaald en ingelast te beschouwen.
2.3.2. Eiser is van mening dat verweerder niet in redelijkheid tot het besluit van
8 december 2009, waarbij de Uitvoeringsregels zijn vastgesteld, heeft kunnen komen. Op geen enkele wijze valt uit het besluit of uit de daarbij behorende aanbiedingsbrief aan het college op te maken waarom en met welk doel de in het besluit opgesomde adressen worden uitgesloten van het reguliere parkeerbeleid en waarom deze adressen niet in aanmerking komen voor een tweede bewonersvergunning. Het motief om dit besluit te nemen lijkt erin te zijn gelegen dat de rechtbank Dordrecht recent een uitspraak heeft gedaan waarin is bepaald dat de eerdere uitvoeringsregels sinds de vaststelling van het nieuwe Parkeerbeleid geen werkingskracht meer hebben en dat de betreffende regels dienen ter ondersteuning van het uitgangspunt dat bij nieuwbouwprojecten moet worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Dat laatste sluit niet uit dat een koper een tweede bewonersvergunning zou kunnen krijgen. Waarom dat anders zou moeten zijn is niet gemotiveerd.
Verder blijkt niet uit het besluit dat bij de voorbereiding ervan door verweerder alle relevante factoren en omstandigheden zijn onderzocht en meegewogen, zodat er geen sprake is geweest van een zorgvuldige voorbereiding.
De Uitvoeringsregels betreffen bovendien een relatief klein aantal adressen in de gemeente en de betreffende bewoners zijn door dit besluit rechtstreeks in hun belangen geraakt. In dit verband is het de vraag of het besluit geen beschikking is in de zin van Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) waartegen bezwaar en beroep open staan. Het besluit is naar eisers idee vergelijkbaar met een zogenaamd postzegelplan.
2.3.3. Voorts vraagt eiser zich af waarom bewoners van de Grote Kerksbuurt die beschikken over eigen parkeergelegenheid wel op de wachtlijst kunnen worden geplaatst. Ook daar gaat het om parkeren in de historische binnenstad. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat de stelling van verweerder dat de uitvoeringsregels voor de Grote Kerksbuurt al dateren van 1996 onjuist is, nu op 8 december 2009 ook voor de Grote Kerksbuurt nieuwe uitvoeringsregels zijn vastgesteld. Hierbij merkt eiser op dat de feitelijke situatie zo is dat er bij hem voor de deur dagelijks vrije parkeerplaatsen over zijn, terwijl er in de Grote Kerksbuurt nauwelijks parkeerplaatsen zijn, waarmee de situatie op de Spuiboulevard een stuk gunstiger is dan in de Grote Kerksbuurt en het dus des te onbegrijpelijker is - en ook niet wordt gemotiveerd - waarom de bewoners daar wel in aanmerking kunnen komen voor een tweede bewonersvergunning.
2.3.4. Verweerder is er volgens eiser niet in geslaagd aannemelijk te maken dat er sprake is van een bestendige gedragslijn. Eiser is van mening dat hij op basis van de ter zake geldende regels en de uitingen van de gemeente Dordrecht op haar website, tot geen andere conclusie kon komen dan dat hij in aanmerking zou komen voor een tweede bewonersvergunning, dan wel daarvoor op een wachtlijst zou worden geplaatst. Het vertrouwen is gewekt door het door de gemeenteraad van Dordrecht op 1 januari 2007 vastgestelde beleid en de informatie over dit onderwerp op de gemeentelijke website. Uit de beleidsregels heeft eiser afgeleid dat hij in aanmerking kwam voor een tweede bewonersvergunning. Hij beschikt immers over slechts één parkeerplaats op eigen terrein. Noch uit de Parkeerverordening, noch uit het daarbij behorende Parkeerbeleid blijkt dat daar uitzonderingen op zijn. Uit de beleidsregels valt op te maken dat de enige beperking hierin bestaat dat er in een gebied nog voldoende parkeerruimte over moet zijn om in aanmerking te kunnen komen voor een vergunning. Is die ruimte er op het moment van de aanvraag niet, dan volgt plaatsing op een wachtlijst. Eiser verwijst in dit verband naar artikel 3, vijfde lid, van de Parkeerverordening.
Verweerder heeft volgens eiser bij het bestreden besluit van 11 januari 2010 niet gemotiveerd - zo er al sprake zou zijn van een bestendige gedragslijn - waarom deze dan ook in het geval van eiser zou moeten worden gevolgd en waarom er geen aanleiding is om daar van af te wijken.
2.4. De rechtbank overweegt als volgt.
2.4.1. De beroepsgrond dat verweerder ten onrechte toepassing heeft gegeven aan de Uitvoeringsregels, faalt. Verweerder dient in beginsel op een bezwaarschrift te beslissen met inachtneming van het recht als geldend ten tijde van het bestreden besluit. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die aanleiding geven tot afwijking van dit beginsel. In het bijzonder is daarvoor niet van belang het enkele feit dat het thans bestreden besluit volgt op een eerder door de rechtbank vernietigd besluit op eisers bezwaar. Voorts gaan de Uitvoeringsregels de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten. Niet valt in te zien dat verweerder niet in het algemeen een onderscheidend belang zou mogen hechten aan het gegeven, dat bewoners van een woning in een nieuwbouwproject als het onderhavige een parkeerplaats op eigen terrein hebben, in relatie tot de stedenbouwkundige randvoorwaarden die verweerder uit het oogpunt van parkeerdruk heeft verbonden aan de realisering van het desbetreffende nieuwbouwproject. Dit oordeel van de rechtbank in haar eerdere uitspraak tussen partijen van 23 oktober 2009, waartegen eiser niet in hoger beroep is gegaan, wordt niet anders nu het thans om beleidsregels gaat in plaats van om een vaste gedragslijn. Dit zou in beginsel anders kunnen zijn indien de parkeerdruk in de omgeving van eisers woning niet langer van dien aard is dat er aanleiding bestaat aan het beleid vast te houden, maar eiser heeft zijn stellingen met die strekking niet, althans niet genoegzaam, onderbouwd door enkel te stellen dat er bij hem voor de deur dagelijks vrije parkeerplaatsen over zijn.
2.4.2. Ook eisers beroep op artikel 4:84 van de Awb slaagt niet. Ingevolge deze bepaling is verweerder gehouden te handelen overeenkomstig de Uitvoeringsregels, tenzij dat, voor zover hier van belang, voor eiser gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met dat beleid te dienen belangen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er van bijzondere omstandigheden geen sprake is. Het beroep dat eiser in dit verband doet op het vertrouwensbeginsel, faalt. Eisers stelling dat hem op geen enkele manier duidelijk kon zijn dat verweerder een dergelijke gedragslijn volgde kan, indien al juist, een beroep op het vertrouwensbeginsel niet schragen. Verder heeft verweerder onweersproken gesteld dat aan eiser op geen enkele manier concrete toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegde ambtenaar.
2.4.3. Ook hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd treft geen doel. De rechtbank onderschrijft niet eisers suggestie dat de Uitvoeringsregels een beschikking zouden inhouden als bedoeld in artikel 1:3, tweede lid, van de Awb. Ingevolge deze bepaling, gelezen in samenhang met het eerste lid van voormeld artikel, is daarvoor onder meer vereist dat er sprake is van een rechtshandeling. De vaststelling van de Uitvoeringsregels als zodanig is echter niet gericht op rechtsgevolg in die zin, dat ingevolge de Parkeerverordening parkeervergunningen op aanvraag moeten worden verleend. De functie van de Uitvoeringsregels daarbij is geen andere dan te dienen als beleidskader voor de op aanvraag te nemen beslissing, waarbij afwijking op grond van bijzondere omstandigheden mogelijk is. Hetgeen eiser verder heeft aangevoerd, in het bijzonder ten aanzien van de door verweerder gestelde vaste gedragslijn, valt gelet op overweging 2.4.1 buiten het wettelijk kader voor het onderhavige geschil.
2.4.4. Op grond van het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid, overeenkomstig zijn beleid, eisers aanvraag om verlening van een tweede bewonersparkeervergunning kunnen afwijzen. Het beroep is derhalve ongegrond.
2.5. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Awb.
2.6. Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. H. Nummerdor, griffier, en door de rechter ondertekend.