2.3. Op verzoek van de medisch adviseur van de toenmalige advocaat van [eiser] en mede op verzoek van de medisch adviseur van London heeft orthopeadisch chirurg J. [dokter 1] een expertise verricht. In het ter zake opgemelde rapport d.d. 19 februari 2007 komt, voor zover thans van belang, het volgende voor:
“(…) MEDISCHE GEGEVENS:
(…) De behandelend huisarts vermeldt behandeling na het onderhavige ongeval in verband met pijnklachten ter plaatse van de tuberositas tibiae. De diagnose werd gesteld op een kneuzing van de tuberositas tibiae.
De behandelend fysiotherapeut vermeldt behandeling in de periode december 2002 in verband met pijnklachten welke optreden bij krachtzetten met de linker knie.
De behandelend orthopaedisch chirurg in het Albert Schweitzer Ziekenhuis vermeldt pijnklachten bij hurken, traplopen en fietsen. Bij het onderzoek zijn er geen duidelijke afwijkingen, behoudens minimale drukpijn ter plaatse van de onderpool van de patella. Het MRI-onderzoek toonde geen afwijkingen aan. De behandelend orthopaedisch chirurg overwoog een arthroscopie teneinde de plica snovialis te klieven.
DIAGNOSE:
Pijnklachten aan de mediale zijde van het ligamentum patellare en doorgemaakte contusie van de linker knie welke conservatief is behandeld.
BEANTWOORDING VAN DE VRAGEN:
(…)
Ad vraag 4a.:
Betrokkene stelt als gevolg van het ongeval pijnklachten te hebben tijdens de uitoefening van zijn beroep. Hij is wel in staat om zijn beroep te verrichten. Het langdurig zitten aan een werkbank moet hij wel regelmatig afwisselen met lopen en bewegen in verband met zijn pijnklachten. Ook het traplopen tijdens zijn werk is pijnlijk. De klachten treden met name op wanneer hij lange dagen maakt, zoals bijvoorbeeld op vrijdag het geval is bij koopavond.
Ten aanzien van de activiteiten van het dagelijks leven in het algemeen geeft hij aan dat de loopafstand in verband met de knieklachten beperkt is, ook langere tijd autorijden achter elkaar geeft kniepijn, met name het rijden in de file is pijnlijk.
Ten aanzien van de zelfverzorgingsactiviteiten geeft betrokkene geen specifieke beperkingen aan. Ten aanzien van huishoudelijke bezigheden geeft hij aan dat hurken en knielen pijnlijk is.
Ten aanzien van hobby’s, recreatie en sportbeoefening geeft hij aan dat het vermogen om deel te kunnen nemen aan waterskieën wel mogelijk is, doch beperkt wordt in de duur in verband met de knieklachten.
Ad vraag 4b.:
De klachten en beperkingen die betrokkene op geeft als zijnde het gevolg van het ongeval zijn anamnestisch ontstaan na het ongeval en lijken wel aannemelijk.
Bij het lichamelijk onderzoek en het aanvullend onderzoek zijn evenwel geen objectiveerbare afwijkingen waarneembaar.
Vanwege het ontbreken van objectiveerbare afwijkingen zijn er geen strikt medische redenen om patient beperkingen op te leggen ten aanzien van het verrichten van arbeid of ten aanzien van het deelnemen aan sportbeoefening.
Ad vraag 4c.:
Gezien de anamnese en de aard van het trauma is het aannemelijk te achten dat patient in de periode direct volgend op het ongeval aanzienlijke knieklachten heeft gehad, die met name optraden bij zitten met gebogen knie en bij hurken, knielen en traplopen.
De acute klachten zijn geleidelijk aan wel verminderd, doch de subjectieve klachten zijn nooit geheel verdwenen.
Ad vraag 4d.:
Ik acht het aannemelijk dat patient in de periode volgend op het ongeval enige tijd dusdanige pijnklachten in de knie heeft gehad, dat hij redelijkerwijs beperkt is geweest ten aanzien van kluswerk in en om de woning zoals dat nodig is bij straten maken, vloeren leggen, tegelen en dergelijke.
Het is moeilijk om deze beperkingen in getal en maat uit te drukken.
Ad vraag 4e.:
Betrokkene stelt een beperkte belastbaarheid van de linker knie te hebben, met name wat betreft traplopen, langdurig lopen, hurken, knielen en deelname aan kniebelastende sportactiviteiten.
Vanwege het feit dat bij het lichamelijk onderzoek en het aanvullend onderzoek geen objectiveerbare afwijkingen vaststelbaar zijn, zijn er geen strikt medische redenen om patient beperkingen op te leggen ten aanzien van het verrichten van arbeid in het algemeen of ten aanzien van deelname aan sportactiviteiten.
Ad vraag 5.:
(…)”