ECLI:NL:RBDOR:2011:BQ7683

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
8 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
80859 / HA ZA 09-2325
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buurweg en gebruiksrechten tussen percelen van buren

In deze zaak, die voor de Rechtbank Dordrecht werd behandeld, hebben eisers [EISER 1] en [EISER 2] een vordering ingesteld tegen gedaagde [GEDAAGDE] met betrekking tot het gebruik van een buurweg. De rechtbank heeft op 8 juni 2011 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarin het rechtsvermoeden van een buurweg werd besproken. Gedaagde heeft niet kunnen aantonen dat het gebruik van de buurweg door de eisers onterecht was. De rechtbank oordeelde dat het langdurige en ongestoorde bezit van de buurweg door de eisers het vermoeden van een bestemming tot buurweg bevestigt. Gedaagde had de mogelijkheid om tegenbewijs te leveren, maar dit is niet gelukt. De rechtbank heeft de vorderingen van gedaagde in reconventie afgewezen en de vorderingen van eisers toegewezen, waarbij werd vastgesteld dat de weg tussen de percelen van eisers en gedaagde het rechtskarakter van buurweg heeft. Tevens werd gedaagde veroordeeld tot het meewerken aan de kadastrale uitmeting van het betrokken stuk grond en werd een dwangsom opgelegd voor het geval hij hieraan niet zou voldoen. De proceskosten werden eveneens aan gedaagde opgelegd, aangezien hij als de in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 80859 / HA ZA 09-2325
Vonnis van 8 juni 2011
in de zaak van
1. [EISER 1],
wonende te Leerdam,
2. [EISER 2],
wonende te Leerdam,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. J.G.F. Smallenbroek,
tegen
[GEDAAGDE],
wonende te Leerdam,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. S.H. van Os.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De verdere procedure
1.1. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 3 februari 2010;
- een akte aan de zijde van [gedaagde];
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 10 juni 2010;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 12 oktober 2010;
- de conclusie na enquête aan de zijde van [gedaagde], mede houdende akte wijziging eis in reconventie;
- de antwoordconclusie na enquête aan de zijde van [eisers].
1.2. [eisers] hebben afgezien van het recht op contra-enquête.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
in conventie
2.1. Verwezen wordt naar hetgeen is overwogen en beslist in het hiervoor genoemde tussenvonnis. In dat vonnis is - onder meer - overwogen dat het ongestoord bezit van het recht van buurweg - dat wil zeggen dat een buurman de, naar verkeersopvattingen te beoordelen, feitelijke macht over de desbetreffende weg uitoefent die past bij het gebruik van die weg als buurweg - het rechtsvermoeden oplevert van (bestemming tot) buurweg. Voorts is overwogen dat [gedaagde] onvoldoende heeft weersproken dat het pad sinds 1973 wordt gebruikt door de eigenaren van perceel 7333 als uitweg en dat dit gebruik vaststaat. Verder is overwogen dat het langdurig ongestoord bezit van een recht van buurweg het, voor tegenbewijs vatbare, vermoeden oplevert dat van (een bestemming tot) een buurweg sprake is en dat het gegeven dat het pad ten gunste van [gedaagde] is bestemd tot buurweg, bijdraagt aan het vermoeden.
2.2. Vervolgens is [gedaagde] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs van het vermoeden dat met betrekking tot het pad, kadastraal bekend als Gemeente Leerdam, sectie B nummer 7332, sprake is van (bestemming tot) een buurweg.
2.3. Aan de zijde van [gedaagde] zijn als getuigen gehoord mevrouw [getuige 1], mevrouw [getuige 2], de heer [getuige 3] en de heer [getuige 4].
2.4. Getuige [getuige 1], dochter van [gedaagde], heeft - samengevat - verklaard dat halverwege de jaren 80 de familie [S] in het huis van [eisers] is komen wonen en dat zij in het begin een tijdje hebben verbouwd, waarbij hun auto aan de weg (de rechtbank begrijpt: de openbare weg) stond. Later hebben zij gebruik gemaakt van de strook grond tussen het huis van [gedaagde] en het huis van de familie [S] om er overheen te gaan met de auto naar de achterkant van hun perceel, waar zij de auto parkeerden. Eind 1989 kwam de familie [Z] in het huis van [eisers] wonen en zij gebruikten het pad tussen de woning van [gedaagde] en hun woning op dezelfde wijze als de familie [S].
2.5. Getuige [getuige 2] heeft - samengevat - verklaard dat zij de auto van de familie [eisers] en van hun voorgangers weleens uit het pad tussen nummer 31 en 33 heeft zien komen rijden.
2.6. Getuige [getuige 3] heeft - samengevat - verklaard dat hij nooit contact heeft gehad met de mensen die voor [eisers] in de woning woonden en dat hij niet weet of deze mensen gebruik maakten van het pad.
2.7. Getuige [getuige 4] heeft - samengevat - verklaard dat de heer [V] een van de vorige bewoners was van zijn perceel, dat verder mevrouw [S] op zijn perceel heeft gewoond van 1983 tot 1989 en dat tussen [V] en [S] nog een aantal andere bewoners het perceel heeft bewoond. Verder heeft hij verklaard dat hij zich in het gebruik van het pad in het verleden is gaan verdiepen en dat hij erachter is gekomen dat het pad al jaar en dag gebruikt werd als toegangspad. Sinds 2001 wordt het pad gebruikt door [eisers] en hun bezoek en voordat zij er kwamen wonen, werd het ook al gebruikt als toegangsweg.
2.8. Uit het voorgaande blijkt dat getuige [gedaagde] zowel als getuige [getuige 2] en getuige [getuige 4 / eiser 1] verklaren dat het pad tussen de woning van [gedaagde] en [eisers] ook door de voorgangers van [eisers] in de jaren 80 al werd gebruikt als toegangspad naar de openbare weg. Hieruit volgt dat het rechtsvermoeden dat sprake is van (een bestemming tot) een buurweg niet is ontzenuwd, doch eerder is bekrachtigd. Hetgeen de getuigen verder hebben verklaard alsook de schriftelijke stukken die als productie 8 en 9 in het geding zijn gebracht na het tussenvonnis, ontkrachten evenmin het rechtsvermoeden. In het licht van het voorgaande is de vraag of Heine dient te worden aangemerkt als partij-getuige overigens niet relevant.
2.9. [gedaagde] is gezien hetgeen in de voorgaande rechtsoverweging is overwogen niet geslaagd in zijn bewijsopdracht en vordering 1 in conventie zal dan ook worden toegewezen in die zin dat voor recht zal worden verklaard dat de weg gelegen tussen de percelen van [eisers] en [gedaagde] het rechtskarakter heeft van buurweg in de zin van artikel 719 BW (oud).
2.10. Hetgeen [gedaagde] in de conclusie na enquête verder nog heeft aangevoerd met betrekking tot in het tussenvonnis reeds vastgestelde feiten en genomen bindende eindbeslissingen, laat de rechtbank buiten beschouwing, nu deze vastgestelde feiten en bindende eindbeslissingen niet rusten op een onjuiste feitelijke grondslag en er reeds daarom geen grond is om van deze vaststellingen en eindbeslissingen terug te komen.
2.11. In het tussenvonnis is reeds overwogen dat vordering 2 zal worden toegewezen. De gevorderde dwangsom van € 2.500,- voor iedere dag dat [gedaagde] na betekening van het vonnis in gebreke blijft met de uitvoering van het vonnis zal worden gemaximeerd tot een bedrag van € 50.000,-.
2.12. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] worden veroordeeld in de proceskosten van [eisers].
in reconventie
2.13. Bij conclusie na getuigenverhoor heeft [gedaagde] zijn eis in reconventie gewijzigd, in die zin dat de eis thans luidt:
dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Primair
a) [eisers] zal verbieden het perceel van [gedaagde], kadastraal bekend nr. 7332, te gebruiken als doorgang naar hun perceel, en te bepalen dat het betreden van perceel 7332 door [eisers] uitsluitend nog is toegestaan voor zover daartoe gezien de rechten en verplichtingen die tussen buren bestaan rechtens bezien een dringende noodzaak toe bestaat;
Subsidiair
b) Uitsluitend indien en voor zover de rechtbank tot het oordeel komt dat het pad dat is gelegen op perceel 7332 tot buurweg is bestemd, te bepalen dat dit uitsluitend [eisers] het recht geeft om met een gemotoriseerd voertuig te komen en te gaan vanaf de openbare weg naar hun perceel over dit pad en dat elk ander gebruik van het pad niet is toegestaan, tenzij voor dat gebruik een rechtens dringende noodzaak bestaat.
2.14. Door [eisers] is in de antwoordconclusie na getuigenverhoor geen bezwaar gemaakt tegen de gewijzigde eis. Daarom zal op de gewijzigde eis worden beslist.
2.15. Nu uit hetgeen in conventie is overwogen blijkt dat het pad ook ten gunste van [eisers] is bestemd tot buurweg, zou een verbod voor [eisers] om het pad te gebruiken als doorgang naar hun perceel behoudens een dringende noodzaak daartoe, in strijd zijn met het karakter van deze bestemming. Vordering primair a) dient daarom te worden afgewezen.
2.16. De stelling van [gedaagde] dat het bestaan van een buurweg [eisers] nooit méér rechten kan bieden dan die hun voorgangers hadden, is door [eisers] bestreden. Een beperking als door [gedaagde] beoogd - te weten dat bezoekers en gasten van [eisers] het pad niet mogen gebruiken als toegangsweg met een gemotoriseerd voertuig en [eisers] het pad enkel mogen gebruiken met een gemotoriseerd voertuig, behoudens een rechtens dringende noodzaak - vloeit niet zonder meer voort uit de bestemming buurweg. Nu [gedaagde] zijn stelling op dit punt niet nader onderbouwt dan met de stelling dat [eisers] en hun bezoekers intensiever gebruik maken van het pad dan hun voorgangers dat deden, zal ook vordering subsidiair b) worden afgewezen.
2.17. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [eisers].
verder in conventie en in reconventie
2.18. De rechter die het tussenvonnis heeft gewezen en de eerste getuigen heeft gehoord, is door herverdeling van werkzaamheden niet in staat dit vonnis (mede) te wijzen.
3. De beslissing
De rechtbank:
in conventie
3.1. verklaart voor recht dat de weg gelegen tussen de percelen van [eisers] en [gedaagde] het rechtskarakter heeft van buurweg in de zin van artikel 719 BW (oud);
3.2. verklaart voor recht dat het stuk grond genoemd onder 5 van de dagvaarding en nader aangeduid als lopende tussen het daar aanwezige hekwerk en de in het verlengde daarvan aanwezige schutting enerzijds en de in opdracht van [getuige 3] in 2005 ingemeten erfgrens anderzijds krachtens verjaring eigendom is van [eisers];
3.3. veroordeelt [gedaagde] om binnen dertig dagen na betekening van het vonnis - voor zover nodig - mee te werken aan de kadastrale uitmeting van voornoemd stuk grond en de uitmeting van de nieuwe kadastrale grenzen, zodat de nieuwe kadastrale perceelsvorming in het kadaster kan worden vastgelegd, een en ander conform de hiervoor onder 3.2. bedoelde verklaring voor recht, op straffe van een dwangsom van € 2.500,- voor iedere dag dat [gedaagde] na betekening in gebreke blijft met de uitvoering van dit vonnis, met een maximum van
€ 50.000,-;
3.4. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eisers] bepaald op € 334,25 aan verschotten en € 2.034,- aan salaris advocaat (tarief II, 4,5 punten);
3.5. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft 3.3. en 3.4.;
in reconventie
3.6. wijst de vorderingen af;
3.7. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eisers] bepaald op € 1.017,- (de helft van het aantal punten in reconventie op gelijke voet als de conventie);
3.8. verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad voor wat betreft de proceskostenveroordeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. Bakker en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2011.(