ECLI:NL:RBDOR:2011:BR1375

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
13 juli 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
93205 HA RK 11-2036
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in een strafzaak wegens schijn van partijdigheid

In deze zaak heeft de rechtbank Dordrecht op 13 juli 2011 uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van de rechters in een strafzaak. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadslieden, heeft het verzoek tot wraking ingediend op grond van de vrees voor partijdigheid van de rechters. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de meervoudige strafkamer de schijn heeft gewekt niet of onvoldoende geïnteresseerd te zijn in de argumenten van de verdediging. Dit werd onderbouwd door het feit dat de inhoudelijke behandeling van de zaak op 31 mei 2011 niet heeft plaatsgevonden, ondanks dat de verdediging hierop had aangedrongen. De voorzitter van de meervoudige strafkamer had op 30 mei 2011 besloten om de zitting niet door te laten gaan, zonder de verdediging hierover tijdig te informeren. Dit leidde tot de conclusie dat de verdediging niet in haar argumenten werd gehoord, wat de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakte. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking gegrond verklaard en de wrakingskamer heeft zich onbevoegd verklaard ten aanzien van de gevolgen van deze gegrondverklaring. De beslissing is openbaar uitgesproken door de rechters P.W. van Baal, M.G.L. de Vette en B.M.R.M. Edelhauser-van Vlijmen.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK DORDRECHT
Wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: 93205 HA RK 11-2036
Beslissing van 13 juli 2011
op het verzoek tot wraking ex artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering in de strafzaak met parketnummer 11/510300-08 van
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum/plaats],
domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsvrouw aan de Bedestraat 14, 6211 HC te Maastricht,
verzoeker,
raadslieden : mr. C. Wendeburg, advocaat te Maastricht, en
mr. Th.M. Briggeman, advocaat te Dordrecht.
Het verzoek strekt tot wraking van
[rechter A ], hierna ook aangeduid als de voorzitter,
[rechter B] en
[rechter C],
rechters in de sector strafrecht van deze rechtbank, hierna tezamen aangeduid als de meervoudige strafkamer.
1. Het procesverloop
in de strafzaak
1.1. Ter zitting van 1 februari 2011 is het onderzoek ter terechtzitting in de strafzaak tegen verzoeker voor onbepaalde tijd geschorst en is bepaald dat de inhoudelijke behandeling van de zaak niet later plaats zal vinden dan op 31 mei 2011. Nadien is door de rechter-commissaris een bevel gegeven tot uitlevering van medische gegevens. Aan de hand van die medische gegevens is door een deskundige een rapportage opgesteld.
1.2. Door de verdediging is een klaagschrift tegen de inbeslagname van de medische gegevens ingediend. Dit klaagschrift is op 11 mei 2011 door de raadkamer behandeld en bij uitspraak van 24 mei 2011 ongegrond verklaard. Tegen die uitspraak is door de verdediging cassatie ingesteld.
1.3. Ter zitting van 31 mei 2011 heeft de meervoudige strafkamer het onderzoek ter terechtzitting, in afwachting van het arrest van de Hoge Raad, voor onbepaalde tijd geschorst.
in de wrakingszaak
1.4. Bij fax van zijn raadslieden van 3 juni 2011 heeft verzoeker verzocht de meervoudige strafkamer te wraken, alsmede om vast te stellen dat het onderzoek dat op 31 mei 2011 in de strafzaak tegen verzoeker werd gehouden, nietig is en opnieuw dient te geschieden.
1.5. Het verzoek om wraking is door een meervoudige kamer van de rechtbank (hierna: de wrakingskamer) behandeld ter openbare terechtzitting van 29 juni 2011, alwaar zijn verschenen en gehoord:
- verzoeker en zijn raadslieden,
- de officier van justitie, mr. A.S. Flikweert,
- [rechter A ].
1.6. De wrakingskamer heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- het wrakingsverzoek, met bijlagen,
- het proces-verbaal van de zitting van de meervoudige strafkamer van 31 mei 2011.
1.7. Na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting heeft de wrakingskamer medegedeeld dat de uitspraak zal plaatsvinden ter zitting van 13 juli 2011 te 09.00 uur.
2. Het verzoek
De raadslieden van verzoeker hebben – samengevat – aan het verzoek tot wraking ten grondslag gelegd:
In de langlopende strafzaak tegen verzoeker is ter zitting van 1 februari 2011 door de rechtbank bepaald dat de inhoudelijke behandeling van de zaak niet later zal plaatsvinden, dan op 31 mei 2011. Ter zitting van 31 mei 2011 is het onderzoek hervat en voor onbepaalde tijd geschorst. Deze zitting was een schijnvertoning. Op 30 mei 2011 heeft de voorzitter telefonisch bij mr. Wendenburg geïnformeerd naar de stand van zaken, waarbij mr. Wendenburg te kennen heeft gegeven dat de verdediging een inhoudelijke behandeling van de zaak op 31 mei 2011 voorstond en zij heeft bevestigd dat door de verdediging cassatie was ingesteld tegen de beslissing van 24 mei 2011. Dezelfde dag heeft de meervoudige strafkamer of haar voorzitter, buiten zitting en zonder partijen te horen, besloten de inhoudelijke behandeling niet ter zitting van 31 mei 2011 te laten plaatsvinden. Dit terwijl het de meervoudige strafkamer duidelijk moet zijn geweest dat de verdediging zich daartegen verzette. Voorts zijn de te horen getuigen-deskundigen, zonder de verdediging daarin te kennen, op 30 mei 2011 afgebeld. Een inhoudelijke behandeling ter zitting van 31 mei 2011 werd daardoor onmogelijk. Hiermee is de schijn gewekt dat de verdediging niet in haar argumenten wordt gehoord en dat zulks ook bij de inhoudelijke behandeling van de zaak het geval zal zijn, althans is de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd. Dit vermoeden van partijdigheid wordt versterkt door het navolgende.
De behandelend officier van justitie, mr. Woei-A-Tsoi, heeft, met voorbijgaan aan de verdediging, in een e-mail van 19 mei 2011 aan de meervoudige strafkamer onder meer meegedeeld:
“Tijdens de raadkamer gisteren liet mr. Wendenburg doorschemeren dat mogelijk van hun kant zou worden gevraagd om aanhouding (of een niet-ontvankelijkheid van het OM) in de zaak Van Es, omdat het rapport van de FPK laat binnen is, er te weinig voorbereidingstijd is, etc etc.” De meervoudige strafkamer heeft het oor geleend aan deze insinuaties van de officier van justitie en heeft verzuimd dit te voorkomen door de van de officier van justitie ontvangen e-mail terstond met de verdediging te delen. De e-mail is eerst ter zitting van 31 mei 2011 op verzoek van de verdediging aan haar ter hand gesteld. Na een korte schorsing voor bestudering van die e-mail en beraad aan de zijde van de verdediging werd de zitting gesloten zonder dat de verdediging kans kreeg iets te zeggen.
Niet betwist wordt dat de vaststelling van de gevolgen van een gegronde wraking niet tot de bevoegdheden van de wrakingskamer behoort, maar nietigheid van de zitting van 31 mei 2011 is wel een logische consequentie.
3. Het standpunt van de rechters wiens wraking is verzocht
3.1. De meervoudige strafkamer heeft niet in de wraking berust.
3.2. De meervoudige strafkamer heeft – bij monde van haar voorzitter – tegen het verzoek – samengevat – het volgende aangevoerd.
Op 30 mei 2011 is de voorzitter teruggekeerd van vakantie. Hij vond toen de e-mail van de officier van justitie van 19 mei 2011. Hij heeft toen met de officier van justitie gebeld en haar de vraag gesteld wat de stand van zaken was. Daarna heeft hij gebeld met mr. Wendenburg en haar dezelfde vraag voorgelegd, waarop deze hem meedeelde een inhoudelijke behandeling van de zaak te wensen. Hij heeft toen pas kennis genomen van de tegen de beslissing op het klaagschrift ingestelde cassatie. De mogelijke consequenties daarvan zijn in de telefoongesprekken niet besproken. De voorzitter heeft vervolgens ruggespraak gehouden met de andere leden van de meervoudige strafkamer en geoordeeld dat het gezien de stand van zaken niet juist zou zijn de zaak op 31 mei 2011 inhoudelijk te behandelen. Op verzoek van de voorzitter is de beslissing vervolgens door een medewerker van de griffie telefonisch aan mr. Wendenburg en de officier van justitie meegedeeld en is er voor gezorgd dat de opgeroepen getuigen-deskundigen werden afgebeld.
Gewezen wordt op het feit dat in de e-mail van de officier van justitie van 19 mei 2011 niet meer is vermeld dan dat mr. Wendenburg zou hebben laten doorschemeren dat mogelijk om aanhouding zou worden verzocht.
Het verloop van de zitting op 31 mei 2011 is neergelegd in het proces-verbaal van die zitting. Hetzelfde geldt voor de motivering van de beslissing om de zaak niet inhoudelijk te behandelen maar deze aan te houden, te weten dat de ingestelde cassatie tegen de beslissing op het klaagschrift een belemmering vormde om de zaak inhoudelijk te behandelen. Het verzoek van de verdediging om kennis te mogen nemen van de e-mail van de officier van justitie en het beraad daarover kwamen pas toen het onderzoek al voor onbepaalde tijd was geschorst en de zitting gesloten zou worden. Het laatste is alsnog geschied toen de raadslieden in de zittingzaal terugkeerden.
De beslissing tot aanhouding is al op 30 mei 2011 gevallen. De zitting op 31 mei 2011 diende slechts om de stand van zaken te bespreken.
4. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek tot wraking en daartoe - samengevat - het volgende aangevoerd.
Uitgangspunt is dat de rechtbank wordt geacht onpartijdig te zijn. Het gaat er om of objectief bezien bij de verdediging de schijn is gewekt dat de rechtbank niet onpartijdig is.
Voorafgaande aan de beslissing om de zaak aan te houden is er contact geweest met de officier van justitie en de verdediging en heeft de meervoudige strafkamer kennisgenomen van de tegen de beslissing op het klaagschrift ingestelde cassatie. Het standpunt dat gelet daarop een inhoudelijk behandeling geen zin had, is begrijpelijk. Hetzelfde geldt voor het feit dat die beslissing al op 30 mei is genomen. Het was misschien beter geweest als die beslissing pas ter zitting was genomen, maar dan waren de getuigen-deskundigen onnodig naar de rechtbank afgereisd. Wat er ook van zij, dit alles maakt niet aannemelijk dat de meervoudige strafkamer bij de inhoudelijk behandeling van de zaak partijdig of vooringenomen zal zijn. Dat een genomen beslissing onwelgevallig is, biedt evenmin grond voor wraking. De relevantie van de e-mail van 19 mei 2011 kan niet worden ingezien, nu de officier van justitie daarin duidelijk te kennen geeft dat zij een inhoudelijke behandeling wenst.
5. De beoordeling
5.1. Ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv.) kan elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Op grond van het bepaalde in artikel 513 lid 1 Sv. dient het verzoek tot wraking te worden gedaan, zodra de feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
5.2. Aannemelijk is dat de raadslieden – mede gelet op de afstand tussen hun kantoren – enige tijd nodig hebben gehad voor het opstellen van het verzoek tot wraking. Daarbij komt dat 2 juni 2011 een algemeen erkende feestdag (Hemelvaartdag) was. Voorts deed zich gezien de aanhouding van de strafzaak niet het risico voor dat een rechter, ten aanzien van wie op goede gronden geoordeeld zou kunnen worden dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, desalniettemin voortgaat met de behandeling en beoordeling van de zaak. Onder deze omstandigheden levert de indiening van het verzoek op 3 juni 2011 geen schending op van het voorschrift om het verzoek tot wraking te doen, zodra de feiten en omstandigheden aan verzoeker bekend zijn geworden.
5.3. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van partijen een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van de betrokken partij dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
5.4. In de e-mail van 19 mei 2011 heeft de officier van justitie niet alleen vermeld dat mr. Wendenburg zou hebben laten doorschemeren dat mogelijk van de kant van de verdediging om aanhouding zou worden gevraagd, maar ook dat zowel de medeverdachte en haar raadsman als de officier van justitie graag wilden dat de zaak eindelijk behandeld zou worden, waarmee kennelijk een inhoudelijke behandeling van de zaak werd bedoeld. Dat de meervoudige strafkamer deze e-mail niet terstond met de verdediging heeft gedeeld, rechtvaardigt niet de conclusie dat de meervoudige strafkamer heeft geluisterd naar insinuaties van de officier van justitie over de verdediging. Evenmin biedt het een objectieve rechtvaardiging voor de vrees dat de meervoudige kamer dat zal doen.
5.5. Uit het verhandelde ter zitting blijkt dat de beslissing om de zaak op 31 mei 2011 niet inhoudelijk te behandelen is genomen op 30 mei 2011, terwijl op dat moment duidelijk was of moest zijn dat de verdediging zich daarin niet kon vinden. Dat deze beslissing in verband met de opgeroepen getuigen-deskundigen organisatorische gevolgen had, brengt nog niet mee dat het als een organisatorische beslissing kan worden gezien; het was een procesbeslissing waarvan op het moment dat deze werd genomen duidelijk was, althans moest zijn dat de verdediging zich daarin niet kon vinden. Voorts is gebleken dat op 30 mei 2011 tevens is besloten de opgeroepen getuigen-deskundigen te laten afbellen. Een inhoudelijke behandeling op 31 mei 2011 werd daardoor onmogelijk. Dit alles zonder de verdediging op het voornemen om de zaak niet inhoudelijk te behandelen en de gronden daarvoor te horen. Deze handelwijze van de meervoudige strafkamer wekt de schijn dat zij niet althans onvoldoende was geïnteresseerd in de argumenten van de verdediging. De bij de verdediging bestaande vrees dat daarvan ook bij de verdere behandeling van de strafzaak sprake zal zijn, is begrijpelijk. In het midden kan blijven of het feit dat het onderzoek ter terechtzitting op 31 mei 2011 is gesloten zonder dat de verdediging na terugkeer in de zittingzaal gelegenheid kreeg iets te zeggen, daaraan bijdraagt. Het doet immers niet toe of af aan de conclusie dat er sprake is van een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid.
5.6. Uit het vorenstaande volgt dat het verzoek tot wraking gegrond is en toegewezen dient te worden.
5.7. De wet voorziet er niet in dat de wrakingskamer oordeelt over de gevolgen van de gegrondverklaring. Ingevolge artikel 6.2 van het wrakingsprotocol van de rechtbank Dordrecht dient de nieuwe meervoudige kamer daarover te oordelen. De wrakingskamer zal zich derhalve onbevoegd verklaren ten aanzien van hetgeen meer of anders is verzocht.
6. De beslissing
De rechtbank:
wijst toe het verzoek tot wraking van [rechter A ], [rechter B], en [rechter C];
verklaart zich onbevoegd ten aanzien van hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beslissing is genomen door mr. P.W. van Baal, mr. M.G.L. de Vette en mr. B.M.R.M. Edelhauser-van Vlijmen en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2011.