RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 93472 / KG ZA 11-126
vonnis in kort geding van 11 augustus 2011
[Eiseres]
wonende te Piershil,
eiseres,
advocaat mr. A. Quispel,
MR. EDUARD ROBERT BUTIN BIK,
kantoorhoudende te Dordrecht,
in zijn hoedanigheid van Curator in het faillissement van de besloten vennootschap
FINKELNBERG PIERSHIL B.V.,
gevestigd te Wernhout,
gedaagde,
advocaat mr. T.V. Haster.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘[eiseres]’ respectievelijk ‘de Curator’.
1. De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 6 juli 2011,
- de mondelinge behandeling ter terechtzitting van 14 juli 2011,
- de pleitaantekeningen van de beide advocaten,
- de door partijen overgelegde producties.
1.2 Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1 [eiseres] is sinds 1974 op huwelijkse voorwaarden gehuwd met de heer [betrokkene 1] (hierna aangeduid als ‘[betrokkene 1]’).
2.2 [betrokkene 1] heeft in 1976 de woning aan de [adres] te Piershil (hierna aangeduid als ‘de woning’) gekocht tegen een koopprijs van ƒ 25.000,--.
2.3 In 1984 heeft [eiseres] de aandelen van twee vennootschappen gekocht, te weten van Liva B.V. (werkmaatschappij) en van Finkelnberg B.V. (holding).
2.4 Op 27 januari 1986 is de aan [betrokkene 1] in eigendom toebehorende woning op naam van [eiseres] gesteld.
2.5 In 1989 is Liva B.V. (werkmaatschappij) in staat van faillissement verklaard.
2.6 Op 22 maart 2006 is Finkelnberg B.V. in staat van faillissement verklaard, met benoeming van mr. Sarier als curator. Bij beschikking van deze rechtbank van 4 maart 2008 werd mr. Butin Bik als curator benoemd.
2.7 [betrokkene 1] was enig bestuurder van Finkelnberg B.V.. [betrokkene 1] is in een vaststellingsovereenkomst d.d. 26 juli 2007 met mr. G. Sarier als curator overeengekomen dat [betrokkene 1] bestuurdersaansprakelijkheid erkent en dat [betrokkene 1] een bedrag van € 15.000,-- betaalt als voorschot op het definitief vast te stellen bedrag waarvoor [betrokkene 1] aansprakelijk is. De tekst van deze overeenkomst luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
“(…) 1.4 [betrokkene 1] zal binnen twee maanden aan de curator volledig inzicht geven in zijn inkomenspositie zulks na uitsluitend oordeel van de curator. Aan de hand van dit inzicht, zal de curator, op een nader door de curator te bepalen tijdstip, het definitieve bedrag vaststellen tegen betaling waarvan finale kwijting zal worden verleend. (…)”
2.8 Bij verstekvonnis van 14 oktober 2009 van deze rechtbank, gewezen tussen de Curator en [betrokkene 1], is voor recht verklaard dat [betrokkene 1] aansprakelijk is voor het tekort in de boedel ex artikel 2:248 BW zoals door [betrokkene 1] verklaard in de vaststellingsovereenkomst van 26 juli 2007 en is [betrokkene 1] veroordeeld om aan de Curator te betalen een bedrag van € 15.000,-- ten titel van een voorschot op het tekort van de boedel.
2.9 [betrokkene 1] is in verzet gekomen van het verstekvonnis van 14 oktober 2009, maar heeft dit verzet later ingetrokken. Het vonnis is onherroepelijk geworden.
2.10 De advocaat van [betrokkene 1] heeft de Curator bij faxbericht van 22 maart 2010 een schikkingsvoorstel gedaan dat – voor zover hier relevant – luidt:
“(…)Het voorstel houdt in dat het volledige bedrag uit de nalatenschap van de vader van cliënt voortkomt, verminderd met de daarover verschuldigde successierechten, komt aan de boedel ten goede, die slechts indien het bedrag waarvoor aansprakelijkheid bestaat lager is dan de uitkering uit de nalatenschap voortkomt, zal het lagere bedrag worden uitgekeerd. Het restant komt dan aan cliënt toe.(…)”
2.11 Bij faxbericht van 22 maart 2010 heeft de Curator aan de advocaat van [betrokkene 1] – voor zover hier relevant – in reactie daarop bericht:
“(…) In antwoord op uw faxbericht van heden 22 maart, deel ik u mede dat ik uw voorstel heb beoordeeld tegen de achtergrond van de overeenkomst die indertijd tussen [betrokkene 1] en mijn voorganger Mr Sarier is gesloten. (…)
1. Ervan uitgaande dat de nalatenschap van zijn vader het enig vermogen van uw cliënt vormt, zoals u zegt, zullen verhaalsacties van de boedel beperkt blijven tot deze nalatenschap.(…)
5. Voorgaande uitwerkingen vallen m.i. binnen de strekking van de tussen partijen getroffen overeenkomst.(…)”
2.12 Bij faxbericht van 23 maart 2010 heeft de advocaat van [betrokkene 1] aan de Curator – voor zover hier relevant – bericht:
“(…) Gezien de inhoud van uw telefaxbericht en het telefoongesprek ga ik er van uit dat u het voorstel dat ik namens cliënt heb gedaan aanvaardt. Dit betekent (o.a.) dat onder alle omstandigheden de betalingen door mijn cliënt beperkt zullen blijven tot het bedrag dat uit de nalatenschap van zijn vader wordt uitgekeerd verminderd met de successierechten. Dit geldt ook indien het uiteindelijke tekort in de boedel hoger is dan de uitkering uit de nalatenschap. (…) Ik constateer derhalve dat tussen ons overeenstemming is bereikt. Ik zal de verzetdagvaarding niet aanbrengen bij de Rechtbank te Dordrecht, althans deze intrekken, zulks ter vermijding van verdere kosten (…)”
2.13 Mr. P.A.L.C. Lamme, advocaat van de andere erfgenamen van de vader van [betrokkene 1], heeft aan de advocaat van [betrokkene 1] – voor zover hier relevant – bericht bij brief van 22 juni 2010:
“(…) Met uw brief van 26 mei 2010 deelde u mij namens uw cliënt mede dat uw cliënt onvoorwaardelijk instemt dat de woning van de overleden heer [betrokkene 1] bij Van der Vinden Makelaars in de verkoop wordt gezet. Met uw brief van 11 juni 2010 worden door uw cliënt opeens voorwaarden gesteld aan zijn medewerking om genoemde (woning) in de verkoop te zetten. Ik kan u mededelen dat cliënten de weigerachtige houding van uw cliënt meer dan zat zijn (…)”.
2.14 Bij brief van 30 september 2010 heeft de Curator aan [betrokkene 1] en [eiseres] – voor zover hier relevant – bericht:
“(…) Van Mr Lamme, die als advocaat optreedt namens de andere erfgenamen, begreep ik onder meer dat u niet wenste mede te werken aan mijn voorstel tot verdeling van de woning, ter beëindiging van de bestuurdersaansprakelijkheidskwestie. Daarmee is de mogelijkheid tot een minnelijke regeling wat mij betreft van de baan. Ik zal de executie van de woning verder ter hand nemen, teneinde de aanspraken van de boedel te gelde te maken.
Met het wegvallen van de mogelijkheid van een minnelijke regeling, valt ook de mogelijkheid voor u weg om uw betaling te beperken tot uw aandeel in de waarde van de woning van wijlen uw vader en omdat uw aandeel daarin berekend is op ten hoogste € 55.000,-- à € 60.000,--, zal de boedel zich ook op andere objecten moeten verhalen.(…)
Uw echtelijke woning aan de [adres] is geregistreerd ten name van mevrouw [eiseres], terwijl anderzijds vast staat dat de woning ten behoeve van u beiden gezamenlijk is verkregen en dat uitsluitend de heer [betrokkene 1] de rente en aflossing terzake de echtelijke woning heeft betaald gedurende de afgelopen decennia. U verklaarde dat u voor deze wijze van tenaamstelling heeft gekozen om uw vermogen in de woning te beschermen tegen schuldeisers van de onderneming van de heer [betrokkene 1]. Aldus heeft u rechtshandelingen verrichten met de bedoeling om schuldeisers te benadelen en dit is paulianeus. De boedel heeft recht op vernietiging van de rechtshandelingen die ten grondslag liggen aan deze transactie en heeft tevens recht om de benadeling ongedaan te laten maken. Zonodig zal de boedel daartoe rechtsmaatregelen nemen.(…)”
2.15 [eiseres] heeft op 15 maart 2011 de woning verkocht aan Bagro Vastgoed B.V. te Dinteloord (hierna aangeduid als ‘Bagro’) voor een bedrag van € 135.000,--.
2.16 Op 8 april 2011 heeft de Curator ten laste van [eiseres] conservatoir beslag doen leggen op de woning en conservatoir derdenbeslag onder Bagro op al hetgeen Bagro aan [eiseres] verschuldigd is en/of aan [eiseres] verschuldigd zal zijn. De begroting van de vordering in het beslagrekest bedraagt € 140.000,--. In het beslagrekest wordt vermeld:
“9. [betrokkene 1] en gerekwestreerde hebben er willens en wetens voor hebben gekozen om de onroerende zaak op naam van gerekwestreerde te registreren teneinde de mogelijkheden van verhaal op [betrokkene 1] te verminderen. Om diezelfde reden hebben zij de aandelen in gefailleerde geregistreerd ten name van gerekwestreerde (…). Verzoeker doet dan ook een beroep op artikel 3:45 BW jo. artikel 2:248 lid 9 BW waardoor de onverplichte rechtshandeling wordt vernietigd.”
2.17 Bij dagvaarding van 21 april 2011 heeft de Curator de bodemprocedure tegen [eiseres] aanhangig gemaakt. De Curator vordert ten eerste een verklaring voor recht dat de rechtshandelingen die hebben geleid tot benadeling van de Curator zijn vernietigd danwel vernietiging daarvan bij vonnis, ten tweede een verklaring voor recht dat de woning geheel of gedeeltelijk eigendom is van [betrokkene 1] en ten derde te bepalen dat het vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte, althans veroordeling van [eiseres] om mee te werken aan de verkoop en levering van de woning en betaling van de overwaarde aan de Curator.
2.18 Bij faxbericht van 13 juli 2011 heeft de advocaat van de Curator aan de advocaat van [eiseres] – voor zover hier relevant – bericht:
“(…) 1. De verkoopprijs van EUR 135.000,00 voor [adres] te Piershil is substantieel te laag. Ik kom tot deze conclusie naar aanleiding van bijgevoegd taxatierapport waaruit blijkt dat € 155.000,00 de reële marktwaarde is. Door de woning voor € 20.000,-- lager te verkopen, benadelen uw cliënten hun schuldeisers, waaronder dus ook de boedel van Finkelnberg Piershil B.V..
2. Ik vernietig hierbij partieel op voet van 3:45 BW namens de boedel van Finkelnberg Piershil B.V., de verkoopovereenkomst tussen [eiseres], [betrokkene 1] en Bagro Vastgoed B.V. d.d. 15 maart 2011 zoals bijgevoegd en alle daarmee samenhangende rechtshandelingen en wel partieel voorzover deze leiden tot benadeling van de schuldeisers van uw cliënten.(…)”
3.1 [eiseres] vordert dat bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, het beslag op de onroerende zaken aan het adres [adres] te Piershil, gemeente Korendijk, kadastraal bekend onder sectie C, nr. 672 en het conservatoir derdenbeslag onder Bagro d.d. 8 april 2011 wordt opgeheven, met veroordeling van de Curator in de kosten van het geding.
3.2 [eiseres] stelt daartoe – kort samengevat – het volgende.
a. De vordering van de Curator, waarop het gelegde beslag is gegrond, is evident ondeugdelijk.
b. [eiseres] heeft voorts voor het beslag toereikende zekerheid gesteld, welke ten onrechte door de Curator niet is geaccepteerd;
c. De belangen van [eiseres] bij opheffing van het beslag wegen zwaarder dan het belang van de boedel bij handhaving daarvan.
3.3 De Curator voert verweer.
3.4 Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling van het geschil
4.1 De woning waarop beslag is gelegd moet in september 2011 worden geleverd, zodat [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij haar vordering.
4.2 Ingevolge art. 705 lid 2 Rv dient het beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is (HR 14 juni 1996, NJ 1997/481). Er zal evenwel beslist moeten worden aan de hand van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd.
4.3 [eiseres] stelt dat de vordering van de Curator ondeugdelijk is omdat de overeenkomst tussen [betrokkene 1] en de Curator inhoudt dat slechts verhaal gezocht zal worden op het aandeel in de nalatenschap van de vader van [betrokkene 1], zodat de boedel zich niet kan verhalen op de woning.
4.4 De Curator voert hiertegen het volgende aan. Het is steeds de bedoeling van de Curator geweest om de bestuurdersaansprakelijkheid van [betrokkene 1] op een redelijke wijze af te wikkelen. Dit houdt in dat de verhaalsacties zich zouden beperken tot het aanwezige vermogen van [betrokkene 1], zodat hij persoonlijk niet in staat van faillissement zou worden verklaard. Na vele vertraging wordt duidelijk dat het aandeel in de erfenis onvoldoende is om de vordering van de boedel te betalen en moet de Curator op zoek naar andere verhaalsobjecten. Vanaf dat moment is duidelijk dat de boedel is benadeeld door de paulianeuze handeling om de woning op naam van [eiseres] te zetten.
4.5 De vraag wat partijen zijn overeengekomen kan niet worden beantwoord enkel op grond van een (zuiver) taalkundige uitleg van de bewoordingen van de overeenkomst. Steeds komt het aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaring en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien van elkaar mochten verwachten.
4.6 In de brief van de Curator van 22 maart 2010 (zie hiervoor onder 2.11) schrijft de Curator aan de advocaat van [betrokkene 1]:
“Ervan uitgaande dat de nalatenschap van zijn vader het enig vermogen van uw cliënt vormt, zoals u zegt, zullen verhaalsacties van de boedel beperkt blijven tot deze nalatenschap.”
In beginsel mag [betrokkene 1] uit deze bewoordingen begrijpen dat slechts verhaal zal worden genomen op zijn aandeel in de erfenis. Het was immers de bedoeling van partijen dat voorkomen zou worden dat [betrokkene 1] in staat van faillissement zou worden verklaard. Dat het tekort in het faillissement niet volledig voldaan kon worden uit het aandeel in de nalatenschap had de Curator ingecalculeerd, danwel mocht [betrokkene 1] er op vertrouwen dat dit de bedoeling was van de Curator. De advocaat van [betrokkene 1] heeft in deze zin gereageerd op het voorstel van 22 maart 2010. Indien de Curator deze interpretatie onjuist achtte, had het op zijn weg gelegen de advocaat van [betrokkene 1] te berichten dat hij zich vergiste. Van een dergelijke mededeling aan [betrokkene 1] is niet gebleken.
4.7 De Curator doet het ten onrechte voorkomen dat hij op 22 maart 2010 nog niet op de hoogte was van het feit dat de woning op naam van [eiseres] was gesteld. Uit de overgelegde producties (productie 3 bij dagvaarding) blijkt dat de Curator op 11 maart 2010 aan de advocaat van [eiseres] had meegedeeld dat het paulianeus is geweest om de woning in 1986 op naam van [eiseres] te zetten. Het had voor de hand gelegen, dat de Curator dit standpunt zou herhalen in zijn brief van 22 maart 2010 aan de advocaat van [betrokkene 1] (overigens dezelfde advocaat als die van [eiseres]) en dat hij eventueel een voorbehoud ten aanzien van de woning zou hebben gemaakt. Nu de Curator dit niet heeft gedaan mochten zowel [eiseres] als [betrokkene 1] er op vertrouwen, dat geen verhaal op de woning zou worden genomen.
4.8 Anders dan de Curator meent, kan hij zich niet eenzijdig aan de afspraak onttrekken dat slechts verhaal zal worden genomen op het aandeel in de nalatenschap. De vaststellingsovereenkomst bestaat nog steeds, zo stelt ook de Curator. Deze dient dan ook door de Curator te worden nagekomen en wel met inachtneming van de hiervoor gegeven uitleg. Dat de afwikkeling van de nalatenschap niet het door de Curator gewenste tempo heeft, maakt dit niet anders. Niet weersproken is dat de van de erfenis deel uit makende woning, het belangrijkste bestanddeel in de nalatenschap, thans te koop staat. Het kan, gelet op de huidige woningmarkt, enige tijd duren voor de woning is verkocht, zeker als een ambitieuze koopprijs wordt gevraagd. Daar moet de curator rekening mee houden.
4.9 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, staat het de Curator niet vrij zich op de woning te verhalen, zelfs als de Curator de tenaamstelling van de woning op naam van [eiseres] met succes zou kunnen vernietigen. De gelegde beslagen houden verband met de woning, zodat deze moeten worden opgeheven.
4.10 Ten overvloede wordt over de door de Curator gestelde vernietigbaarheid van de tenaamstelling van de woning op naam van [eiseres] het volgende overwogen.
Ter zitting heeft de Curator niet betwist dat er op het moment dat de woning op naam van [eiseres] werd gesteld geen schuldeisers waren. Dat in 1986 [betrokkene 1] en/of [eiseres] schuldeisers hebben benadeeld is dan ook niet aannemelijk geworden, dus is evenmin aannemelijk dat zij toen wisten dat door deze rechtshandeling schuldeisers benadeeld konden worden. Ten hoogste kan worden aangenomen dat [betrokkene 1] en [eiseres] wisten of behoorden te weten dat er een kans op een eventueel faillissement in de toekomst bestond. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat de wetenschap dat de rechtshandeling de kans op benadeling van één of meer schuldeisers schept, onvoldoende is (HR 17 november 2000, NJ 2001, 272). Dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat de rechtshandeling met succes is vernietigd, danwel vernietigd kan worden is dan ook niet aannemelijk.
4.11 De overige stellingen van partijen behoeven geen bespreking.
4.12 De Curator wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld, waarbij 75% van de dagvaardingskosten aan de griffier moet worden voldaan, nu [eiseres] met een toevoeging procedeert. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op € 90,81 dagvaardingskosten, € 71,00 vast recht en € 1.632,00 salaris advocaat, totaal € 1.793,81.
heft op het conservatoir beslag dat de Curator ten laste van [eiseres] heeft doen leggen op de woning aan de [adres] te Piershil gemeente Korendijk, kadastraal bekend onder sectie C, nr.672;
heft op het conservatoir derdenbeslag dat de Curator ten laste van [eiseres] heeft doen leggen onder Bagro op al hetgeen Bagro aan [eiseres] verschuldigd is en/of aan [eiseres] verschuldigd zal zijn;
veroordeelt de Curator in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiseres] begroot op
€ 1.793,81, waarvan € 68,11 aan explootkosten te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 56.99.90.602 ten name van MvJ Arrondissement Dordrecht onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Halk voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 augustus 2011, in aanwezigheid van de griffier.