ECLI:NL:RBDOR:2011:BR4859

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
10 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
84438 / HA ZA 10-2001
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van in depot gehouden netto-opbrengst in (vrijwillige) verkoop woning onder beslagleggers en houders 3e en 4e hypotheek

In deze zaak, gewezen door de Rechtbank Dordrecht op 10 augustus 2011, betreft het de verdeling van de netto-opbrengst van de verkoop van een woning die onder beslag ligt. De eisers, vijf in totaal, zijn maatschappen die vorderingen hebben op de gedaagden, die onder andere bestaan uit hypotheekhouders en notarissen. De gedaagden zijn niet verschenen, met uitzondering van gedaagde 4, die als eiser in reconventie optreedt. De rechtbank heeft eerder een tussenvonnis gewezen op 8 december 2010, waarin bewijslevering door gedaagde 4 werd opgedragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde 1 vóór het faillissement van Excellent Wood op de hoogte was van de vordering van gedaagde 4, en dat de echtheid van een overeenkomst tussen hen niet is betwist. De rechtbank heeft de vorderingen van de maatschappen toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente en proceskosten. De gedaagden zijn veroordeeld in de proceskosten van de eisers, die zijn begroot op € 6.100,89. In reconventie is gedaagde 4 niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tegen gedaagde 3, en zijn overige vorderingen zijn afgewezen. De rechtbank heeft de verdeling van de depotgelden vastgesteld en de gedaagden bevolen om de betalingen te gedogen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 84438 / HA ZA 10-2001
Vonnis van 10 augustus 2011
in de zaak van
1. [EISER 1],
wonende te Sliedrecht,
2. [EISER 2],
wonende te Sliedrecht,
3. [EISER 3],
wonende te Sliedrecht,
4. [EISER 4],
wonende te Sliedrecht,
5. [EISER 5],
wonende te Sliedrecht,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. J.A. Jacobs,
tegen
1. [GEDAAGDE 1],
laatstelijk wonende te Papendrecht, thans zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland of daarbuiten,
gedaagde in conventie,
niet verschenen,
2. [GEDAAGDE 2],
laatstelijk wonende te Papendrecht, thans zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland of daarbuiten,
gedaagde in conventie,
niet verschenen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[GEDAAGDE 3],
kantoorhoudende te Barendrecht,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. W.W.H. de With,
4. [GEDAAGDE 4],
wonende te Rio de Janeiro, Brazilië,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. R.A. van Dijk,
5. [GEDAAGDE 5],
kantoorhoudende te Papendrecht,
gedaagde in conventie,
niet verschenen,
6. [GEDAAGDE 6],
kantoorhoudende te Papendrecht,
gedaagde in conventie,
niet verschenen,
7. [GEDAAGDE 7],
kantoorhoudende te Papendrecht,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. J.M. Schenk-Kraaijeveld,
8. [GEDAAGDE 8],
kantoorhoudende te Papendrecht,
gedaagde in conventie,
advocaat mr. J.M. Schenk-Kraaijeveld.
Eisers in conventie zullen hierna [eisers] genoemd worden. Gedaagden in conventie zullen hierna respectievelijk [gedaagde 1], [gedaagde 2], [gedaagde 3], [gedaagde 4] en de (opvolgende) notarissen genoemd worden.
De (opvolgende) notarissen afzonderlijk zullen worden aangeduid als Stasse, Stasse en Venekamp Notarissen, Daams en Venekamp en Daams Notarissen. De door [eiseres] gevormde maatschappen zullen op dezelfde wijze worden aangeduid als in het op 8 december 2010 gewezen tussenvonnis.
De procedure
in de hoofdzaak
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 december 2010;
- de akte houdende uitlating en nader bewijs van [gedaagde 4];
- de antwoordakte van Van [eiseres];
- de akte houdende uitlating en nadere producties van [gedaagde 4];
- de antwoordakte van [gedaagde 3].
- de antwoordakte II van Van [eiseres];
- het exploot d.d. 12 januari 2011 met bijbehorende stukken, uitgebracht door Van [eiseres] jegens [gedaagde 1] en [gedaagde 2].
Ten slotte is vonnis bepaald.
in het incident
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de incidentele conclusie van [eiseres];
- de incidentele conclusie van antwoord van [gedaagde 3].
Ten slotte is vonnis bepaald.
De verdere beoordeling in de hoofdzaak
in conventie
de vermeerdering van eis
[eiseres] hebben bij akte d.d. 24 augustus 2010 hun eis vermeerderd zoals opgenomen in het tussenvonnis d.d. 8 december 2010 onder 3.1. [eiseres] hebben deze vermeerdering van eis bij exploot d.d. 12 januari 2011 aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] kenbaar gemaakt. Nu [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bij voornoemd exploot zijn opgeroepen om op 18 mei 2011 te verschijnen, is voldaan aan de termijn van betekening van tenminste drie maanden. De vermeerdering van eis is tijdig bij exploot aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] kenbaar gemaakt, zodat deze ten opzichte van hen wordt toegestaan.
de vordering en het verhaalsrecht van [gedaagde 4]
[gedaagde 4] is bij vonnis van 8 december 2010 opgedragen te bewijzen:
- dat [gedaagde 1] vóór het faillissement van Excellent Wood, dat heeft plaatsgevonden op 22 februari 2006, bekend was met de vordering van [gedaagde 4] of
- feiten en/of omstandigheden waaruit kan worden opgemaakt dat de vordering van [gedaagde 3] door uitwinning van haar pandrechten in die mate te niet is gegaan dat de som van (het restant van) die vordering en de vorderingen van voornoemde maatschappen minder bedraagt dan het depot.
Ter voldoening aan de bewijsopdracht dat [gedaagde 1] vóór het faillissement van Excellent Wood bekend was met de vordering van [gedaagde 4] heeft [gedaagde 4] stukken overgelegd.
[gedaagde 4] heeft - onder meer - een kopie van een tussen hem en [gedaagde 1] op
6 januari 2005 gesloten koopovereenkomst (hierna: “de overeenkomst”) overgelegd. Hieruit blijkt dat de overeenkomst op naam is gesteld van [gedaagde 1] en dat - onder meer - is bepaald dat [gedaagde 1] aan [gedaagde 4] vóór eind maart 2005 een bedrag van € 11.000,- en vóór eind april 2005 nogmaals een bedrag van € 11.000,- diende te betalen. Nu de echtheid van de overeenkomst niet is bestreden, staat dat als niet betwist vast.
[eiseres] en [gedaagde 3] hebben weersproken dat [gedaagde 1] in privé aansprakelijk is voor de vordering van [gedaagde 4], omdat volgens hen [gedaagde 1] de overeenkomst met [gedaagde 4] d.d. 6 januari 2005 zou zijn aangegaan namens en in hoedanigheid van bestuurder van Excellent Wood.
Niet is weersproken dat de overgelegde overeenkomst d.d. 6 januari 2005, de overeenkomst is uit hoofde waarvan [gedaagde 1] bij het vonnis van 20 juni 2007 is veroordeeld tot betaling van € 22.000,-. Uit de door [gedaagde 4] overgelegde kopie van het vonnis d.d. 20 juni 2007 blijkt dat het op tegenspraak is gewezen en dat het voornoemde verweer van [gedaagde 1] is verworpen. Door [eiseres] en [gedaagde 3] is geen tegenbewijs geleverd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [gedaagde 1] desondanks op goede gronden mocht menen dat niet hij maar Excellent Wood partij was bij de overeenkomst.
Op grond van het bovenstaande is [gedaagde 4] geslaagd in de bewijslevering van de onder 2.3. vermelde stelling en wordt de hypotheek van [gedaagde 3] ten behoeve van [gedaagde 4] vernietigd. Dit alles voor zover de vordering van [gedaagde 4] bij onherroepelijke uitspraak in de procedure tussen [gedaagde 4] en [gedaagde 1] komt vast te staan.
De overige door [gedaagde 4] overgelegde stukken en weersprekingen door [eiseres] en [gedaagde 3] kunnen derhalve onbesproken blijven.
[gedaagde 4] heeft recht op een uitkering uit het depot, indien het vonnis d.d.
20 juni 2007 waarin zijn vordering is toegewezen onherroepelijk is en hij een verhaalsrecht heeft.
Ten aanzien van het verhaalsrecht dient beoordeeld te worden of is voldaan aan de voorwaarden voor de overgang van het door [gedaagde 4] gelegde conservatoir beslag in een executoriaal beslag. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld zich bij akte hierover uit te laten.
Ingevolge art. 704 Rv gaat, zodra de beslaglegger in de hoofdzaak een executoriale titel heeft verkregen en deze voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, het conservatoir beslag over in een executoriaal beslag, mits de verkregen titel aan de beslagene is betekend. De stelling van [gedaagde 4] dat aan deze voorwaarden is voldaan, kan niet worden gevolgd. [gedaagde 4] heeft immers niet gesteld dat de door hem verkregen executoriale titel aan [gedaagde 1] is betekend en heeft evenmin stukken overgelegd waaruit dat blijkt.
Zoals verzocht in het tussenvonnis d.d. 8 december 2010 heeft [gedaagde 4] zich uitgelaten over de stand van de procedure in hoger beroep. Volgens [gedaagde 4] heeft [gedaagde 1] een nadere bewijsopdracht gekregen, waarna het hof zal beslissen omtrent het verdere verloop van de procedure. Hieruit blijkt dat het vonnis d.d. 20 juni 2007 nog niet onherroepelijk is.
Als gevolg hiervan wordt ingevolge art. 483b Rv. de vordering van [gedaagde 4] in de rangschikking begrepen onder de opschortende voorwaarde dat de vordering van [gedaagde 4] bij onherroepelijke uitspraak in de procedure tussen [gedaagde 4] en [gedaagde 1] komt vast te staan en dat de verkregen executoriale titel is betekend aan [gedaagde 1]. De aanspraak van [gedaagde 4] op uitkering uit het depot, heeft onder voornoemde opschortende voorwaarde, dezelfde rang als de vorderingen van maatschap [1] en maatschap [2].
de vorderingen van maatschap [1] en maatschap [2]
Op grond van hetgeen is overwogen in voornoemd tussenvonnis onder r.o. 4.6. zijn de primaire vorderingen ten aanzien van maatschap [1] en maatschap [2] voor toewijzing vatbaar, met in achtneming van r.o. 4.5. van voornoemd tussenvonnis en het navolgende.
De vordering en het verhaalsrecht van maatschap [1] is onder meer gebaseerd op het vonnis van de kantonrechter te Dordrecht van 5 oktober 2006 en dat van de maatschap [2] op het arrest van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 15 augustus 2007 (vgl. voornoemd tussenvonnis r.o. 2.6 tot en met 2.9). Door [eiseres] is overgelegd een berekening van de vorderingen inclusief de wettelijke rente tot 24 augustus 2010 (hierna: “de berekening”). De berekening is niet bestreden, maar kan niet worden gevolgd voor zover wettelijke rente wordt berekend over de proceskosten. De voormelde executoriale titels bieden daarvoor geen grondslag. Gesteld noch gebleken is dat tussen of door partijen is overeengekomen dat de wettelijke rente over die proceskosten uit het depot kunnen worden voldaan.
Gelet op het vorenstaande bestaat de vordering van maatschap [1] op [gedaagde 1] uit de volgende posten:
- de hoofdsom ad € 59.112,81;
- de wettelijke rente tot en met 24 augustus 2010 ad € 16.259,35;
- de wettelijke rente over € 75.372,16 vanaf 25 augustus 2010 tot de dag der algehele voldoening;
- de proceskosten ad € 1.990,61;
- de betekeningskosten ad € 249,83,
hetgeen neerkomt op een totaalbedrag van € 77.612,60, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 75.372,16 vanaf 25 augustus 2010 tot de dag der algehele voldoening.
De vordering van maatschap [2] op [gedaagde 1] bestaat uit de volgende posten:
- de hoofdsom ad € 10.679,25;
- de wettelijke rente over de samenstellende onderdelen tot en met 24 augustus 2010 ad
€ 2.591,12;
- de wettelijke rente over € 13.270,37 vanaf 25 augustus 2010 tot de dag van betaling;
- de proceskosten ad € 3.176,64;
- de betekeningskosten ad € 81,67,
hetgeen neerkomt op een totaalbedrag van € 16.528,68, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 13.270,37 vanaf 25 augustus 2010 tot de dag van betaling.
Hierbij dient in aanmerking te worden genomen dat de gevorderde wettelijke rente op grond van de wet niet toewijsbaar is over reeds berekende rente voor zover deze niet over een geheel jaar verschuldigd is.
Als niet weersproken staat vast dat:
- Stasse het ambt van notaris heeft neergelegd en dat Daams zijn protocol heeft opgevolgd;
- de aanvankelijke maatschap Stasse en Venekamp Notarissen van naam en samenstelling is veranderd en thans is genaamd Venekamp en Daams Notarissen.
Voorts erkennen Daams en Venekamp en Daams Notarissen dat zij thans depothouder zijn van de opbrengst van de verkoop van de voormalige woning van [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De vordering ten aanzien van Stasse en Stasse en Venekamp Notarissen wordt dan ook afgewezen.
de verdere verdeling van het depot
De stelling van [eiseres] dat de administratiekosten van de (opvolgende) notarissen uit het depot moeten worden voldaan is door de gedaagden niet weersproken, zodat dit tussen partijen vast staat. Door Daams en Venekamp en Daams Notarissen is opgemerkt dat dit geldt voor hun kosten, inclusief advocaatkosten. Die kosten zijn aan te merken als administratiekosten nu zij onlosmakelijk zijn verbonden met het beheer van het depot en gesteld noch gebleken is dat het aanhangig maken van deze procedure op enigerlei wijze door Daams en/of Venekamp en Daams Notarissen is veroorzaakt, dan wel dat partijen op andere wijze in de advocaatkosten hebben voorzien.
Uit hetgeen in voornoemd tussenvonnis onder 4.7 is overwogen volgt dat thans niet niet zeker is of het depot toereikend zal zijn om de vordering van [eiser 2] te voldoen als de onder 2.13 genoemde opschortende voorwaarde wordt vervuld. Tenzij [gedaagde 4], [eiser 2] en [gedaagde 3] anders overeenkomen, betekent dit dat hetgeen in het depot resteert na uitkering aan maatschap [1] en maatschap [2] en de voldoening van de kosten van de (opvolgende) notarissen dient te worden gereserveerd totdat duidelijk is of die opschortende voorwaarde is vervuld, dan wel is vervallen. In het geval de opschortende voorwaarde is vervuld, dient eerst de vordering van [gedaagde 4] te worden voldaan uit het depot. Het restant dient dan te worden aangewend om achtereenvolgens de vorderingen van [eiser 2] en [gedaagde 3] te voldoen. In het geval van de opschortende voorwaarde vervalt, dient het gereserveerde bedrag te worden aangewend om achtereenvolgens de vorderingen van [eiser 2] en [gedaagde 3] te voldoen.
Uit het vorenstaande volgt dat de primaire vordering ten aanzien van [eiser 2] niet kan worden toegewezen, zodat op de subsidiaire vordering dient te worden ingegaan.
Door de rangwisseling tussen de hypotheek van Van [eiseres] en de hypotheek van [gedaagde 3] heeft [eiseres] geen belang bij vernietiging van laatstgenoemde hypotheek. De daartoe strekkende vordering wordt derhalve afgewezen.
Het restant van de beheerde depotgelden zal worden verdeeld met inachtneming van hetgeen onder 2.20 en 2.21 is overwogen.
Niet ter discussie staat dat de omvang van de vordering van [gedaagde 4] wordt bepaald door het vonnis van 20 juni 2007. Deze vordering wordt derhalve begroot op € 22.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag der opeisbaarheid en de kosten, in eerste aanleg begroot op € 2.821,62.
Evenmin staat ter discussie dat de omvang van de vordering van [eiser 2] wordt bepaald door het vonnis van de rechtbank Dordrecht van
10 februari 2010, zoals verbeterd bij vonnis van 3 maart 2010. Gelet hierop en op de door Van [eiseres] overgelegde berekening, die niet is weersproken, wordt de vordering van [eiser 2] per 24 augustus 2010 begroot op € 9.222,65, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 7.363,17 vanaf 25 augustus 2010 tot de dag van volledige betaling, met uitzondering van de daarin opgenomen rente voor zover sedert het vervallen van die rente geen vol jaar verstreken is.
De omvang van de door [gedaagde 3] gestelde vordering van € 150.000,-, te vermeerderen met de contractuele rente daarover tot een bedrag van € 202.500,- is uitsluitend door [gedaagde 4] weersproken. Aan dit verweer kan gelet op de onder 2.21 beschreven rangschikking voorbij worden gegaan.
De subsidiaire vordering onder c om de (opvolgende) notarissen te machtigen de depotgelden overeenkomstig de door de rechtbank vastgestelde verdeling te voldoen, wordt afgewezen ten aanzien van Stasse en Stasse en Venekamp Notarissen. Hiervoor wordt verwezen naar hetgeen onder 2.19 is overwogen.
De subsidiaire vordering onder c om Daams en Venekamp en Daams Notarissen te bevelen het bedrag ten aanzien van de vordering van [eiser 2] binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis uit te keren, wordt afgewezen. Het moment van betaling van het aan [eiser 2] toekomende bedrag uit het depot is afhankelijk van hetgeen onder 2.21 is overwogen. Wanneer tot uitvoering van de verdere verdeling kan worden overgegaan, volgt daaruit.
In de kosten van de (opvolgende) notarissen is voorzien onder 2.20. Over hun proceskosten behoeft dan ook niet meer te worden beslist.
[gedaagde 1], [gedaagde 2], [gedaagde 3] en [gedaagde 4] zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten van [eiseres] worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaardingen € 257,95
- explootkosten 71,84
- publicatiekosten 622,46
- griffierecht 2.020,00
- salaris advocaat 3.129,00 (3,5 punten × tarief IV à € 894,-)
Totaal € 6.100,89.
De rechtsgrond voor de gevorderde hoofdelijke veroordeling in de proceskosten is gesteld noch gebleken, zodat dit deel van de vordering wordt afgewezen.
in reconventie
Nu in conventie een eindbeslissing is genomen, zullen de eindbeslissingen die in het tussenvonnis d.d. 8 december 2010 onder 4.22 tot en met 4.25 zijn genomen in het dictum worden opgenomen.
[gedaagde 4] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Van [eiseres] worden begroot op:
- salaris advocaat € 904,00 (2 punten × tarief II à € 452,00).
Het incident
[eiseres] vorderen Daams en Venekamp en Daams Notarissen te machtigen, respectievelijk te gelasten bij wijze van voorlopige voorziening als voorschot uit het depot te betalen aan:
- [eiseres] (maatschap [1]), het bedrag van € 78.000,-;
- eisers in het incident sub 1 en 5 (maatschap [2]), het bedrag van € 17.000,-,
en wel door overboeking naar de bankrekening met het nummer 54.08.82.119 ten name van Stichting Beheer Derdengelden Rassers advocaten te Breda, alsmede verweerders in het incident te veroordelen in de kosten van het incident.
[gedaagde 3] hebben verweer gevoerd voor zover aan voorschot voor maatschap [1] een hoger bedrag dan € 75.000,- wordt gevorderd. De overige verweerders in het incident hebben geen verweer gevoerd.
Nu in de hoofdzaak een eindvonnis wordt gewezen, hebben [eiseres] geen belang meer bij hun vordering in incident. Deze vordering wordt dan ook afgewezen. Uit hetgeen onder 2.15 tot en met 2.18 is overwogen volgt dat indien de vordering in het incident zou worden behandeld het verweer van [gedaagde 3] zou falen.
Gelet op het vorenstaande zal zowel [eiseres] als [gedaagde 3] als op enig punt in het ongelijk gesteld worden beschouwd, zodat de proceskosten worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat door [gedaagde 4] en de (opvolgende) notarissen in het incident geen proceskosten zijn gemaakt.
De beslissing
De rechtbank
in de hoofdzaak
in conventie
bepaalt dat uit het door Daams en Venekamp en Daams Notarissen gehouden depot aan [eiseres] ten aanzien van de vordering van maatschap [1]
een bedrag van € 77.612,60 wordt betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 75.372,16 vanaf 25 augustus 2010 tot de dag der algehele voldoening, met uitzondering van de daarin opgenomen rente voor zover sedert het vervallen van die rente geen vol jaar verstreken is;
bepaalt dat uit het door Daams en Venekamp en Daams Notarissen gehouden depot aan maatschap [2] een bedrag van € 16.528,68 wordt betaald, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 13.270,37 vanaf 25 augustus 2010 tot de dag van betaling, met uitzondering van de daarin opgenomen rente voor zover sedert het vervallen van die rente geen vol jaar verstreken is;
machtigt Daams en Venekamp en Daams Notarissen de door hen beheerde depotgelden te betalen overeenkomstig het bepaalde onder 4.1. en 4.2. door overboeking op bankrekening nummer 54.08.82.119 ten name van Stichting Beheer DerdenGelden Rassers advocaten te Breda;
beveelt Daams en Venekamp en Daams Notarissen tot betaling aan Van [eiseres] van het onder 4.1. en 4.2. genoemde bedrag met de daarover verschuldigde rente tot de dag van voldoening binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
beveelt [gedaagde 1], [gedaagde 2], [gedaagde 3] en [gedaagde 4] te gehengen en gedogen dat Daams en Venekamp en Daams Notarissen van de onder 4.3. bedoelde machtiging gebruik maken en dat de onder 4.4. genoemde betaling plaatsvindt;
stelt de verdeling van het restant van de beheerde depotgelden als volgt vast:
uit het depot dient achtereenvolgens te worden voldaan:
- de nog niet voldane kosten van de (opvolgende) notarissen als depothouder, inclusief advocaatkosten van Daams en Venekamp en Daams Notarissen,
- de vordering van [gedaagde 4] zoals begroot onder 2.25 en onder de opschortende voorwaarde dat de vordering bij onherroepelijke uitspraak in de procedure tussen [gedaagde 4] en [gedaagde 1] komt vast te staan en dat de verkregen executoriale titel is betekend aan [gedaagde 1];
- de vordering van [eiser 2] zoals begroot onder 2.26;
- de vordering van [gedaagde 3];
bepaalt dat voormelde opschortende voorwaarde de onder 2.21 beschreven gevolgen heeft;
machtigt Daams en Venekamp en Daams Notarissen om depotgelden overeenkomstig voormelde verdeling aan [eiser 2] uit te keren;
beveelt [gedaagde 1], [gedaagde 2], [gedaagde 3] en [gedaagde 4] te gehengen en gedogen dat Daams en Venekamp en Daams Notarissen van de onder 4.7. bedoelde machtiging gebruik maken en dat de onder 4.7. bedoelde betaling plaatsvindt;
veroordeelt [gedaagde 1], [gedaagde 2], [gedaagde 3] en [gedaagde 4] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 6.100,89;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
verklaart [gedaagde 4] niet-ontvankelijk in zijn vordering jegens [gedaagde 3];
wijst de overige vorderingen af;
veroordeelt [gedaagde 4] in de proceskosten, aan de zijde van Van [eiseres] tot op heden begroot op € 904,00;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in het incident
wijst de vordering af;
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Eerdhuijzen en in het openbaar uitgesproken op
10 augustus 2011.(