ECLI:NL:RBDOR:2011:BR5470

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
10 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
76648 HA ZA 08-2470
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in vrijwaring inzake belastingschade door makelaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 10 augustus 2011 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een eiser, wonende te Papendrecht, en een gedaagde makelaar, vertegenwoordigd door hun respectieve advocaten. De eiser vorderde schadevergoeding wegens belastingschade die hij had geleden als gevolg van een naheffingsaanslag opgelegd door de Belastingdienst. De eiser had op 12 januari 2011 aangifte omzetbelasting gedaan, waarna de Inspecteur een naheffingsaanslag van € 12.175,-- had opgelegd. De eiser stelde dat de gedaagde makelaar verantwoordelijk was voor deze schade, omdat hij pas na het deskundigenbericht aangifte had gedaan. De rechtbank oordeelde dat de belastingschuld al bestond voordat de eiser aangifte deed, en dat de gedaagde niet kon worden verweten dat de eiser zijn wettelijke verplichtingen niet was nagekomen. De rechtbank wees de vordering van de eiser tot schadevergoeding toe, maar wees de gevorderde heffingsrente af, omdat deze het gevolg was van de late aangifte door de eiser zelf. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde de kosten van de procedure diende te dragen, maar dat de nodeloos gemaakte kosten van het deskundigenonderzoek voor rekening van de eiser kwamen. Uiteindelijk werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 13.249,-- aan de eiser, met wettelijke rente, en werd de eiser veroordeeld tot betaling van de nodeloos gemaakte proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer: 76648 / HA ZA 08-2470
vonnis in vrijwaring van de enkelvoudige kamer van 10 augustus 2011
in de zaak van
[Eiser]
wonende te Papendrecht,
eiser in vrijwaring,
advocaat: mr. A. Smeekes,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] B.V.,
gevestigd te Papendrecht,
gedaagde in vrijwaring,
advocaat mr. J.A. Visser.
Partijen worden hieronder aangeduid als [eiser] en [gedaagde].
1. Het procesverloop
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
vonnis van 29 december 2010 en de daarin genoemde stukken;
akte van [eiser] met producties met producties;
akte met vermelding “vermeerdering eis” van [eiser] met een productie;
antwoord akte van [gedaagde].
2. De verdere beoordeling van het geschil
2.1 In het tussenvonnis is draagt [eiser] opgedragen te bewijzen dat hij daadwerkelijk BTW schade lijdt.
2.2 De volgende feiten staan tussen partijen vast.
[eiser] heeft op 12 januari 2011 aangifte omzetbelasting 2008 gedaan bij de Belastingdienst Rijnmond.
De Inspecteur van de Belastingdienst Rijnmond (verder te noemen de Inspecteur) heeft De [eiser] een op 24 februari 2011 gedagtekende naheffingsaanslag opgelegd, op grond waarvan [eiser] een bedrag van totaal € 12.175,-- (omzetbelasting € 11.455,-- en heffingsrente € 720,--) diende te voldoen.
Bij brief van 25 maart 2011 heeft de Inspecteur, voor zover thans van belang, het volgende aan (de belastingadviseur van) [eiser] meegedeeld:
(…) Ingevolge artikel 15, lid 6 van de Wet op de Omzetbelasting 1968, juncto artikel 13 van de Uitvoeringsbeschikking wordt de aftrek herzien in elk van de negen boekjaren, volgende op dat waarin de ondernemer het goed is gaan gebruiken.
In 2006 is uw cliënt de onroerende zaak gaan gebruiken. Op 28 februari 2008 is het betreffende pand verkocht. Dat betekent, dat niet 7 10/12, maar 8 10/12 x € 1.501,50 moet worden nageheven. De naheffingsaanslag zal daarom voor een bedrag van € 13.343 worden opgelegd.(…)
2.3 [eiser] heeft zijn eis gewijzigd in de akte van 20 april 2011. [gedaagde] heeft daartegen bezwaar gemaakt. De rechtbank begrijpt dat [eiser] met deze eiswijziging slechts doelt op de belastingschade. In de dagvaarding heeft hij € 15.324,-- aan schadevergoeding gevorderd. Dit bedrag was in de dagvaarding als volgt gespecificeerd:
Belastingschade € 14.250,--
Proceskosten kort geding € 1.074,--
De hiervoor bedoelde proceskosten zijn toegewezen in het vonnis van 1 april 2009 (overweging 5.4). Daarna ging de discussie nog over de belastingschade. [eiser] noemt in dit verband in zijn processtukken wisselende bedragen, maar zijn eis is gedurende de procedure niet gewijzigd tot de akte van 20 april 2011. Ten onrechte is deze akte aangeduid als vermeerdering van eis, aangezien de eis op dit onderdeel aanvankelijk € 14.250,-- bedroeg en thans € 13.343,-- bedraagt. Het gaat dus om vermindering van eis en dat is te allen tijde toegestaan zolang geen vonnis is gewezen (art 129 Rv). Het bezwaar tegen de eiswijziging moet dan ook worden gepasseerd.
2.4 Vast staat dat [eiser] op grond van de door hem verkochte onroerende zaak een belastingaanslag (exclusief heffingsrente) van € 11.445,-- heeft ontvangen, welke aanslag is verhoogd tot € 13.343,--.
[gedaagde] voert als verweer aan dat [eiser] rustig had moeten afwachten tot de fiscale verjaringstermijn (ergens in 2013) zou zijn verstreken en dat -nu hij alsnog aangifte heeft gedaan- de schade door [eiser] zelf is veroorzaakt.
Aan [gedaagde] kan worden toegegeven, dat [eiser] waarschijnlijk door het vonnis van 20 december 2010 is geïnspireerd om te voldoen aan zijn wettelijke verplichting tot het doen van aangifte.
Ingevolge artikel 13 van de Wet op de omzetbelasting ontstaat de belastingschuld van een ondernemer - kort gezegd - door het verrichten van een prestatie of door uitreiken van een factuur voor de verrichtte prestatie. [gedaagde] stelling dat de belastingschuld is ontstaan door het doen van aangifte door [eiser] is derhalve onjuist en kan reeds daarom niet tot het door hem gewenste resultaat - toepassing van artikel 6:101 BW - leiden.
Anders dan [gedaagde] voorstaat, kan hij niet van [eiser] verlangen, dat deze ten behoeve van [gedaagde] zijn wettelijke verplichtingen niet nakomt met het risico van extra heffingsrente en een boete,
2.5 [gedaagde] voert nog aan, dat elk bewijs van betaling ontbreekt (pag. 6 laatste akte). [gedaagde] betwist echter niet het door [eiser] bij zijn akte van 23 maart 2011 overgelegde bankafschrift, waaruit blijkt dat hij op 9 maart 2011 € 12.175,-- (het bedrag van de eerste aanslag) aan de belastingdienst heeft Apeldoorn overgemaakt, zodat deze betaling vast staat. Van het meerdere is inderdaad geen betalingsbewijs overgelegd.
Het bedrag van € 12.175,-- zal worden toegewezen en het meerdere boven € 12.175,-- tot € 13.343 zal voorwaardelijk, onder voorwaarde van het overleggen van een behoorlijk betalingsbewijs, worden toegewezen. In totaal zal aan schade een bedrag van € 14.417,-- (€ 13.343 + € 1.074) worden toegewezen.
2.6 De heffingsrente van € 720,-- zal worden afgewezen, aangezien deze rente het gevolg is van de late aangifte, die geheel aan [eiser] zelf moet worden toegerekend. Weliswaar zou de wettelijke rente verschuldigd zijn geweest als [eiser] eerder had betaald, maar [eiser] stelt niet vanaf welke datum [gedaagde] in verzuim was, zodat ook op deze grond geen toewijzing kan volgen.
De gevorderde wettelijke handelsrente is niet toewijsbaar omdat art 6:119a BW slechts van toepassing is op voldoening aan handelsovereenkomsten en niet op de thans gevorderde vergoeding van schade. De wettelijke rente ex art 6:119 BW is wel toewijsbaar. [eiser] vordert de wettelijke rente vanaf 6 februari 2008, maar vast staat dat hij de belastingaanslag toen nog niet had voldaan. Wanneer de proceskosten in kort geding zijn betaald stelt [eiser] niet, zodat de wettelijke rente zal worden toegewezen als na te melden.
2.7 In het tussenvonnis van 1 april 2009 is reeds beslist dat de gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar is (overweging 5.1). De vordering in vrijwaring is eveneens toegewezen in het vonnis van 1 april 2009 (overweging 5.3).
2.8 [gedaagde] dient als de overwegend in het ongelijk gestelde partij de kosten van deze procedure te dragen. [eiser] vordert een verklaring voor recht dat [gedaagde] de proceskosten aan hem moet voldoen, maar uit de daarop volgende vordering tot voldoening van nakosten begrijpt de rechtbank dat [eiser] bedoelt een veroordeling in alle proceskosten te vorderen en geen verklaring voor recht.
Doordat [eiser] onvoorwaardelijk een bepaald schadebedrag heeft gevorderd, terwijl hij pas na het deskundigenbericht is overgegaan tot het doen van aangifte, zijn de kosten van het deskundigenbericht en de kosten van de daarmee samenhangende processtukken nodeloos gemaakt. Deze kosten moeten voor rekening van [eiser] komen. [eiser] procedeert met een toevoeging, zodat aan hem geen voorschot is opgelegd. Hij dient de griffier de kosten van het deskundigenonderzoek (€ 10.139,99) op grond van art 244 Rv te vergoeden. Voorts komen alle processtukken na het vonnis van 1 april 2009 voor rekening van [eiser].
De kosten van [eiser] die [gedaagde] moet betalen (te betalen aan de griffier):
Dagvaarding € 85,44
Griffierechtrecht € 47,-- eigen bijdrage en € 251,-- in debet gesteld
Salaris advocaat € 904,-- (2 punten tarief II à € 452,--)
De kosten [gedaagde] die [eiser] moet betalen:
Salaris advocaat € 1.130,-- (2,5 punten tarief II à € 452,--)
[gedaagde] concludeert in zijn conclusie van antwoord tot -kortweg- afwijzing van de vorderingen “kosten rechtens”. De rechtbank begrijpt dat [gedaagde] hiermee bedoelt te concluderen tot veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
2.9 De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook op de navolgende wijze worden toegewezen.
3. De beslissing
De rechtbank
verklaart voor recht dat [gedaagde] in de nakoming van zijn verplichtingen jegens [eiser] is tekort gekomen;
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 13.249,-- (zijde € 12.175,-- plus € 1.074,--) met de wettelijke rente ex art 6: 119 BW over € 12.175,-- vanaf heden en over € 1.074,-- vanaf twee weken na de aanmaning die [eiser] aan [gedaagde] terzake dit bedrag nog dient te versturen;
veroordeelt [gedaagde] voorwaardelijk (onder voorwaarde dat [eiser] bewijst dat hij aan de belastingdienst naast de € 12.175 aanvullend € 1.168,-- heeft betaald) om aan [eiser] te betalen € 1.168,-- met de wettelijke rente daarover vanaf twee weken na de aanmaning die [eiser] aan [gedaagde] terzake dit bedrag nog dient te versturen;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van al hetgeen [eiser] in de hoofdzaak jegens [betrokkene ] moet voldoen;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiser] bepaald op
€ 904,-- aan salaris van de advocaat;
€ 85,44 aan dagvaardingskosten,
€ 251,-- aan in debet gesteld griffierecht, en
€ 47,-- aan verschotten (bestaande eigen bijdrage griffierecht),
derhalve € 1.287,44 in totaal, welk bedrag ingevolge artikel 243 Rv dient te worden voldaan aan de griffier van de rechtbank Dordrecht;
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- EUR 131,-- aan salaris advocaat,
- te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van EUR 68,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak;
veroordeelt [eiser] in de nodeloos gemaakte proceskosten, welke kosten, tot op heden
- aan de zijde van [gedaagde] zijn bepaald op € 1.130,-- aan salaris van de procureur;
- aan de zijde van de griffier worden bepaald op € 10.139,99, welke bedrag [eiser] ingevolge artikel 244 Rv dient te voldoen aan de griffier van de rechtbank Dordrecht;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Halk en in het openbaar uitgesproken op 10 augustus 2011.