ECLI:NL:RBDOR:2011:BU3955

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
10 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-860391-11
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van vuurwapens en bemoeilijken van nasporing van een levensdelict

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Dordrecht op 10 november 2011, is de verdachte veroordeeld voor het voorhanden hebben van twee vuurwapens en het bemoeilijken van de nasporing en vervolging van een levensdelict. De zaak kwam ter terechtzitting op 27 oktober 2011, waar de rechtbank de bewijsvoering en de verdediging heeft gehoord. De verdachte werd beschuldigd van het verbergen van een vuurwapen en het helpen verplaatsen van het stoffelijk overschot van een slachtoffer, na een levensdelict. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van psychische overmacht bij de verdachte, ondanks zijn beweringen dat hij onder druk stond van een vriend die betrokken was bij het delict. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf op van tien maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De inbeslaggenomen vuurwapens werden onttrokken aan het verkeer. De uitspraak is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 11/860391-11
verkort vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 november 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1985],
wonende te [adres en woonplaats],
thans gedetineerd in de PI Rijnmond, De Schie, R'dam, te Rotterdam,
hierna: verdachte.
De zaak is inhoudelijk behandeld ter terechtzitting van 27 oktober 2011.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de
vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
1 De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven en zoals deze ter terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht en maakt hiervan deel uit.
2 De voorvragen
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.
De rechtbank is bevoegd van het tenlastegelegde kennis te nemen.
De officier van justitie is ontvankelijk.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3 Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft - het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde bewezen achtend - gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden, waarvan 3 (drie) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie heeft daarbij als bijzondere voorwaarde gevorderd dat verdachte gedurende die proeftijd zich zal gedragen naar de aanwijzingen van Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt het volgen van trainingen.
3.2 De verdediging
Feit 1:
De verdediging heeft ten aanzien van feit 1 geen verweer gevoerd.
Feit 2:
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging betwist dat er sprake is van "medeplegen".
Feit 3:
De verdediging heeft - op gronden als vermeld in de ter terechtzitting overgelegde pleitnota - betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken ten aanzien van het verbergen van een vuurwapen in zijn woning en met betrekking tot het verplaatsen, verpakken en/of bedekken van het stoffelijk overschot van [slachtoffer] dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, nu er te dien aanzien sprake is van psychische overmacht bij verdachte.
Daarnaast heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd.
4 De bewijsbeslissing
4.1 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1.
op 12 mei 2011 en 13 mei 2011 te Helmond ,
tezamen en in vereniging met een ander ,
een vuurwapen van categorie III onder 1, in de vorm van een pistool, te weten
een pistool (merk: FN-Herstal, model: 1910/22, kaliber: 7.65 mm, voorzien van
een geluiddemper), voorhanden
heeft gehad;
2.
in de periode van 07 juni 2010 tot en met 07 juni 2011 te
Helmond, een vuurwapen van categorie III onder 4, zijnde een alarm- en/of
startpistool, te weten een start- en/of alarmpistool (voorzien van de
aanduidingen KIMAR 911 en made in Italy en cal. (kaliber) 8 mm K
en het nummer 091130 en het merkteken BEL00059), en munitie van
categorie III, te weten knalpatronen((alle) voorzien van
het bodemstempel MFS 8 mm), voorhanden heeft gehad;
3.
op 12 mei 2011 en 13 mei 2011 te Helmond, nadat er op 12 mei 2011 te Helmond,
een misdrijf was gepleegd, dat strafbaar is gesteld in artikel 289 of 287 van
het Wetboek van Strafrecht (te weten moord of doodslag op [slachtoffer] (geboren
op [1990]) (blijkens haar naar het Nederlands vertaalde geboorteakte
genaamd [slachtoffer])),
met het oogmerk om de nasporing en
vervolging daarvan te bemoeilijken,
een voorwerp waarmede en een voorwerp waarop dat misdrijf was gepleegd heeft verborgen ,
immers heeft hij, verdachte,
- een vuurwapen (van categorie III onder 1, in
de vorm van een pistool, te weten een pistool (merk: FN-Herstal, model:
1910/22, kaliber: 7.65 mm, voorzien van een geluiddemper) , waarmee voornoemd misdrijf was gepleegd verborgen
en verborgen gehouden in de woning van zijn, verdachtes, ouders en
- het stoffelijk overschot van [slachtoffer] (geboren op [1990]) (blijkens
haar naar het Nederlands vertaalde geboorteakte genaamd [slachtoffer]) (met
een ander) verplaatst en verpakt en bedekt.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
Nadere vrijspraak overweging
* Feit 1 en 3:
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte munitie van categorie III voorhanden heeft gehad zoals ten laste gelegd onder de feiten 1. en 3. omdat er geen bewijsmiddel voorhanden is waaruit kan volgen dat op het moment dat verdachte de tas met daarin het vuurwapen voorhanden had, er ook munitie in die tas zat.
* Feit 2:
Daar er geen bewijsmiddel voorhanden is dat verdachte het alarm- en/of startpistool samen met iemand anders voorhanden heeft gehad, is de rechtbank met de verdediging van oordeel dat het bestanddeel "tezamen en in vereniging met een ander of anderen" niet bewezen kan worden.
4.2 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, onder 5°, van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.3 De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De verdediging heeft met betrekking tot het onder feit 3 ten laste gelegde verbergen van een vuurwapen om de nasporing en vervolging van een misdrijf te bemoeilijken, vrijspraak bepleit en heeft hiertoe - kort en zakelijk weergegeven - aangevoerd dat verdachte ontkent dat er sprake is van verbergen van een vuurwapen met voormeld oogmerk omdat hij het verhaal van zijn vriend (hierna ook: [naam]) dat hij een ex-vriendin had doodgeschoten op dat moment niet serieus nam.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Voordat verdachte met zijn vriend naar Eindhoven ging om te gaan stappen, heeft verdachte het vuurwapen (met geluiddemper) gezien. (p. 522 en 523)
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn vriend voordat zij naar Eindhoven gingen, hem heeft verteld dat hij zijn ex-vriendin had doodgeschoten. Verdachte is er mee akkoord gegaan dat het vuurwapen in een tas achter een kast in zijn ouders woning werd verstopt.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat er wel degelijk sprake is van verbergen van een vuurwapen met meergenoemd oogmerk. De enkele bewering dat verdachte [naam] niet serieus nam, is tegenover de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden onvoldoende.
5 De strafbaarheid van het bewezenverklaarde
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert op:
1.
MEDEPLEGEN VAN HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID, VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE EN HET FEIT BEGAAN MET BETREKKING TOT EEN VUURWAPEN VAN CATEGORIE III;
2.
HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID, VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE EN HET FEIT BEGAAN MET BETREKKING TOT EEN VUURWAPEN VAN CATEGORIE III;
en
HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID, VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE.
3.
NADAT ENIG MISDRIJF IS GEPLEEGD, MET HET OOGMERK OM DE NASPORING EN VERVOLGING TE BEMOEILIJKEN, VOORWERPEN WAAROP EN WAARMEE HET MISDRIJF IS GEPLEEGD VERBERGEN.
6 De strafbaarheid van de verdachte
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte - mocht het onder 3, tweede gedachtenstreepje, bewezen worden verklaard - moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat deze handelde in een toestand van psychische overmacht.
Ter ondersteuning hiervan stelt de verdediging - kort en zakelijk weergegeven - het volgende.
Verdachte heeft het misdrijf begaan onder een van buiten komende dwang van psychische aard die werd uitgeoefend door de abnormale omstandigheden van die avond en door de houding en woorden van [naam], waardoor verdachte zich onveilig en belaagd voelde.
Verdachte nam [naam] niet serieus toen deze hem vertelde dat hij die dag zijn ex-vriendin had doodgeschoten. Dat hij dit niet serieus nam, blijkt uit het feit dat zij samen zijn gaan stappen en uit de verklaring van [naam]. Daarnaast blijkt dat verdachte zijn vriend niet serieus nam uit de omstandigheid dat verdachte twijfelde toen die vriend hem vroeg of hij wilde zien wat er gebeurd was. (p. 377 en 417)
Pas in de woning van [naam] zag verdachte dat er daadwerkelijk een stoffelijk overschot lag. Verdachte dacht dat [naam] hem neer zou schieten als hij weg zou gaan. [naam] heeft tegen verdachte gezegd: "Ik zei dat wat gebeurd was, gebeurde met leugenaars en verraders" (p. 377)
Verdachte heeft al in zijn eerste verklaring aangegeven dat hij zich door [naam] bedreigd voelde door de rare blik in diens ogen.
Door deze feiten en omstandigheden, en door de dreiging die uitging van de omstandigheid dat [naam] het vuurwapen nog steeds onder zich had, had verdachte geen enkele keus meer en heeft hij alsnog geholpen het stoffelijk overschot te verplaatsen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe het volgende.
Om een beroep op psychische overmacht te kunnen doen slagen, moet er sprake zijn van een psychische drang, veroorzaakt door een van buiten de verdachte komende dwang. Deze psychische drang moet van zodanige aard zijn dat de wilsvrijheid van de verdachte daardoor is aangetast en dat de verdachte de drang redelijkerwijs niet hoeft te weerstaan. Hierbij spelen ook de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit een rol.
De rechtbank leidt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende af.
In de namiddag van 12 mei 2011 kwam [naam] onverwachts bij verdachte op bezoek. Verdachte merkte dat [naam] droevig was. Na het eten is [naam] vertrokken en kwam diezelfde dag omstreeks 23:00 uur weer (onverwachts) bij verdachte op bezoek.
Verdachte zag nog steeds de emotie op het gezicht van zijn vriend en vroeg hem wat er was.
Na enig aandringen van verdachte vertelde [naam] dat hij zijn ex-vriendin had doodgeschoten. Bij de politie heeft verdachte nog verklaard dat zijn vriend hem wilde knuffelen en dat hij zijn vriend "anders" en "geheimzinnig" vond. (p. 522)
[naam] heeft in de woning van verdachte en met zijn medeweten een vuurwapen voorzien van een geluiddemper achtergelaten.
Onder de hiervoor vermelde omstandigheden acht de rechtbank het allerminst aannemelijk dat verdachte [naam] niet serieus nam in zijn relaas dat hij zijn ex-vriendin had doodgeschoten.
Nadat verdachte en [naam] naar Eindhoven waren geweest, hebben zij het vuurwapen in de woning van verdachte opgehaald.
Verdachte is vervolgens bij [naam], die weer in het bezit was van het vuurwapen, in de auto gestapt, ondanks dat hij wist dat [naam] een levensdelict had gepleegd. Ook nadat verdachte in de woning van [naam] het stoffelijk overschot van [slachtoffer] had gezien, is hij bij [naam] gebleven. Dit alles duidt er niet op dat verdachte bang was voor [naam], maar veeleer dat hij zijn vriend [naam] tot steun heeft willen zijn. Daarbij komt nog dat verdachte, in tegenstelling tot hetgeen hij ter terechtzitting heeft verklaard, bij de politie nimmer heeft aangegeven dat hij zich bedreigd voelde doordat zijn vriend woorden heeft geuit als "leugenaars en verraders". Verdachte lijkt hiermee zijn verklaring in zijn voordeel af te stemmen op die van [naam], die pas veel later dan verdachte een verklaring heeft afgelegd.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat uit genoemde feiten en omstandigheden weliswaar voortvloeit dat voor verdachte mogelijk een beangstigende en/of ongebruikelijke situatie is ontstaan, maar dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte in een zodanige (psychische) toestand is geraakt, dat zijn wilsvrijheid in die mate aangetast werd, dat hij geen weerstand kon bieden aan de druk van de omstandigheden en niet anders kon handelen dan zoals hij heeft gehandeld. Dat verdachte bij dit alles onder invloed van alcohol was, doet daar niets aan af.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7 De redenen die de straf hebben bepaald of tot de maatregel hebben geleid
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 12 en 13 mei 2011 schuldig gemaakt aan overtreding van de Wet wapens en munitie, in die zin dat hij samen met een ander een vuurwapen voorzien van een geluiddemper voorhanden heeft gehad. Verdachte wist dat met dit vuurwapen kort daarvoor een levensdelict was gepleegd. Daarnaast heeft verdachte gedurende een jaar een ander vuurwapen van categorie III met bijbehorende munitie in zijn woning voorhanden gehad.
Het ongeoorloofd bezit van een vuurwapen, met de daarbij behorende munitie, kan de veiligheid van personen in gevaar brengen. Daartegen dient streng te worden opgetreden.
Doorgaans wordt voor het voorhanden hebben van een vuurwapen (met bijbehorende munitie) een gevangenisstraf in de orde van grootte van drie maanden opgelegd. In dit geval is sprake van het voorhanden hebben van een tweetal vuurwapens (al dan niet met bijbehorende munitie). In strafmaatverhogende zin zal de rechtbank voorts rekening houden met het feit dat verdachte eerder voor verboden wapenbezit in Duitsland is veroordeeld. De rechtbank houdt eveneens in strafmaatverhogende zin rekening met het feit dat op een van de vuurwapens een geluiddemper was gemonteerd.
In de omstandigheid dat het bewezenverklaarde onder 1 (voorhanden hebben van een vuurwapen) ten dele samenloop oplevert in de zin van artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht met het onder 3 bewezenverklaarde (het verbergen van datzelfde vuurwapen), ziet de rechtbank aanleiding de straf voor het voorhanden hebben van de beide vuurwapens (feiten 1 en 2) enigszins naar beneden bij te stellen.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan begunstigingshandelingen als bedoeld in artikel 189, eerste lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte heeft een vuurwapen verborgen en heeft voorts geholpen het stoffelijk overschot van [slachtoffer] te verplaatsen, te verpakken en te bedekken. Op dit feit is een wettelijk strafmaximum gesteld van zes maanden gevangenisstraf of een geldboete van de derde categorie. Nu het in dit geval gaat om handelingen die betrekking hadden op een levensdelict, zal de rechtbank voor dit feit uitgaan van een gevangenisstraf die het wettelijk gestelde strafmaximum nadert.
Wat de persoon van verdachte betreft, heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op diens persoonlijke omstandigheden zoals die ter terechtzitting zijn gebleken, op het voorlichtingsrapport van de reclassering d.d. 15 september 2011 dat over verdachte is uitgebracht en op het uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte d.d. 9 juni 2011.
De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met de bijzondere voorwaarden
- meldingsgebod, en
- deelname aan een gedragsinterventie zoals een cognitieve vaardigheidstraining en/of een leefstijltraining.
De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke gedragsinterventie noodzakelijk is. Om die reden zal de rechtbank een deel van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Al met al komt de rechtbank tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank zal daarbij als bijzondere voorwaarde bepalen dat verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen van Reclassering Nederland.
7.2 De inbeslaggenomen voorwerpen
7.3 De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen, te weten een vuurwapen en een opbergdoosje, zijn vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat feit 2 is begaan met betrekking tot dat voorwerp (zilverkleurig vuurwapen 11.1, en opbergdoosje voor vermoedelijk dat vuurwapen 11.5) terwijl die voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Verder is het voorwerp (zakje met vier bolletjes) op grond van artikel 13a van de Opiumwet vatbaar voor onttrekking aan het verkeer nu de bolletjes volgens verdachte cocaïne bevatten.
8 De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf en maatregel berusten op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36b, 36c, 57 en 189 van het Wetboek van Strafrecht, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, en 13a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
- verklaart het ten laste gelegde bewezen op de wijze als hierboven onder 4.1 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van hetgeen meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5 vermelde strafbare feiten oplevert;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) maanden, waarvan 2 (twee) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of niet een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt deelname aan (een) gedragsinterventie(s);
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- verklaart onttrokken aan het verkeer de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
1 zilverkleurig vuurwapen;
1 opbergdoosje;
zakje met vier bolletjes.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele, voorzitter,
mr. G.J. Schiffers-Hanssen en mr. F.L.J.M. Heijnen, rechters,
in tegenwoordigheid van R. van Andel, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 november 2011.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
1.
hij op of omstreeks 12 mei 2011 en/of 13 mei 2011 te Helmond en/of te
's-Hertogenbosch, en/of te Oss, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een vuurwapen van categorie III onder 1, in de vorm van een pistool, te weten
een pistool (merk: FN-Herstal, model: 1910/22, kaliber: 7.65 mm, voorzien van
een geluiddemper), en/of munitie van categorie III, te weten één of meerdere
kogelpatro(o)n(en) (merk: Sellier en Bellot, kaliber: 7.65 mm), voorhanden
heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
2.
hij in of omstreeks de periode van 07 juni 2010 tot en met 07 juni 2011 te
Helmond, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen,
een vuurwapen van categorie III onder 4, zijnde een alarm- en/of
startpistool, te weten een start- en/of alarmpistool (voorzien van de
aanduiding(en) KIMAR 911 en/of made in Italy en/of cal. (kaliber) 8 mm K
en/of het nummer 091130 en/of het merkteken BEL00059), en/of munitie van
categorie III, te weten één of meerdere knalpatro(o)n(en)((allen) voorzien van
het bodemstempel MFS 8 mm), voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
3.
hij op of omstreeks 12 mei 2011 en/of 13 mei 2011 te Helmond, in elk geval in
Nederland,
nadat er op of omstreeks 12 mei 2011 te Helmond, in elk geval in Nederland,
een misdrijf was gepleegd, dat strafbaar is gesteld in artikel 289 of 287 van
het Wetboek van Strafrecht (te weten moord of doodslag op [slachtoffer] (geboren
op [1990]) (blijkens haar naar het Nederlands vertaalde geboorteakte
genaamd [slachtoffer])), althans nadat er enig misdrijf was gepleegd,
met het oogmerk om dat misdrijf te bedekken en/of de nasporing en/of
vervolging daarvan te beletten en/of te bemoeilijken, één of meerdere
voorwerpen waarop en/of waarmede dat misdrijf was gepleegd en/of andere sporen
van dat misdrijf heeft vernietigd en/of weggemaakt en/of verborgen en/of aan
het onderzoek van de ambtenaren van de justitie of politie heeft onttrokken,
immers heeft hij, verdachte,
- een/het vuurwapen (van categorie III onder 1, in
de vorm van een pistool, te weten een pistool (merk: FN-Herstal, model:
1910/22, kaliber: 7.65 mm, voorzien van een geluiddemper) en/of munitie (van
categorie III, te weten één of meerdere kogelpatro(o)n(en) (merk: Sellier en
Bellot, kaliber: 7.65 mm), waarmee voornoemd misdrijf was gepleegd verborgen
en/of verborgen gehouden in de woning van zijn, verdachtes, ouders en/of
- het stoffelijk overschot van [slachtoffer] (geboren op [1990]) (blijkens
haar naar het Nederlands vertaalde geboorteakte genaamd [slachtoffer]) (met
een ander) verplaatst en/of verpakt en/of bedekt;
Parketnummer: 11/860391-11
Vonnis d.d. 10 november 2011