ECLI:NL:RBDOR:2011:BU4380

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
9 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
80421 / HA ZA 09-2252
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van gemeente en waterschap voor schade door wateroverlast

In deze zaak vorderde de vennootschap onder firma D.W. Meubelmakerij schadevergoeding van de Gemeente Zederik en Waterschap Rivierenland wegens wateroverlast die had geleid tot bedrijfsschade. De rechtbank Dordrecht oordeelde op 9 november 2011 over de aansprakelijkheid van de gedaagden. De eiseres stelde dat zij door de wateroverlast gedurende zes weken niet kon produceren en verkopen, wat resulteerde in een gederfde omzet van € 43.200 en een netto bedrijfsschade van € 15.000. De gedaagden voerden aan dat de schade onvoldoende was onderbouwd en dat de eiseres haar schade niet had beperkt. De rechtbank beoordeelde de ingediende bewijsstukken, waaronder rapporten van CED Nomex B.V. en e-mails van de boekhouder van D.W. Meubelmakerij. De rechtbank concludeerde dat de gedaagden hoofdelijk aansprakelijk waren voor de schade, omdat zij niet tijdig adequate maatregelen hadden getroffen tegen het overstromingsgevaar. De hoogte van de schade werd vastgesteld op € 64.124,00, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens werden de proceskosten aan de zijde van de eiseres begroot op € 5.460,50. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 80421 / HA ZA 09-2252
Vonnis van 9 november 2011
in de zaak van
de vennootschap onder firma
D.W. MEUBELMAKERIJ,
gevestigd te Ameide,
eiseres,
advocaat mr. P.J.G.M. van Gool,
tegen
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ZEDERIK,
zetelend te Meerkerk,
gedaagde,
advocaat mr. R.D. Lubach,
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon
WATERSCHAP RIVIERENLAND,
zetelend te Tiel,
gedaagde,
advocaat mr. J.J. Jacobse.
Eiseres zal hierna DW worden genoemd, gedaagden zullen hierna gezamenlijk gedaagden en afzonderlijk de Gemeente Zederik en het Waterschap genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 juni 2011
- de akte aan de zijde van DW.
2. De verdere beoordeling
2.1. Ten aanzien van de door DW gevorderde gederfde winst wordt overwogen dat ter onderbouwing van dit deel van de vordering een brief van de boekhouder van DW, [betrokkene] van [X] B.V. van 7 augustus 2007 is overgelegd (productie 10 bij dagvaarding). In deze brief staat, voor zover thans van belang, het volgende:
“Naar aanleiding van de waterschade heeft u gedurende 6 weken niet kunnen produceren en verkopen via de showroom.
De gederfde omzet excl btw is 6 weken a € 7.200 per week = € 43.200.
Bij een bruto winst marge van 65% van de inkoop is de gederfde marge € 17.018,--
Besparing verkoopkosten € 2.000,--.
Derhalve is de bedrijfsschade netto € 15.000.
2.2. Bij de akte van DW is een e-mail d.d.12 juli 2011 gevoegd, afkomstig van [betrokkene]. In deze e-mail schrijft [betrokkene] voor zover thans van belang:
“ 2. het resultaat van 2007 is niet lager dan 2006, want door hard en lang doorwerken door de ondernemers zijn alle orders uiteindelijk toch afgewerkt.
als men 2007 met 2008 vergelijkt, dan geeft 2008 wel een sprong voorwaarts. Zonder waterschade had 2007 ook beter geweest.”
2.3. Gelet op de inhoud van de hiervoor aangehaalde e-mail kan de eerdere onderbouwing van de schade geen doel treffen. Immers, het resultaat van 2007 is niet lager dan 2006 omdat volgens de boekhouder van DW alle orders zijn afgewerkt. Het uitgangspunt van de boekhouder dat in het boekjaar 2007 zonder waterschade een beter resultaat zou zijn gerealiseerd en dat dit volgt uit het feit dat in 2008 een sprong voorwaarts is gemaakt, is zonder nadere onderbouwing onbegrijpelijk.
2.4. Ter onderbouwing van de materiële schade, geleden op 8 juni 2007 en op 5 juli 2007, heeft DW bij dagvaarding twee rapporten van CED Nomex B.V. overgelegd alsmede een rapport van E&M Expertise.
Door het Waterschap is hiertegen aangevoerd:
- het is gangbaar dat een meubelbedrijf zich voor waterschade heeft verzekerd;
- uit het rapport van 10 augustus 2007 blijkt dat de inventaris tegen nieuwwaarde is gewaardeerd. Onduidelijk is wat de werkelijke waarde was of dat de inventaris was afgeschreven. In ieder geval dient een aftrek nieuw voor oud plaats te vinden;
- het rapport van 31 juli 2007 geeft geen inzicht in de vraag of de opgevoerde voorraad verkoopbare goederen betreft;
- een deel van de schade moet voor rekening van DW blijven omdat zij haar schade onvoldoende heeft beperkt, daarbij komt nog dat DW – ondanks haar bekendheid met het risico op wateroverlast – er bewust voor heeft gekozen om haar bedrijf daar te blijven exploiteren.
Door de gemeente Zederik is aangevoerd dat de schade niet is vastgesteld door een onafhankelijk expert en dat zij geen betrokkenheid heeft gehad bij de schadevaststelling door CED Nomex. Daarbij komt dat DW de te betalen BTW kan verrekenen. Verder dienen afschrijvingen van de schade te worden afgetrokken. Tot slot stelt de gemeente Zederik dat er sprake van eigen schuld omdat DW de meubels op een verhoging had kunnen opslaan en DW effectieve waterwerende maatregelen had dienen te nemen.
2.5. In haar akte van 4 mei 2011 heeft DW de schade nader onderbouwd. Zij heeft aangevoerd dat de taxatie n.a.v. de schade van 8 juni 2007 meubels betrof die in de showroom te koop stonden. Onder de post goederen viel voorts een deel van de voorraad die was ingekocht voor productie. Van afschrijving is gezien de aard van de goederen geen sprake, en betwist wordt dat er sprake was van winkeldochters. De keukenapparatuur werd voor de dagwaarde opgenomen, aldus nog steeds DW.
Ten aanzien van de overstroming van 5 juli 2007 van zowel de showroom als de werkplaats en opslagruimte beroept DW zich op de als productie 13 bij dagvaarding overgelegde cijfers. Uit de toelichting op die cijfers blijkt dat van afschrijving vrijwel geen sprake was, aldus DW.
Ten slotte voert DW aan dat het de Gemeente Zederik is geweest, die haar heeft geadviseerd de schade door CED Nomex te laten taxeren.
2.6. De hoogte van de schade wordt vastgesteld op het door DW gestelde bedrag, gelet op de hiervoor aangehaalde uitgebreide onderbouwing van DW en hetgeen het Waterschap respectievelijk de Gemeente Zederik bij antwoordakten hier nog summierlijk tegen hebben aangevoerd.
2.7. Vervolgens komt de vraag aan de orde of DW verzekerd was tegen deze schade. Ter onderbouwing van haar stelling dat zij niet verzekerd was tegen waterschade, heeft DW een brief van juni 2008 (productie 15) in het geding gebracht, waarin wordt aangekondigd dat zgn. horizontale waterschade met ingang van 1 juni 2008 verzekerd kon worden. Door het Waterschap respectievelijk de Gemeente Zederik is hiertegen aangevoerd dat uit de rapporten van CED Nomex volgt dat er sprake was van een verzekering omdat daarin over DW wordt gesproken als ‘verzekeringnemer’ c.q. ‘verzekerde’. Niet is uitgesloten dat DW toch een vergoeding uitgekeerd heeft gekregen, aldus het Waterschap. Voorts stelt het Waterschap dat uit de overgelegde productie niet blijkt dat eerder geen verzekering voor horizontale waterschade werd aangeboden. De Gemeente Zederik stelt dat indien DW zo’n verzekering niet heeft afgesloten, dit aangemerkt dient te worden als eigen schuld.
2.8. Allereerst wordt overwogen dat uit de door DW bij akte van 27 juli 2011 overgelegde jaarstukken van 2007 en 2008 niet volgt dat DW een verzekeringsuitkering ter zake van waterschade heeft ontvangen. Dat DW een schade-uitkering heeft ontvangen heeft het Waterschap onvoldoende onderbouwd. Bovendien is het niet afsluiten van een verzekering tegen horizontale waterschade geen oorzaak van de schade, zodat het Waterschap zich niet met succes op het bepaalde in art 6:101 BW kan beroepen.
2.9. In het kader van ‘eigen schuld’ hebben de Gemeente Zederik en het Waterschap voorts aangevoerd dat DW niet voldoende effectieve waterwerende maatregelen heeft getroffen. Dit heeft DW gemotiveerd betwist door te stellen dat zij meubels op pallets heeft gezet alsmede dat zij door pompen het water heeft geprobeerd af te voeren. Niet valt in te zien wat zij nog meer had moeten doen.
2.10. Tot slot heeft het Waterschap nog aangevoerd dat DW – ondanks haar bekendheid met het risico op wateroverlast – er bewust voor heeft gekozen om haar bedrijf daar te blijven exploiteren. Het Waterschap gaat er hier aan voorbij dat in het tussenvonnis van 6 april 2011 is overwogen dat de Gemeente Zederik en het Waterschap hebben nagelaten tijdig adequate maatregelen tegen het overstromingsgevaar van de Tipsloot te treffen. Reeds in dat licht faalt het beroep op eigen schuld.
2.11. De Gemeente Zederik heeft verweer gevoerd tegen de gevorderde uitvoerbaar bij voorraad verklaring. Zij stelt hiertoe dat er een reëel restitutierisico bestaat. Subsidiair vordert de Gemeente Zederik zekerheidstelling tot een door de rechtbank te bepalen bedrag. Het verweer van de Gemeente Zederik gaat niet op nu zij op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat hier sprake is van een reëel restitutierisico.
2.12. Gedaagden zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van DW worden op basis van het toegewezen bedrag begroot op:
- dagvaarding EUR 144,50
- griffierecht 1.740,00
- getuigenkosten nihil
- salaris advocaat 3.576,00 (4 punt × tarief IV à EUR 894,--)
Totaal EUR 5.460,50
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan DW te betalen een bedrag van EUR 64.124,00 (vierenzestig duizendéénhonderdvierentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot de dag van volledige betaling,
3.2. veroordeelt gedaagden in de proceskosten, aan de zijde van DW tot op heden begroot op EUR 5.460,50,
3.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Eerdhuijzen en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter op 9 november 2011.(