ECLI:NL:RBDOR:2011:BU6952

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
7 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
91204 / FA RK 11-7168 en 93691 / FA RK 11-8163
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van zorg- en opvoedingstaken, hoofdverblijfplaats van minderjarige en afwikkeling huwelijksvoorwaarden na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 7 december 2011 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen de man en de vrouw, waarbij de verdeling van zorg- en opvoedingstaken voor hun minderjarige kind centraal stond. De rechtbank heeft bepaald dat het hoofdverblijf van het minderjarige kind bij de man zal zijn, omdat dit in het belang van het kind wordt geacht. De omgang tussen de vrouw en het kind zal plaatsvinden op een wijze die in onderling overleg wordt bepaald. De rechtbank heeft ook een verzoek van de man om het paspoort van het kind aan hem af te geven toegewezen, en de vrouw is gelast om dit paspoort terstond aan de man te overhandigen.

Daarnaast heeft de rechtbank zich gebogen over de afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden en de verdeling van de gemeenschap. De man en de vrouw zijn gezamenlijk eigenaar van de echtelijke woning, en de rechtbank heeft bepaald dat deze woning verkocht moet worden. De man is verantwoordelijk voor de lasten van de woning totdat deze verkocht is. De rechtbank heeft ook de rol van een makelaar toegewezen voor de verkoop van de woning en heeft de partijen gelast om samen te werken in het verkoopproces.

De rechtbank heeft verder de verzoeken van de vrouw om een gebruiksvergoeding en om informatie over levensverzekeringen afgewezen, en heeft geoordeeld dat de man geen kinderalimentatie hoeft te betalen, omdat de vrouw geen kosten voor het kind maakt. De proceskosten zijn gecompenseerd, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. S.H. Gaertman, die tevens kinderrechter is.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer: 91204 / FA RK 11-7168 en 93691 / FA RK 11-8163
beschikking van de enkelvoudige kamer van 7 december 2011
in de zaak van
[Verzoeker]
wonende te (3271 VD) Mijnsheerenland, [adres]
verzoeker,
advocaat mr. E.M. Kostense,
tegen
[verweerster]
wonende te (3286 BL) Klaaswaal, [adres]
verweerster,
advocaat mr. F.M.J.A. Lohuis.
Partijen worden hieronder aangeduid als de man respectievelijk de vrouw.
1. Het verdere procesverloop
1.1. De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
- de tussenbeschikking van deze rechtbank van 17 augustus 2011 en de daarin genoemde stukken;
- de brief van de advocaat van de man, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 17 november 2011;
- de brief van de advocaat van de man, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 21 november 2011;
- de brief van de advocaat van de vrouw, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 21 november 2011;
- het faxbericht van de advocaat van de vrouw, met bijlage, ingekomen ter griffie op 23 november 2011.
1.2. De mondelinge behandeling van deze zaak heeft plaatsgevonden op de terechtzitting met gesloten deuren van 28 november 2011. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
2. Het geschil en de verdere beoordeling
2.1. De echtscheiding tussen partijen is al uitgesproken in voormelde tussenbeschikking. De echtscheidingsbeschikking is op 4 oktober 2011 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. In geschil zijn nog de volgende verzoeken:
a. verdeling van de zorg- en opvoedingstaken/ hoofdverblijfplaats van het kind der partijen [minderjarige kind], geboren op 8 september 1996/ kinderalimentatie.
b. voortgezet gebruik echtelijke woning.
c. afwikkeling huwelijksvoorwaarden/ echtelijke woning en de tot die woning behorende inboedel.
2.2. verdeling van de zorg- en opvoedingstaken/ hoofdverblijfplaats van de minderjarige/ kinderalimentatie
standpunt man
De man stelt dat het niet mogelijk is gebleken om met de vrouw tot een gezamenlijk ouderschapsplan te komen ten aanzien van [minderjarige kind]. De man verzoekt te bepalen dat [minderjarige kind] hoofdverblijf zal hebben bij de man.
standpunt vrouw
De vrouw staat een vorm van co-ouderschap voor, waarbij [minderjarige kind] hoofdverblijf heeft zowel bij de man als bij de vrouw. De vrouw erkent dat de communicatie met de man zeer te wensen over laat en dat overleg met hem niet mogelijk is gebleken. De vrouw acht het redelijk dat de man met een bedrag van € 1.000 per maand, te betalen door de man aan de vrouw, bijdraagt in de kosten van [minderjarige kind]. Deze kosten begroot de vrouw in totaal op € 1.500 per maand, zijnde € 1.175 per maand kosten per maand vermeerderd met incidentele kosten.
De vrouw erkent dat [minderjarige kind] eind juni 2011 bij de man is ingetrokken en sindsdien elk contact met haar moeder mijdt. Volgens de vrouw stookt de man [minderjarige kind] op om contact met haar moeder te mijden. De vrouw opteert voor een onafhankelijk ouderschapsonderzoek door een onafhankelijke deskundige mediator/ psycholoog, bijvoorbeeld A. Hendriks te Den Haag.
oordeel rechtbank
[minderjarige kind] is thans 15 jaar oud en zij heeft verklaard dat zij in de vierde klas zit van het VWO. [minderjarige kind] is gelet op haar opleidingsniveau en op hetgeen zij schriftelijk en in het minderjarigenverhoor heeft verklaard, naar het oordeel van de rechtbank adequaat in staat om zich zelfstandig een mening te vormen.
De rechtbank zal, gelet op het standpunt van partijen en van [minderjarige kind], bepalen dat [minderjarige kind] hoofdverblijf zal hebben bij de man. Dit wordt het meest in het belang van [minderjarige kind] geacht.
De verzochte omgangsregeling beschouwt de rechtbank als een onderdeel van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen beide ouders.
De rechtbank acht het het meest redelijk om te bepalen dat tussen de vrouw en [minderjarige kind] omgang zal plaats vinden op een wijze als in onderling overleg te bepalen tussen de vrouw en [minderjarige kind].
Voor mediation door een door de rechtbank te benoemen deskundige bestaat geen aanleiding. Duidelijk is dat de relatie tussen [minderjarige kind] en haar moeder voor verbetering vatbaar is. Daarin kon al het nodige verbeterd zijn als de vrouw aan [minderjarige kind] alleen maar haar paspoort terug had gegeven. Voorkomen moet worden dat [minderjarige kind] meegezogen wordt in de -tamelijk verbeten- strijd die haar ouders voeren vanwege de gevolgen van de echtscheiding, die zich voortzet in het kader van een onderzoek zolang de ouders de strijd niet staken. [minderjarige kind] is daarom niet bij een onderzoek gebaat.
Ter zitting heeft de man verzocht te bepalen dat de vrouw het paspoort van [minderjarige kind] afgeeft. De rechtbank verstaat dit verzoek als een geschil ex art. 1:253 BW dat voldoende verband houdt met de echtscheiding. Aangezien [minderjarige kind] hoofdverblijf krijgt bij de man, komt het wenselijk voor dat het paspoort van [minderjarige kind] bij de man is, zodat de vrouw zal worden bevolen het paspoort aan de man af te (laten) geven.
Ter zitting bleek dat de man geen informatie over [minderjarige kind] aan de vrouw geeft, alhoewel de vrouw dit wel verlangt. De rechtbank zal hiervoor een voorziening treffen, nu de man de plicht heeft om de vrouw regelmatig over [minderjarige kind] te informeren.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de man een kinderalimentatie op te leggen. De vrouw maakt geen kosten voor [minderjarige kind]. [minderjarige kind] krijgt hoofdverblijf bij de man en tussen de vrouw en [minderjarige kind] vindt momenteel geen omgang plaats. De man is bereid om de (meeste) kosten van [minderjarige kind] te voldoen, met uitzondering slechts van de kosten die de vrouw zal maken als [minderjarige kind] bij de vrouw verblijft. Die kosten moeten volgens de man door de vrouw worden gedragen. Gesteld noch gebleken is dat deze verblijfskosten zo hoog zijn dat de vrouw die kosten, gelet op haar draagkracht in verhouding tot die van de man, niet geheel zelf zou hoeven dragen.
2.3. voortgezet gebruik echtelijke woning/ gebruiksvergoeding
standpunt man
De man verzoekt het recht op voortgezet gebruik van de echtelijke woning gedurende zes maanden na echtscheiding. Hij stelt daarbij dat hij met de minderjarige dochter van partijen en hun twee meerderjarige zonen, van 22 jaar en 18 jaar oud, in deze woning woont.
standpunt vrouw
De vrouw verzet zich niet tegen het verzoek van de man, maar de vrouw eist wel dat de woning nu al te koop wordt gezet. Volgens de vrouw zijn de woonlasten van de man te hoog in verhouding tot zijn inkomen, zodat de man minder alimentatie betaalt dan hij redelijkerwijs zou kunnen. Vooralsnog heeft de vrouw daarom geen partneralimentatie verzocht. Bovendien wil de vrouw haar aandeel in de overwaarde van de woning snel te gelde maken en dient een lening van de vader van de vrouw aan partijen, met voorrang afgelost te worden.
De vrouw verzoekt aan de man een gebruiksvergoeding op te leggen (2 % van het aandeel van de vrouw in de overwaarde), met dien verstande dat de man tot de datum waarop de echtelijke woning zal zijn verkocht alle aan de echtelijke woning verbonden zakelijke, eigenaars- en gebruikerslasten blijft voldoen, zonder verrekening met de vrouw.
oordeel rechtbank
De rechtbank zal het verzoek van de man om hem het voortgezet gebruiksrecht toe te kennen toewijzen, gelet op het belang van de man en de kinderen der partijen om onderdak te hebben. De vrouw is sinds 1 september 2010 voorzien van eigen woonruimte, zodat het woonbelang van de vrouw zich niet tegen toewijzing verzet.
De rechtbank zal geen gebruiksvergoeding opleggen. In beginsel heeft de vrouw recht op een gebruiksvergoeding. Daar staat echter tegenover dat de man bereid is zelf alle woonlasten te betalen, zonder van de vrouw daarvoor een vergoeding te verlangen, terwijl de vrouw, als mede-eigenaar, daartoe wel gehouden zou kunnen worden. Aldus wordt de vrouw financieel voldoende tegemoetgekomen door de man. Dat de betalingen van de man in mindering strekken op zijn draagkracht noopt niet tot een ander oordeel. In het oordeel wordt voorts betrokken dat een gebruiksvergoeding ertoe strekt om een financiële drempel weg te nemen voor de echtgenoot die de echtelijke woning verlaat en op zoek is naar andere woonruimte. Dat speelt bij de vrouw niet. De vrouw beschikt al sinds 1 september 2010 over zelfstandige woonruimte en de vrouw geniet inkomsten waarmee ze in haar eigen levensonderhoud voorziet.
Nu de man zich niet verzet tegen het verzoek dat hij alle woonlasten moet betalen, zal de rechtbank dit verzoek toewijzen.
2.4. afwikkeling huwelijksvoorwaarden/ verdeling eenvoudige gemeenschap
de woning
standpunt vrouw
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man binnen 5 dagen na afgifte van de echtscheidingsbeschikking zijn onherroepelijke en onvoorwaardelijke medewerking dient te verlenen aan de verkoop van de echtelijke woning aan de Vingerling 73 te Mijnsheerenland door een door de rechtbank aan te wijzen onafhankelijke makelaar tegen de door die makelaar te bepalen onderhandse vrije verkoopwaarde. Volgens de vrouw is de woning circa € 900.000 tot € 1.000.000 waard.
standpunt man
De man wil de vrouw “uitkopen.” De man stelt daartoe financieel in staat te zijn als hij de vordering van zijn besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid op de vrouw mag verrekenen met haar aandeel in de overwaarde. Volgens de man heeft de vrouw, in de periode dat zij de administratie deed van de besloten vennootschap waarvan de man enig aandeelhouder en statutair bestuurder is, circa € 1.000.000 verduisterd.
De man schat dat de waarde van de woning thans circa € 700.000 is, bij een WOZ-waarde per 1-1-2010 van € 790.000 en een inzakkende woningmarkt.
Oordeel rechtbank
Partijen waren gehuwd op huwelijksvoorwaarden houdende een uitsluiting van gemeenschap met uitzondering van inboedel. De inboedel is volgens de huwelijksvoorwaarden gemeenschappelijk eigendom van partijen. Ook is tussen partijen sprake van een eenvoudige gemeenschap van (voormalige) echtelijke woning, nu partijen daarvan ieder voor de onverdeelde helft eigenaar zijn. Als zodanig zijn partijen deelgenoten.
Indien de deelgenoten in een gemeenschap geen overeenstemming over de verdeling van een gemeenschap kunnen bereiken kan de rechter de verdeling daarvan op de voet van art. 3:185 lid 1 BW vaststellen. Daarbij dient, zoals in dat artikel is bepaald, naar billijkheid rekening te worden gehouden met de belangen van partijen en het algemeen belang. De rechter die de verdeling vaststelt, geniet een mate van vrijheid en is niet gebonden aan hetgeen partijen over en weer hebben gevorderd en hij behoeft niet expliciet in te gaan op hetgeen partijen aanvoeren. (HR 17 april 1998, NJ 1999, 550).
Het is de eigen stelling van de man dat hij financieel niet in staat is om de vrouw uit te kopen, tenzij de man een verrekeningvordering heeft. De gegrondheid van dit verrekeningsverweer valt echter niet eenvoudig vast te stellen (art. 6: 136 BW). De rechtbank gaat aan dit verweer dan ook voorbij. Blijkens de overgelegde stukken heeft de vennootschap van de man de vrouw inmiddels in rechte betrokken ter zake van de gestelde verduistering van € 1.000.000. De dagvaarding dateert van zeer recente datum: 15 november 2011. Die procedure zal mogelijk lang gaan duren en zowel het bestaan als de hoogte van de gestelde vordering zijn onzeker want:
-de vrouw betwist dat zij de administratie van de vennootschap voerde. De vrouw voert aan dat zij alleen de betalingen en de marketing deed. Dan lijkt bewijslevering nodig.
-de man heeft de zaak aangebracht bij de sector civiel van de rechtbank, maar mogelijk is het een zaak betreffende een arbeidsovereenkomst: de vrouw betaalde blijkens de overgelegde stukken loonbelasting, hetgeen lijkt te wijzen op werknemerschap. Wellicht had de zaak bij de kantonrechter moeten worden aangebracht. Dat kan hier weliswaar niet worden uitgemaakt, maar er kan op voorhand niet worden uitgesloten dat de man de verkeerde rechtsingang heeft gekozen.
-de man stelde ter zitting dat de vrouw er in de vennootschap administratief een puinhoop van heeft gemaakt, dat de man 1000 uur nodig heeft gehad om administratief orde op zaken te stellen en dat de vennootschap zich geconfronteerd ziet met fiscale boetes. Een werknemer is echter in beginsel jegens zijn werkgever niet aansprakelijk voor fouten bij de uitoefening van zijn taak, behoudens opzet of grove schuld. Dit terwijl de man zelf heeft toegestaan dat zijn echtgenote (gesteld) 10 jaar lang de administratie in zijn bedrijf voerde.
-de man stelt niet dat het geld dat volgens hem is verduisterd, door de vrouw in privé is aangewend. Het (gesteld) verduisterde geld kan dus nog steeds aangewend zijn ten behoeve van het hele gezin. Alsdan stelt de man de vrouw aansprakelijk voor verdwijning van geld dat hij zelf mede heeft opgemaakt, zonder zich 10 jaar lang af te vragen waar dit geld dan vandaan kwam. Niet uitgesloten is dat dit een matigende invloed zal hebben op een eventuele schadevergoeding.
Niemand behoeft (te lang) in een onverdeelde gemeenschap te verblijven. Daarom zal de rechtbank bepalen dat de woning verkocht moet worden aan een derde.
Als makelaar die bij deze verkoop zal bemiddelen gelast de rechtbank partijen om makelaar C. Bos uit ’s-Gravendeel van Marquis Makelaars te ’s-Gravendeel in te schakelen. Partijen hebben zich ter zitting kunnen uitlaten over deze persoon. Het zal aan deze makelaar zijn om in overleg met partijen de vraag- en laatprijs te bepalen.
Voor het geval een partij zich niet kan vinden in de prijsstelling door de voormelde makelaar, zal de rechtbank de na te melden voorziening treffen.
hypotheken
In mindering op de overwaarde strekken de geldschulden waarvoor partijen hypotheek hebben gegeven op de woning.
De man erkent dat, naast de geldleningen waarvoor hypotheek is gegeven aan de Rabobank, ook een lening is verstrekt door de vader van de vrouw, ad € 68.067, die ook is aangewend ter aanschaf van de woning. De man betoogt echter dat de schuld aan de vader niet opeisbaar is zolang er correct wordt afgelost op deze lening. Of dit standpunt van de man juist is laat de rechtbank in het midden. De rechtbank zal slechts bepalen dat ieder van partijen recht heeft op de helft van de (eventuele) overwaarde. Of de (schoon-)vader de overwaarde zal, en mag, uitwinnen, kan hier niet worden bepaald.
privé-investeringen in de echtelijke woning
standpunt vrouw
De vrouw stelt dat zij geld heeft geïnvesteerd in de woning en dat zij daarvan terugbetaling verlangt. De vrouw stelt dat het gaat om € 157.802, bestaande uit de volgende bedragen:
-€ 44.470 aan schenkingen van haar vader;
-€ 68.067 lening door de vader van de vrouw;
-€ 39.819 overige leningen door de vader van de vrouw.
standpunt man
De man betwist het standpunt van de vrouw. De man stelt dat hij zelf € 211.805,61 heeft geïnvesteerd in de woning en dat hij daarvan terugbetaling verlangt. Voorts stelt de man dat F.J.C. Spruit holding B.V. in 2000 € 81.680 heeft geleend aan partijen, dat dit bedrag is geïnvesteerd in de woning en dat dit bedrag door de opgekomen rente is gestegen tot € 117.283. De man kondigt aan dat hij hierover later in de procedure nog verificatoire bescheiden zal overleggen.
Volgens de man heeft de woning een onderwaarde:
-waarde woning € 700.000,
-omvang hypothecaire leningen € 632.172,76 (waaronder de € 117.283).
-vergoedingsrecht man voor door hem gedane investeringen in de woning ad € 211.805,61.
oordeel rechtbank
Ingevolge art. 1:95 BW heeft de partij die privévermogen heeft aangewend ter (gedeeltelijke) aanschaf van een gemeenschapsgoed (dan wel van een goed op naam van alleen de ander, maar dat speelt hier niet), een vergoedingsrecht. Dit vergoedingsrecht is nominaal, in die zin dat het vergoedingsrecht niet pro rata in waarde meestijgt als het aangeschafte goed in waarde is gestegen. Dit is in casu overigens voor partijen minder bezwaarlijk, nu de woning gemeenschappelijk eigendom is en niet slechts op naam van één partij staat. Beide partijen profiteren dus toch al van een eventuele waardestijging.
vergoedingsrecht vrouw?
De vrouw legt geschriften over waarin wordt gerept van schenkingen aan haar door haar vader. Als bewijs dat privégeld is aangewend voor aanschaf van een gemeenschapsgoed volstaat dit niet. Niet het enkele bezit van geld, maar de daadwerkelijke aanwending daarvan voor een gemeenschapsgoed is doorslaggevend.
Ter zitting heeft de vrouw verklaard dat zij geen bewijs heeft van haar stelling. De vrouw stelde dat alle betalingen werden gedaan via de en-/ of rekening die partijen gezamenlijk bij de Rabobank hadden. De vrouw verlangt daarom dat de man wordt bevolen rekeningafschriften over te leggen, zodat bezien kan worden dat er privévermogen van de vrouw is aangewend ter aanschaf van de woning.
De rechtbank acht de stellingen van de vrouw onvoldoende onderbouwd. De vrouw erkent zelf al dat de woning (slechts) is aangeschaft met leningen waarvoor hypotheek is verleend aan de Rabobank alsmede met de -reeds besproken- lening van haar vader. Op welke wijze er dan ook nog privévermogen van de vrouw kán zijn aangewend ter aanschaf van de woning valt niet in te zien en valt in ieder geval niet uit haar stellingen af te leiden. Het verlangen van de vrouw om inzage te krijgen in de bankrekeningafschriften lijkt veeleer bedoeld te zijn om de vrouw in staat te stellen om te kunnen controleren óf er wellicht toch niet privévermogen van de vrouw is aangewend voor aanschaf van een gemeenschapsgoed. Dit is geen adequate stellingname maar in feite een -onterecht- verlangen tot het afleggen van rekening en verantwoording door de man. Het is in eerste instantie aan de vrouw zelf om in de gaten te houden wat er is gebeurd met het geld dat haar is geschonken. Daarbij komt dat de vrouw zelf de rekeningafschriften bij de bank had kunnen opvragen, nu het om een en/-of rekening gaat, waarbij ook de vrouw contractspartij is. De vrouw heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat haar privévermogen is aangewend voor aanschaf van een gemeenschapsgoed.
In het oordeel betrekt de rechtbank voorts dat namens de vrouw ter zitting is verklaard dat haar vader een overbruggingsfinanciering heeft verstekt voor aanschaf van de vorige echtelijke woning, maar dat deze financiering direct is afgelost nadat de overbrugging niet meer nodig was.
De stelling van de vrouw dat haar vader aan partijen € 35.000 heeft geleend maakt het oordeel niet anders. Deze lening is volgens de verklaringen ter zitting verstrekt in de zomer van 2010, nét voor het feitelijk uiteengaan van partijen, toen zij in financiële problemen waren geraakt. Het gaat hier dus niet om aanschaf van een gemeenschapsgoed met privévermogen, maar om een lening van een derde ter delging van consumptieve schulden. Overigens voert de man aan dat hij geen partij is bij de gestelde leningsovereenkomst, omdat hij niet om dat geld heeft gevraagd. De juistheid van dit verweer kan hier in het midden blijven. De vader van de vrouw is, zoals reeds geoordeeld, geen partij in deze procedure.
vergoedingsrecht man?
Ook de man stelt dat zijn privévermogen is aangewend ter aanschaf, althans verbouwing, van de woning, met een beloop van € 211.805,61. De man legt slechts een eigenhandig opgesteld overzicht (Excel-bestand) over van gestelde investeringen in de woning in de periode 2000-2010.
De rechtbank acht ook het standpunt van de man onvoldoende onderbouwd. In dit oordeel betrekt de rechtbank het volgende.
De opgevoerde posten zien in elk geval niet op aanschaf van enig gemeenschapsgoed. Volgens de man zijn het latere investeringen in de reeds eerder aangeschafte woning. De rechtbank stelt echter vast dat het niet zozeer “investeringen” betreffen, als wel normaal onderhoud aan de woning. De man voert bijvoorbeeld veelvuldig de post “vergoeding klusjesman cash” op, met bedragen respectievelijk van € 3.200, € 1.500, € 3.000, € 5.000, € 3.000 , € 10.000 en € 3.000. Dit is een niet onaanzienlijk deel van de vordering. Er valt nog niet in te zien waarom cash betalingen aan een klusjesman mogen worden opgevat als aanwending van privévermogen voor aanschaf van een gemeenschapsgoed.
Hetzelfde oordeel geldt bijvoorbeeld voor de vijf posten “vergoeding tuinman”, waarvan vier posten met een beloop beneden € 1.000 en één post met een beloop van € 1.520,83. De enkele geringe omvang van deze posten wijst er al op dat het niet gaat om aanschafkosten, maar om onderhoudskosten.
Het overzicht gaat op geen enkele wijze vergezeld van verificatoire bescheiden. Evenmin wordt gesteld welke bedrag op welke datum is aangewend ter aanschaf van een gemeenschapsgoed.
Voorts wordt op geen enkele wijze duidelijk gemaakt dat de betalingen (kunnen) zijn gedaan vanuit het privévermogen van de man. De opmerkingen in het overzicht bij vele posten dat het om betalingen per “bank” gaat, wijst er op dat de betalingen zijn gedaan vanaf de en/of rekening van partijen bij de Rabobank. Ter zitting werd immers door partijen verklaard dat vanaf deze rekening álle betalingen werden gedaan. Waarom dan mag worden aangenomen dat het om privévermogen van de man gaat en niet (mede) van de vrouw, valt nog niet in te zien.
Over de gestelde deelvordering van de vennootschap van de man van € 117.283 wordt als volgt geoordeeld. De rechtbank heeft ter zitting aan de man voorgehouden dat de man weliswaar heeft aangekondigd stukken te zullen overleggen, maar dat hij dit niet heeft gedaan. De man verklaarde dit alsnog te willen doen. De man heeft ook gesteld eerst een “regiezitting” te verlangen, waarna nog meer zittingen kunnen worden gepland over de afwikkeling van de vermogensrechtelijke gevolgen van de echtscheiding. De man beoogt aldus in overleg met de rechtbank te komen tot een wijze van procesvoering die is aangepast aan de wensen van de man.
De rechtbank zal de man niet toestaan nog stukken over te leggen. Allereerst niet omdat het hier gaat om een vordering van een derde, die geen partij is in deze procedure. Als de vennootschap geld heeft geleend aan iemand dat is het aan de vennootschap omdat geld terug te vorderen, en niet aan de man. Daarbij komt dat partijen eigener beweging adequaat en voortvarend moeten procederen. De rechter waakt tegen onredelijke vertraging van de procedure en treft, zonodig ambtshalve, maatregelen (art. 20 lid 1 Rv.). Het was aan de man om zijn vordering meteen te staven maar dat heeft hij niet gedaan.
Als onvoldoende onderbouwd en voorts wegens strijd met de goede procesorde wordt het verzoek van de man afgewezen.
vorderingen van derden op de man dan wel op de vrouw (facturen van Encofuture B.V. aan de vrouw, achterstallig loon etc.)
standpunt vrouw
De vader van de vrouw heeft destijds aan partijen geld geleend ter aanschaf van de (vorige) echtelijke woning. De vrouw verzoekt het desbetreffende bedrag ad € 68.067,00 inclusief rente aan de vrouw toe te wijzen, nu uit de overwaarde dit geld met voorrang deze schuld moet worden voldaan.
De vrouw heeft niet al haar loon uitbetaald gekregen voor het werk in de B.V. van de man.
standpunt man
De man verzet zich tegen het verzoek van de vrouw inzake de lening van haar vader. Volgens de man is de lening niet opeisbaar zolang daarop correct wordt afgelost.
De man verlangt dat de vrouw de facturen van Encofuture B.V. voor gebruik van een Skoda door de vrouw betaalt. De vrouw had haar Mercedes bij een zoon van partijen ingeruild voor een Skoda die op naam staat van de vennootschap van de man.
oordeel rechtbank
De rechtbank heeft reeds geoordeeld over de lening van de vader van de vrouw. Dit behoeft hier geen bespreking meer.
Partijen verlangen, over en weer, dat de andere partij vorderingen van derden aan hem/haar voldoet. Deze verzoeken zullen worden afgewezen. De onderhavige procedure is een echtscheidingsprocedure. Derden, zoals Encofuture B.V., zijn daarin geen partij. De vordering tot betaling van achterstallig loon is een vordering op een derde, nu niet de man maar diens B.V. de (gestelde) werkgever van de vrouw was. Overigens behoort een dergelijke vordering tot de absolute competentie van de kantonrechter.
inboedel
standpunt vrouw
De vrouw stelt dat de gehele inboedel, die krachtens huwelijksvoorwaarden gemeenschappelijk eigendom is, in de echtelijke woning is achtergebleven, bij de man. De vrouw legt een voorstel over om de inboedel te verdelen.
De vrouw verzoekt voorts afgifte door de man van: persoonlijke cadeaus, correspondentie van de vrouw en haar moeder, diploma’s van de vrouw, foto’s, dvd’s, video’s, cd’s, boeken, studiespullen van de vrouw en belastingpapieren van de vrouw.
standpunt man
De man stelt dat de vordering van de vrouw moet worden verrekend met de vordering van zijn vennootschap op de vrouw.
oordeel rechtbank
privégoederen
Ter zitting is tussen partijen overeengekomen dat de man de door de vrouw verlangde privégoederen binnen een week na de zitting zal afgeven aan de vrouw, door deze mee te geven aan een meerderjarige zoon als hij zijn moeder bezoekt. De rechtbank zal in die zin beslissen.
inboedel
De vrouw heeft in haar faxbericht, ingekomen ter griffie op woensdag 23 november 2011, dus vijf dagen voor de zitting, een verdelingsvoorstel van de inboedel gedaan. De man heeft ter zitting bezwaar aangetekend tegen overlegging daarvan, omdat dit laattijdig zou zijn.
De rechtbank heeft het bezwaar van de man gepasseerd en het faxbericht als processtuk toegelaten. De rechtbank heeft daarbij in acht genomen de aard en omvang van het geschrift en het tijdstip van overlegging. De man heeft voldoende tijd en gelegenheid gehad voor een behoorlijke kennisneming ervan en van een deugdelijke voorbereiding van verweer ertegen. Het kan geen verassing voor de man zijn geweest dat de vrouw met een verdelingsvoorstel van de inboedel kwam. De vrouw had dit al eerder in de procedure aangekondigd. De vrouw stelde dat zij als haar productie 30 een verdelingsvoorstel in het geding bracht, maar zij had vergeten haar productie 30 over te leggen. Voormeld faxbericht strekt kennelijk tot herstel van deze -geringe- omissie. De man weet zelf ook wel dat de inboedel gemeenschappelijk eigendom van partijen is.
Ter zitting heeft de man geen ander inhoudelijk verweer gevoerd tegen het verdelingsvoorstel dan dat een deel van de inboedel -namelijk de waardevolle kunstwerken- in eigendom toebehoort aan zijn vennootschap. De rechtbank passeert dit verweer, als zijnde tardief. Het had op weg van de man gelegen om zijn standpunt al schriftelijk naar voren te brengen en niet pas ter zitting. De waarheidsplicht ex art. 21 Rv. omvat mede de norm dat partijen de voor de beslissing van belang zijnde gegevens in een zo vroeg mogelijk stadium, dus bij eerste schriftelijke gelegenheid, naar voren brengen. Indien een partij dit nalaat dan mag de rechtbank daaruit de gevolgtrekking maken die zij geraden acht. Indien de man er op rekende dat de eerste zitting slechts een regiezitting zou zijn, dan kan komt dat voor zijn risico.
Ter voorkoming van eventuele overbedeling zal de rechtbank niet het verdelingsverzoek van de vrouw toewijzen. In plaats daarvan zal de rechtbank bepalen dat partijen om en om een keuze mogen maken uit de -vele- goederen op de inventarislijst die de vrouw heeft opgemaakt. De man heeft niet gesteld dat sommige goederen op deze lijst geen deel meer uitmaken van de gemeenschap. De rechtbank zal een voorziening treffen om tijdige adequate nakoming van de beslissing te bevorderen.
gestelde onttrekkingen van gelden aan bankrekeningen van de kinderen door de vrouw
standpunt man
De man legt brieven over waarin hij de vrouw aansprakelijk stelt voor gestelde onttrekkingen door de vrouw van gelden aan bankrekeningen van al de kinderen. De man vordert onder meer € 1.679,27 ter zake van gestelde onrechtmatige onttrekkingen door de vrouw van de bankrekening van [minderjarige kind] in de periode van 1 februari 2010 tot medio juni 2011.
standpunt vrouw
Ter zitting heeft de vrouw aangevoerd dat de gelden zijn aangewend ter delging van schulden toen partijen in geldnood zaten.
oordeel rechtbank
Van de kinderen van partijen is alleen [minderjarige kind] minderjarig. De overige kinderen van partijen zijn meerderjarig. De man is zonder machtiging niet gerechtigd te procederen namens zijn meerderjarige kinderen. In de beoordeling van het verzoek betreffende de meerderjarige kinderen zal de rechtbank dus niet treden.
Wat betreft gestelde onttrekkingen aan het vermogen van de minderjarige [minderjarige kind] wordt als volgt geoordeeld.
In een echtscheidingsprocedure mogen nevenverzoeken behandeld worden die voldoende samenhang hebben met het echtscheidingsverzoek én niet te verwachten dat de behandeling daarvan tot onnodige vertraging van het geding zal leiden (art. 827 lid 1 onder f Rv.).
De rechtbank is van oordeel dat het verzoek tot onnodige vertraging zal leiden. Er zou dan voor [minderjarige kind] een bijzonder curator benoemd moeten worden, nu het vermogensrechtelijk belang van de vrouw en van [minderjarige kind] botsen (art. 1:250 BW). Dit terwijl voor het overige al een eindbeslissing kan worden genomen, zoals uit de rest van deze beschikking blijkt. Daarom wordt het verzoek niet betrokken in de beoordeling.
rekeningen die de man voor de vrouw betaald heeft
standpunt man
De man legt een aantal rekeningen over daterend uit (omstreeks) het tweede kwartaal van 2010. De man stelt dat het schulden zijn die door de vrouw zijn aangegaan en door de man zijn voldaan. De man kondigt aan dat hij deze vordering ter zitting wil toelichten.
standpunt vrouw
De vrouw verzet zich tegen het verzoek van de man.
oordeel rechtbank
De man stelt niet welk bedrag hij vordert. De man stelt evenmin of het gaat om een gemeenschapsschuld die is gedelgd met privémiddelen van de man (réprise ex art. 1:95 BW) dan wel dat om een privéschuld van de vrouw die is gedelgd met gemeenschapsgeld (récompense ex art. 1:96 BW). De man zet hierover niets schriftelijk uiteen. Wel kondigt de man aan zijn vordering ter zitting te zullen toelichten. In wezen legt de man slechts een stapel bonnetjes over.
De man miskent dat het aan hem als procespartij is om zijn standpunt adequaat schriftelijk te onderbouwen. Een valide reden waarom de man heeft nagelaten zijn standpunt schriftelijk te onderbouwen ontbreekt. Dit klemt temeer nu de facturen waarvan de man vergoeding verlangt, in ieder geval deels, normale huishoudelijke kosten lijken te betreffen: overgelegd zijn facturen van UPC, aanschaf moerentang, aanschaf wildbraad in Duitsland, verzekering zeilboot en van Watersportverenging Binnenmaas. Deze laatste factuur betreft overigens ook kosten van de meerderjarige zoon Robert Spruit, die hier geen partij is.
Over huishoudelijke kosten kennen de huwelijksvoorwaarden een regeling, die primair inhoudt dat partijen naar rato van hun inkomen in deze kosten moeten bijdragen (art. 3 lid 1). De man legt niet uit hoe zijn verzoek zich verhoudt tot het bepaalde in de huwelijksvoorwaarden. Wat de inkomensverhouding tussen beide partijen tijdens huwelijk was stelt hij niet, noch rekent hij uit tot welk bedrag de vrouw nog moet bijdragen in de kosten.
Een zitting strekt tot toelichting en niet ter vervanging van schriftelijke stellingname. De rechter kan zich anders niet goed voorbereiden en de wederpartij kan zich dan niet goed verweren. De rechtbank herhaalt haar oordeel met betrekking tot art. 21 Rv. Als de man op een regiezitting had gehoopt dan komt dat voor zijn risico.
Als onvoldoende onderbouwd en voorts wegens strijd met de goede procesorde wordt het verzoek van de man afgewezen.
levensverzekeringen
standpunt vrouw
De man dient informatie te verschaffen inzake eventuele levensverzekeringspolissen: lijfrente, risico en/of kapitaalverzekering (polissen op naam van de man of kruislings mede op naam van de vrouw).
standpunt man
De man verzet zich tegen het verzoek van de vrouw.
oordeel rechtbank
Onder omstandigheden kan een informatieplicht worden gegrond op art. 1:98 BW en ook op de algemene vermogensrechtelijke regels omtrent verdeling van een gemeenschap. Tussen partijen bestaat echter krachtens hun huwelijksvoorwaarden geen gemeenschap (behalve van inboedel). Bovendien gaat een informatieplicht niet zover dat een recht op afleggen van rekening en verantwoording bestaat. Ter zitting kon de vrouw desgevraagd niet aangeven welke polis(sen) zij bedoelt. Het standpunt van de vrouw is veeleer een fishing expedition dan een verzoek. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
Als de vrouw haar verzoek grondt op de huwelijksvoorwaarden dan noopt dit niet tot een ander oordeel. In de huwelijksvoorwaarden is weliswaar een plicht opgenomen tot het afleggen van rekening en verantwoording, maar slechts voor zover het gaat om privégoederen waarvan het bestuur is overgelaten aan de andere echtgenoot (art. 2). Gesteld noch gebleken is dat het verzoek van de vrouw daar op ziet. Het verzoek zal worden afgewezen.
belastingrestituties
standpunt vrouw
De man heeft ten onrechte belastingrestituties ter zake van inkomstenbelasting over 2006 (€ 3.734), 2007 (€ 4.765) en 2008 (€ 1.224) ontvangen. Dit moet hij aan de vrouw vergoeden.
standpunt man
Volgens de man gaat het niet om belastingrestituties maar om terugbetaling door de fiscus van teveel betaalde bedragen. Voorts stelt de man dat hij € 178 heeft betaald ter zake van de voorlopige aanslag 2009 van de vrouw en dat de vrouw hem dit terug moet betalen.
oordeel rechtbank
Volgens de huwelijksvoorwaarden moeten partijen naar rato van, ten eerste, hun inkomen, bijdragen in de kosten van de huishouding alsmede van belastingschulden.
Slechts voor zover door een partij meer is bijgedragen aan de huishoudelijke kosten of belastingschulden heeft hij/ zij een vordering op de andere partij. Partijen stellen evenwel niets over hun inkomensverhouding, noch over hun (totale) bijdrage in de huishoudelijke kosten of in de belastingschulden. Of een partij teveel of te weinig heeft bijgedragen wordt niet uiteengezet. Als onvoldoende onderbouwd zullen de vorderingen worden afgewezen.
auto van de vrouw verkocht door de man
standpunt vrouw
De man heeft een auto (Mercedes) verkocht die in eigendom toebehoort aan de vrouw. De man moet de waarde aan de vrouw vergoeden. De vrouw verlangt een vergoeding in goede justitie te bepalen.
standpunt man
De man erkent verkoop van de Mercedes en hij stelt dat de verkoopopbrengst € 7.000 was. De man stelt dat de auto weliswaar op naam van de vrouw stond, maar door hem is betaald, in het jaar 2000. De man legt ten bewijze een factuur over van de auto, die gericht is aan de man.
Bovendien heeft de vrouw deze auto zelf ingeruild voor een Skoda Octavia, die in eigendom is van de vennootschap van de man. De vrouw dient de door haar gemaakte kosten van de Skoda te voldoen aan de man.
oordeel rechtbank
Desgevraagd ter zitting erkende de vrouw dat het de man is geweest die de koopprijs van de Mercedes heeft betaald uit diens privévermogen. Dit impliceert dat, ook als de vrouw eigenaar was van de auto, de man in beginsel een vergoedingsrecht heeft, welk recht hoger is dan de vordering van de vrouw, zodat deze vorderingen verrekend kunnen worden. Voorts heeft de vrouw haar recht verwerkt, nu zij de auto zelf heeft achtergelaten bij (de onderneming van) de man en deze toen heeft ingeruild voor de Skoda. De vrouw heeft daarmee tot uitdrukking gebracht geen prijs meer te stellen op de Mercedes. De vordering van de vrouw zal daarom worden afgewezen.
De rechtbank stelt vast dat de man in dit verband zelf geen vergoedingrecht claimt.
2.5. Of uitvoerbaarverklaring bij voorraad moet worden uitgesproken is een kwestie van afweging van de omstandigheden van het geval. De rechtbank zal in dit geval de beschikking zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
2.6. De proceskosten tussen partijen (ex-echtelieden) zullen worden gecompenseerd.
3. De beslissing
De rechtbank:
3.1. bepaalt dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige kind] bij de man is;
3.2. bepaalt een omgangsregeling tussen de vrouw en [minderjarige kind] als in onderling overleg tussen hen te bepalen;
3.3. gelast de vrouw om terstond aan de man het paspoort van [minderjarige kind] af te geven;
3.4. gelast de man om minstens een keer per maand de vrouw per brief of email de vrouw op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van [minderjarige kind], waaronder in ieder geval haar schoolprestaties, haar gezondheid en haar wijze van vrijetijdsbesteding;
3.5. bepaalt dat de man vanaf het ogenblik waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, bevoegd is de voormalige echtelijke woning te bewonen en gebruiken voor een periode van zes maanden;
3.6. stelt de verdeling van de gemeenschap als volgt vast respectievelijk gelast partijen tot de volgende wijze van verdeling en gelast partijen tot de volgende wijze van afwikkeling van de huwelijksvoorwaarden:
-gelast partijen tot gezamenlijke verkoop van de woning, gelegen aan de [adres] ([woonplaats], en wel door inschakeling van makelaar C. Bos van Marquis Makelaars te ’s-Gravendeel;
-bepaalt dat de man alle lasten, verbonden aan de woning, zal betalen totdat deze verkocht en geleverd is;
-bepaalt dat ieder der partijen de helft van de kosten van verkoop draagt;
-bepaalt dat ieder der partijen voor de helft gerechtigd is tot de eventuele verkoopopbrengst, respectievelijk rekent, in het geval sprake is van een onderwaarde, aan ieder der partijen de helft van de schuld toe;
-bepaalt, voor het geval een partij zich niet kan vinden in de door makelaar C. Bos in overleg met partijen bepaalde vraag- en/ of laatprijs, dat partijen in onderling overleg, dan wel als zij daar niet in slagen de griffier, een andere makelaar zal aanwijzen die op kosten van partijen bindend de vraag- en laatprijs vast zal stellen, onder onverkorte handhaving van C. Bos als makelaar die bij de verkoop bemiddelt;
3.7. gelast de man om terstond aan de vrouw de door de vrouw genoemde privégoederen af te geven;
3.8. gelast de volgende wijze van verdeling van de inboedel: gelast partijen om en om een keus te maken uit de goederen op de door de vrouw opgestelde inventarislijst, als eerste een keus te maken door de man;
3.9. gelast de man tot afgifte aan de vrouw van de inboedelgoederen die zij heeft gekozen uiterlijk binnen twee weken nadat de vrouw haar keus heeft gemaakt, of zoveel later als partijen overeenkomen;
3.10. bepaalt dat, als de man niet goed meewerkt aan de verdeling van de inboedel, in plaats daarvan de verdeling van de inboedel plaats moet vinden op de door de vrouw in haar schriftelijke voorstel gedane wijze,
3.11. machtigt de vrouw om met behulp van de sterke arm van politie en justitie haar aandeel in de inboedel op te halen bij de man;
3.12. bepaalt dat ieder der partijen de eigen proceskosten draagt;
3.13. verklaart deze beschikking zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
3.14. wijst het anders of meer verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. S.H. Gaertman, tevens kinderrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van woensdag 7 december 2011.