RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 11/1275
uitspraak van de voorzieningenrechter
[naam verzoeker 1] en [naam verzoeker 2], wonende te [woonplaats], verzoekers,
gemachtigde: mr. K. Baoutou, juridisch adviseur bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht, verweerder,
gemachtigde: mr. J.C. Hol, als advocaat verbonden aan het Juridisch Kenniscentrum Drechtsteden.
Derde partij: gemeente Dordrecht, vergunninghoudster.
1. Ontstaan en loop van het geding
Op 14 december 2009 heeft de gemeente Dordrecht een aanvraag ingediend om vergunning voor de verbouw van het zogenoemde Energiehuis aan de [adres] tot een cultureel centrum inclusief horecavoorziening.
Bij besluit van 4 januari 2011 heeft verweerder ten behoeve van dit bouwplan ontheffing van de parkeerbepaling uit de bouwverordening alsmede ontheffing van het geldende bestemmingsplan verleend ten behoeve van de beoogde horecavoorzieningen.
Bij besluit van 4 februari 2011 heeft verweerder de gevraagde bouwvergunning verleend.
Tegen dat besluit van 4 februari 2011 hebben verzoekers bij brief van 11 april 2011 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 4 oktober 2011 hebben verzoekers een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam, die het verzoek ter behandeling heeft doorgestuurd aan deze rechtbank.
Het verzoek is op 9 november 2011 ter zitting behandeld.
Verzoekers zijn ter zitting verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, vergezeld van [naam], werkzaam bij de gemeente Dordrecht.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek op 9 november 2011 geschorst.
Nadat verweerder zijn standpunt nader schriftelijk heeft onderbouwd en verzoekers daarop hebben gereageerd is de mondelinge behandeling op 25 november 2011 voortgezet.
Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, vergezeld van [naam].
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek op 25 november 2011 opnieuw geschorst.
Nadat partijen wederom van de gelegenheid gebruik hebben gemaakt schriftelijk op elkaars standpunten te reageren heeft de voorzieningenrechter op 12 december 2011 het onderzoek gesloten.
2.1.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.1.2. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2, tweede lid, van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen als gevolg van de Wabo niet van toepassing zijn op dit geding, omdat de aanvraag om vergunning vóór de inwerkingtreding van de Wabo is ingediend. Daarmee zijn op dit geding de Woningwet en de Wet ruimtelijke ordening van toepassing zoals die wetten luidden vóór 1 oktober 2010 (hierna aangeduid als: Wow oud respectievelijk Wro oud).
2.1.3. Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Wow oud, voor zover hier van belang, mag en moet de reguliere bouwvergunning slechts worden geweigerd, indien:
(...)
b. de aanvraag en de daarbij overgelegde gegevens naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk maken dat het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij de gemeentelijke bouwverordening;
c. het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld;
(...)
Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wro oud kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat burgemeester en wethouders, met inachtneming van de bij het plan te geven regels, van bij het plan aan te geven regels ontheffing kunnen verlenen.
Indien op grond van artikel 46, derde lid, tweede volzin, van de Wow oud de aanvraag om bouwvergunning tevens moet worden aangemerkt als een aanvraag om een ontheffing als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onderdeel c van de Wro oud, wordt ingevolge artikel 46, vierde lid, van de Wow oud de beslissing omtrent de aanvraag om bouwvergunning voorbereid overeenkomstig de procedure die van toepassing is op de voorbereiding van de beslissing omtrent de aanvraag om een ontheffing.
Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wow oud wordt de beslissing omtrent een aanvraag om bouwvergunning en een beslissing omtrent een aanvraag om een ontheffing van de Wro oud, voor zover deze beslissing ziet op het bouwen waarop de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft, voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Awb als één besluit aangemerkt.
2.1.4. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "De Stadswerven", vastgesteld door de raad van de gemeente Dordrecht op 1 maart 2005.
De in geding zijnde locatie heeft daarin, voor zover van belang, de bestemmingen "Binnenstedelijk woongebied" (WBS) en "Voorzieningencluster".
Ingevolge artikel 1, sub 20, van de planvoorschriften wordt onder "horeca" verstaan: het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of spijzen.
Artikel 3 "Beschrijving in hoofdlijnen - algemeen", aanhef en onder 1, van de planvoorschriften bepaalt:
"Alle maatregelen dienen primair de herontwikkeling van het plangebied tot een hoogwaardig Binnenstedelijk Woongebied dat met een eigen kwaliteit en identiteit zal dienst
doen als een ruimtelijke en functionele aanvulling van de bestaande Dordtse binnenstad,
maar ook aansluit op de bestaande stedelijke gebieden grenzend aan de oost- en
zuidzijde."
Artikel 4 "Beschrijving in hoofdlijnen - hoofdopzet", aanhef en onder 2, sub b, van de planvoorschriften bepaalt:
"Bij realisatie van de hoofddoelstelling (artikel 3 onder 1) wordt gestreefd naar het volgende t.a.v. het gebied zelf: op de Kop van de Staart en Lijnbaan/Eneco wordt een omvorming naar een veelzijdig binnenstedelijk milieu gerealiseerd (hoge dichtheid en diversiteit aan
functies)."
Ingevolge artikel 5 "Beschrijving in hoofdlijnen - per deelgebied", onder 3 "Deelgebied Lijnbaan-Eneco", onder b, van de planvoorschriften wordt in het gebied Lijnbaan-Eneco ingezet op de ontwikkeling van een stedelijk stedelijk milieu met - naast de woonfunctie - vestiging van ondermeer publiektrekkende culturele, educatieve, welzijns-,
zorg- en recreatieve functies op stedelijk, regionaal en bovenregionaal niveau (dienstenknooppunt) in en rondom de locatie Energiehuis.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de planvoorschriften zijn de als Binnenstedelijk Woongebied aangewezen gronden onder meer bestemd voor: (...) b. maatschappelijke doeleinden; (...) g. horeca (...), een en ander met in achtneming van het bepaalde in de beschrijving in hoofdlijnen (hoofdstuk III) en het bepaalde in dit artikel.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, aanhef en onder b, van de planvoorschriften is in afwijking van het bepaalde in het eerste lid horeca uitsluitend toegestaan ter plaatse van de op de plankaart als zodanig aangeduide gronden, en voorts onder de volgende voorwaarden: (...)
Ingevolge artikel 6, negende lid, aanhef en sub d, van de planvoorschriften zijn burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling [lees: ontheffing] te verlenen voor het toestaan van horeca binnen de op de plankaart als voorzieningencluster aangeduide gronden, mits de functie een positieve bijdrage levert aan het functioneren van het voorzieningencluster. Een vrijstelling wordt geweigerd indien:
- de functie niet past binnen de karakteristiek van het voorzieningencluster;
- de grootte en/of het aantal van de betreffende functies het karakter van het voorzieningencluster in onevenredige mate aantast;
- de woon- en leefsituatie in de naaste omgeving op ontoelaatbare wijze negatief wordt beïnvloed.
Voorafgaand aan het verlenen van vrijstelling horen burgemeester en wethouders de Adviesraad voor de Detailhandel.
2.1.5. Artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening van de gemeente Dordrecht (hierna: de bouwverordening) bepaalt dat indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.
Ingevolge het vierde lid kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid:
a. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op
overwegende bezwaren stuit; of
b. voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte wordt voorzien.
2.2. Ontvankelijkheid bezwaar
Uit artikel 46, zesde lid, van de Wow oud volgt dat het besluit tot het verlenen van ontheffing ingevolge artikel 3.6, eerste lid, onder c, van de Wro oud voor de mogelijkheid van bezwaar en beroep geacht wordt deel uit te maken van het besluit op de aanvraag om bouwvergunning. Aldus is de bezwaartermijn met betrekking tot de bedoelde ontheffing en bouwvergunning aangevangen op 4 februari 2011, de datum waarop het besluit aan vergunninghoudster is bekend gemaakt. Verweerder heeft verzoekers pas bij brief van
28 februari 2011 meegedeeld dat de ingediende zienswijze tegen het voornemen om ontheffing te verlenen van het bestemmingsplan, ongegrond is verklaard. Tevens is daarbij meegedeeld dat verzoekers gedurende zes weken na 2 maart 2011 in de gelegenheid zijn om bezwaar te maken tegen de verleende ontheffing en bouwvergunning. Verweerder stelt zich op het standpunt dat - gelet op deze mededeling - het bezwaarschrift verschoonbaar te laat is ingediend, nu dat is ontvangen binnen de bij brief van 28 februari 2011 gestelde termijn van zes weken. De voorzieningenrechter volgt verweerder daarin. Gelet op de bij brief van
28 februari 2011 gedane mededeling is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ook het bezwaar, voor zover gericht tegen de ontheffing op grond van artikel 2.5.30, vierde lid, van de bouwverordening, verschoonbaar te laat ingediend. Het is de voorzieningenrechter immers niet gebleken dat verweerder verzoekers eerder heeft gewezen op de mogelijkheid om tegen die ontheffing bezwaar te maken, terwijl zij ook anderszins niet op de hoogte konden of behoefden te zijn van het besluit waarbij die ontheffing is verleend.
2.3. Standpunt verweerder
Verweerder heeft bij het bestreden besluit bouwvergunning verleend voor de verbouw van het Energiehuis tot cultureel centrum. Tevens heeft verweerder ontheffing verleend van het geldende bestemmingsplan voor inpandige horeca en een terras van 180 m2 ten behoeve van het cultureel centrum. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de verbouw van het pand tot cultureel centrum in overeenstemming is met het vigerende bestemmingsplan "De Stadswerven". Uitsluitend teneinde de horecavoorzieningen te kunnen realiseren is ontheffing vereist van de planvoorschriften, zodat de belangenafweging zich beperkt tot de bijkomende effecten op het woon- en leefklimaat die een gevolg zijn van het gebruik van een deel van het pand voor horecadoeleinden. Die bijkomende effecten zijn niet onevenredig belastend voor de woonomgeving, aldus verweerder. Verzoekers stellen zich volgens verweerder ten onrechte op het standpunt dat het hier gaat om een woonomgeving die als rustig kan worden gekenschetst. Verweerder heeft erop gewezen dat het gemeentelijk beleid is gericht op herontwikkeling van het gebied rondom het Energiehuis tot uitgaanscentrum met onder meer cultureel-recreatieve functies op stedelijk, regionaal en bovenregionaal niveau, in aansluiting op het reeds aanwezige horecaconcept rondom de watertoren ([naam X]), in het bestemmingsplan aangeduid als "voorzieningenclusters". Verweerder
heeft er op gewezen dat een dergelijke ontwikkeling in ruimtelijk opzicht aanvaardbaar is, gelet op de beperkte aanwezigheid van woonbebouwing rondom het Energiehuis en [naam X], waardoor avond- en nachthoreca kan worden ontwikkeld op een wijze en schaalgrootte die in de historische binnenstad niet of slechts beperkt mogelijk is. Het plangebied heeft daarmee de functie van binnenstedelijk woongebied met bijbehorende functiemenging gekregen. De Noordendijk en Biesboschstraat fungeren als toegangsroutes.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de beoogde gebruikers van het pand activiteiten ontplooien met een culturele component zodat dit gebruik in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan. Enige uitzondering volgens verweerder is het vergunde grand café met terras, maar daarvoor geldt dat dit is toegelaten ter ondersteuning van culturele voorzieningen in het pand zonder eigen horecafunctie, aldus verweerder.
Bij het verlenen van ontheffing ten behoeve van horecavoorzieningen heeft verweerder gekeken naar de ruimten in het Energiehuis waar feitelijk drank of voedsel door bezoekers kan worden genuttigd. Aldus bezien zal niet meer dan 1300 m2 in gebruik worden genomen voor horecadoeleinden.
Verweerder betoogt dat de milieueffecten van het bouwplan al bij de totstandkoming van het bestemmingsplan zijn bezien, zodat geen aanleiding bestond dat in het kader van de binnenplanse ontheffing nogmaals te doen. Voorts wijst verweerder erop dat er uitgebreid aandacht is besteed aan de geluidisolatie in het gebouw teneinde geluidoverlast vanuit het gebouw te voorkomen. Het terras zal nader worden gereguleerd bij de te verlenen exploitatievergunning.
Voor zover al een zelfstandige belangenafweging had moeten worden gemaakt met betrekking tot het terras, heeft verweerder zich ter zitting op het standpunt gesteld dat dit terras op voldoende afstand van de omliggende woningen ligt om te kunnen stellen dat dit geen onevenredige overlast voor omwonenden met zich brengt. Verweerder wijst er ter onderbouwing van zijn standpunt op, dat deze afstand overeenkomt met hetgeen wordt geadviseerd in de Richtlijnen milieuzonering van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG) voor terrassen in binnenstedelijk woongebied .
De monumentale status van het pand en de omstandigheid dat er geen onbebouwd terrein tot het Energiehuis behoort, is voor verweerder aanleiding geweest om ontheffing te verlenen van de eis dat in parkeergelegenheid wordt voorzien op eigen terrein. Verweerder stelt zich op het standpunt dat volgens de jongste inzichten voor het bouwplan 115 nieuwe parkeerplaatsen zullen moeten worden aangelegd. Verweerder heeft ter zitting uiteengezet dat deze in de directe omgeving van het Energiehuis zullen worden gerealiseerd. Verweerder heeft toegezegd bij de te nemen beslissing op bezwaar aan de ontheffing alsnog de voorwaarde te zullen verbinden dat het Energiehuis niet in gebruik mag worden genomen alvorens deze 115 nieuwe parkeerplaatsen zijn gerealiseerd. Overigens betreft het een tijdelijke oplossing omdat het voornemen bestaat om op termijn ter plaatse een parkeergarage te realiseren, aldus verweerder.
2.4. Standpunt verzoekers
Verzoekers stellen zich op het standpunt dat verweerder in redelijkheid geen medewerking heeft kunnen verlenen aan de ontheffing ten behoeve van de beoogde grootschalige horecavoorzieningen met terras ter plaatse. De aard en omvang van die voorzieningen betekenen een ernstige aantasting van de leefbaarheid van de woonomgeving ter plaatse en doet afbreuk aan het woongenot van verzoekers, mede gelet op de ruime openingstijden en de ligging van het terras op korte afstand van hun woning. Verzoekers stellen dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid nu het plan niet vooraf met de omwonenden is doorgesproken.
Voorts is niet gemotiveerd waarom de vergunde horecavoorzieningen een positieve bijdrage leveren aan het voorzieningencluster, zoals in het bestemmingsplan vereist. De verleende ontheffing ontbeert dan ook naar de mening van verzoekers een goede ruimtelijke onderbouwing. Meer specifiek zijn verzoekers van opvatting dat het bij de activiteit in de door Bibelot te huren ruimten gaat om een gebruik als discotheek en niet om een culturele activiteit met ondersteunende horeca. De activiteit van Bibelot past daarom volgens verzoekers niet binnen de geldende bestemming en kon in zijn hoedanigheid van zware horeca niet worden vergund via de gebruikte ontheffingsbevoegdheid. Voorts stellen verzoekers zich op het standpunt dat de verleende ontheffing niet in overeenstemming is met beoogde feitelijk gebruik. Aan de ontheffing is ten grondslag gelegd dat 1300 m2 (mede) gebruikt zal worden voor horecadoeleinde. Het gaat volgens verzoekers inclusief aanpalende ruimten om 2000 m2..
Met betrekking tot de ruimtelijke effecten van het terras heeft verweerder ten onrechte volstaan met te verwijzen naar de te zijner tijd te verlenen exploitatievergunning en de daaraan te verbinden voorschriften. In het kader van de ruimtelijke onderbouwing had verweerder de in geding zijnde belangen moeten afwegen en moeten beoordelen of de aanwezigheid van een terras ter plaatse ruimtelijk aanvaardbaar is.
Verzoekers menen voorts dat verweerder ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar de milieueffecten van het cultureel centrum. Met name had akoestisch onderzoek verricht moeten worden teneinde te kunnen beoordelen of door het terras geluidoverlast aan de woonomgeving zal worden toegebracht.
Tot slot betogen verzoekers dat verweerder ten onrechte ontheffing heeft verleend van de eis in de bouwverordening dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Het standpunt van verweerder dat voldoende parkeergelegenheid in de directe omgeving voorhanden is of zal komen is niet deugdelijk gemotiveerd. In reactie op verweerders standpunt ter zitting dat 115 nieuwe parkeerplaatsen benodigd zijn, hebben verzoekers betoogd dat dit standpunt berust op twee aannames, namelijk dat langparkeerders zullen kunnen worden geweerd van het bestaande parkeerterrein bij het Energiehuis en dat met de huurders afspraken kunnen worden gemaakt over het afstemmen van de programmering om zo bezoekersaantallen te reguleren. Verzoekers menen dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat van die aannames mocht worden uitgegaan.
2.5. Beoordeling door de voorzieningenrechter
2.5.1. Het Energiehuis aan de [adres] dateert uit het begin van de 20e eeuw en was lange tijd in gebruik als elektriciteitscentrale. Verzoekers wonen tegenover het Energiehuis, zodat zij belanghebbend zijn bij de ten behoeve van het bouwplan verleende ontheffingen en bouwvergunning. Nu inmiddels uitvoering wordt gegeven aan de verbouwwerkzaamheden is het spoedeisend belang bij een voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter gegeven. Die beoordeling is een voorlopige en bindt verweerder niet bij het nemen van een beslissing op het bezwaar van verzoekers.
2.5.2. Met betrekking tot de door verzoekers gevreesde milieuhinder, waaronder geluidoverlast, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Het Energiehuis is op de plankaart aangemerkt als "voorzieningencluster".
Uit de toelichting op het bestemmingsplan volgt dat voor de gebieden die zijn aangemerkt als "voorzieningencluster" wordt ingezet op versterking van de aantrekking van de Dordtse binnenstad, door hier een regionaal en bovenregionaal vermaakscentrum in te richten gericht op culturele activiteiten met daarop afgestemde horeca. Diverse culturele en recreatieve functies die momenteel in de binnenstad zijn gehuisvest en daar onvoldoende kunnen functioneren, zullen binnen deze "voorzieningenclusters" worden ondergebracht. De Noordendijk en Bieschbosstraat zullen als toegangsroutes naar deze voorzieningenclusters fungeren. Nader onderzoek naar de daarmee gepaard gaande milieueffecten heeft geen aanleiding gegeven voor de conclusie dat de voorzieningenclusters in zoverre niet mogen worden toegelaten, aldus de toelichting op het bestemmingsplan. Deze uitgangspunten voor de voorzieningenclusters zijn ook neergelegd in de planvoorschriften in de vorm van algemene en specifieke beschrijvingen in hoofdlijnen. Aldus bezien, betoogt verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht dat de milieueffecten op de woonomgeving (waaronder mogelijke geluidhinder) moeten worden geacht te zijn betrokken en te zijn afgewogen bij de totstandkoming van het bestemmingsplan, waarin het Energiehuis uiteindelijk is aangemerkt als "voorzieningencluster".
Gegeven deze toelichting en deze beschrijving in hoofdlijnen moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter worden geconcludeerd dat de plangever bij het opstellen van het bestemmingsplan met het begrip "voorzieningencluster" in beginsel mede de vestiging van horecavoorzieningen voor ogen heeft gehad ter ondersteuning van de beoogde culturele activiteiten. Het laat zich immers moeilijk indenken dat culturele activiteiten plaats vinden zonder enige vorm van horeca. Verweerder heeft ter zitting betoogd dat de vestiging van ondersteunende horeca bewust afhankelijk is gemaakt van een binnenplanse ontheffing, teneinde op deze wijze greep te houden op de aard en omvang van de horeca-activiteiten. Daarmee wordt volgens verweerder tevens verklaard waarom de gebieden aangemerkt als "voorzieningencluster" in het gemeentelijke horecabeleid zijn aangemerkt als zogenoemde "horecaconcentratiegebieden" zonder dat zij in het bestemmingsplan voor horecadoeleinden zijn bestemd.
2.5.3. De voorzieningenrechter stelt vast dat in het bestreden besluit niet is vermeld op welke ruimten of gebruikers de ontheffing voor horecadoeleinden betrekking heeft. Dit valt ook niet zonder meer op te maken uit de bij de bouwvergunning behorende bouwtekeningen. Evenmin wordt door verweerder in het ontheffingsbesluit het gebruik voor horecadoeleinden gebonden aan een maximaal oppervlak. Verweerder volstaat met de algemene vermelding dat ontheffing is verleend voor aan het cultureel centrum ondersteunende horeca. Voor zover het oppervlak dat feitelijk in gebruik zal worden genomen voor horecadoeleinden meer zou zijn dan 1300 m2, betekent dit dus niet dat reeds daarom de verleende ontheffing niet in stand kan blijven.
2.5.4. Blijkens artikel 6, negende lid, aanhef en sub d, van de planvoorschriften is verweerder bevoegd ontheffing te verlenen voor het toestaan van horeca binnen de op de plankaart als voorzieningencluster aangeduide gronden, mits de (horeca)functie een positieve bijdrage levert aan het functioneren van het voorzieningencluster. Bovendien is concreet aangegeven wanneer de ontheffing moet worden geweigerd. Uit het in genoemd artikel weergegeven toetsingskader volgt dat verweerder zal moeten beoordelen of de (horeca)functie een positieve bijdrage levert aan het functioneren van het voorzieningencluster, of de (horeca)functie past binnen de karakteristiek van het voorzieningencluster, of de grootte en/of het aantal van de betreffende (horeca)functies het karakter van het voorzieningencluster in onevenredige mate aantast en of de woon- en leefsituatie in de naaste omgeving op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.
Verzoekers betogen terecht dat een dergelijke motivering en belangenafweging tot op heden ontbreekt. In het bestreden besluit is niet aangeven in welke ruimten ten behoeve van welke culturele activiteit horeca-activiteit wordt toegelaten en er is evenmin blijk van gegeven dat een op deze planbepaling toegespitste beoordeling heeft plaatsgevonden. In de weerlegging zienswijzen is slechts overwogen dat het oppervlak dat in gebruik zal worden genomen voor horecadoeleinden, ondergeschikt is aan het overigens in gebruik te nemen oppervlak (respectieveliijk 1300 m2 en 14.000 m2), en dat in een eerder stadium is geconcludeerd dat de horecafunctie passend is.
De voorzieningenrechter vindt daarin echter geen aanleiding om het bestreden besluit te schorsen. Verweerder is immers in de gelegenheid om bij het besluit op bezwaar dit gebrek te herstellen door het besluit alsnog van een deugdelijke motivering te voorzien. Vooruitlopend daarop overweegt de voorzieningenrechter dat verzoekers niet kunnen worden gevolgd in hun betoog dat de activiteit van Bibelot niet als cultureel is te typeren en daarmee niet past binnen de geldende bestemming. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat Bibelot een culturele instelling is die zonder winstoogmerk een podium beoogt te bieden aan jonge muzikanten en dj's. De voorzieningenrechter begrijpt hieruit dat het organiseren van muziekgerelateerde optredens ter bevordering van deze culturele activiteit de hoofdactiviteit van Bibelot is. Aldus bezien is Bibelot niet gelijk te stellen met een discotheek en passen de door Bibelot georganiseerde activiteiten binnen de volgens het geldende bestemmingsplan toegestane functies. Uit het voorgaande volgt dat verweerder nog specifiek ten aanzien van de horecafunctie van Bibelot zal moeten motiveren waarom is voldaan aan het toetsingskader zoals neergelegd in artikel 6, negende lid, aanhef en sub d, van de planvoorschriften.
2.5.5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder bij de verlening van de ontheffing voor het terras van 180 m2 aan de zijde van de Biesboschstraat heeft miskend dat zelfstandig beoordeeld diende te worden of de aanwezigheid van een terras in ruimtelijk opzicht aanvaardbaar is, nu met een terras andere ruimtelijke gevolgen zijn gemoeid dan met inpandige horeca. Die gevolgen en de daarbij betrokken belangen zijn dan ook ten onrechte niet bezien.
De voorzieningenrechter overweegt dat ook dit gebrek door verweerder bij het besluit op bezwaar kan worden hersteld. Indien verweerder op grond van die belangenafweging zou concluderen dat een terras in ruimtelijk opzicht niet aanvaardbaar is, staat dit de verbouw van het pand tot cultureel centrum niet in de weg en zal de verleende ontheffing voor zover betrekking hebbend op het terras worden herroepen. Ook hierin bestaat dus geen aanleiding om het bestreden besluit te schorsen.
2.5.6. Ter zitting is gebleken dat verweerder bij zijn beslissing op bezwaar een nieuwe onderbouwing ten grondslag zal gaan leggen aan de verleende ontheffing van de in artikel artikel 2.5.30 van de bouwverordening neergelegde eis dat op eigen terrein in de parkeerbehoefte moet worden voorzien. Hieruit volgt dat verweerder de motivering tot dusver onvoldoende acht. De voorzieningenrechter ziet daarin evenmin aanleiding om het bestreden besluit te schorsen en overweegt daartoe het volgende.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter mocht verweerder bij de beoordeling van deze ontheffing in redelijkheid betekenis toekennen aan de omstandigheid dat het realiseren van parkeergelegenheid op eigen terrein niet mogelijk is vanwege de monumentale status van het Energiehuis en het ontbreken van onbebouwd terrein behorend tot het Energiehuis. Verzoekers betwisten op zichzelf niet dat bij een afgestemd gebruik van het Energiehuis behoefte bestaat aan in totaal 510 parkeerplaatsen. Uit de door verweerder overgelegde berekening volgt dat deze inschatting inclusief lang parkerende vakantiegangers op het huidige parkeerterrein is. Met dit aantal benodigde parkeerplaatsen zijn volgens verweerder 115 nieuwe parkeerplaatsen nodig. Ofschoon het de voorzieningenrechter niet volledig duidelijk is geworden hoe verweerder tot dit aantal is gekomen, kan daarin geen aanleiding worden gevonden voor schorsing van het bestreden besluit. Verweerder is in de gelegenheid bij het besluit op bezwaar alsnog afdoende te motiveren waarom het aantal van 115 extra parkeerplaatsen volstaat om adequaat in de parkeerbehoefte te voorzien. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter mocht verweerder zich verder in redelijkheid op het standpunt stellen dat bij die berekening van een gemiddelde bezetting mag worden uitgegaan, onder de overweging dat piekbezettingen slechts incidenteel zullen voorkomen. Dat zich in de toekomst wellicht incidenteel de situatie kan voordoen dat het aantal berekende parkeerplaatsen onvoldoende blijkt te zijn om aan de parkeerbehoefte te voldoen, dwingt verweerder naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet om het aantal nieuw aan te leggen parkeerplaatsen daarop af te stemmen. Tot slot acht de voorzieningenrechter de aanleg van deze nieuwe parkeerplaatsen voldoende gegarandeerd, nu verweerder heeft toegezegd de aanleg daarvan bij de beslissing op bezwaar als voorwaarde aan de verleende ontheffing te zullen verbinden.
2.5.7. De voorzieningenrechter concludeert dat het besluit op een aantal punten in bezwaar aanvulling behoeft, wil het in rechte stand kunnen houden. Hij ziet hierin echter, na afweging van de betrokken belangen, geen aanleiding om het bestreden besluit te schorsen. Hij overweegt daartoe onder meer dat de bouwwerkzaamheden al geruime tijd geleden zijn gestart en dat verzoekers om hen moverende redenen geen verzoek om voorlopige voorziening hebben willen indienen voorafgaand aan de start van de bouwwerkzaamheden. Daar komt bij dat niet op voorhand is uitgesloten dat de geconstateerde gebreken in bezwaar door verweerder zullen worden hersteld terwijl de daadwerkelijke ingebruikname als cultureel centrum pas geruime tijd na de beslissing op bezwaar zal worden geëffectueerd. Verzoekers kunnen, indien zij menen dat bij die beslissing op bezwaar de constateerde gebreken onvoldoende zijn hersteld, opnieuw een voorlopige voorziening vragen teneinde ingebruikname van het pand voor horecadoeleinden te voorkomen. De gevolgen van het stilleggen van de bouw in dit stadium en onder deze omstandigheden zouden naar het oordeel van de voorzieningenrechter voor vergunninghoudster onevenredig zijn. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Gelet op het vorenstaande beslist de voorzieningenrechter als volgt.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. P. Putters, voorzieningenrechter, en door deze en mr. M. Lammerse, griffier, ondertekend.