ECLI:NL:RBDOR:2012:BV0888

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
11 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/580
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Conservatoir beslag in mega-onderzoek naar wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Dordrecht op 11 januari 2012, betreft het een klaagschrift van de besloten vennootschap C tegen conservatoir beslag dat is gelegd in het kader van een strafrechtelijk financieel onderzoek (SFO). Het beslag, dat meer dan € 3.000.000,- bedraagt, is gelegd op verschillende bankrekeningen van klaagster. Klaagster voert aan dat niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken zijn overgelegd en dat het beslag niet proportioneel is. De rechtbank verwerpt deze verweren en oordeelt dat een selectie uit het dossier is toegestaan, afhankelijk van het onderwerp van de beslissing. De rechtbank stelt vast dat de officier van justitie op 11 november 2011 de inbeslagneming heeft gelast op basis van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering, en dat er voldoende verdenking bestaat van economische delicten, waaronder overtredingen van de Wet Milieubeheer en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

De rechtbank overweegt dat de hoogte van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, dat kan oplopen tot € 6.400.000,-, rechtvaardigt dat het beslag wordt gehandhaafd. De rechtbank wijst erop dat bij de beoordeling van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, onderzoek naar de proportionaliteit van het beslag niet vereist is. Klaagster heeft niet onderbouwd waarom andere, minder ingrijpende maatregelen niet mogelijk zouden zijn geweest. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het klaagschrift ongegrond, waarmee het beslag op de bankrekeningen van klaagster in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector Strafrecht
Enkelvoudige raadkamer
Registratienummer: 11/580
Uitspraakdatum: 11 januari 2012
beschikking (ex artikel 552a Wetboek van Strafvordering)
1. Ontstaan en loop van de procedure
Op 15 december 2011 is ter griffie van de rechtbank Dordrecht ingekomen een door
mr. P.J. van Hagen ingediend klaagschrift, gedateerd 13 december 2011 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
[Besloten vennootschap C], klaagster,
te dezer zake domicilie kiezende ten kantore van mr. P.J van Hagen, advocaat,
Willemstraat 1-3, 4811 AH Breda,
dat strekt tot opheffing van het daarop gelegde beslag, met last tot teruggave aan klaagster van de tegoeden op de volgende bankrekeningen:
* tegoeden op de bankrekening bij ABN AMRO Bank N.V te Amsterdam:
o [ABN rekening 1];
* tegoeden op de bankrekening bij Coöperatieve Rabobank Drechtsteden U.A. te Dordrecht:
o [RB rekening 1];
(Hierna te noemen: de beslagen bankrekeningen)
en het recht van erfpacht op het onroerend goed aan de [Adres Y te Dordrecht], kadastraal bekend als '[Kadaster Z te Dordrecht] met inbegrip van zijn opstallen en bestanddelen.
(Hierna te noemen: het recht van erfpacht).
Op 28 december 2011 is dit klaagschrift in het openbaar in raadkamer behandeld. Voor klaagster is verschenen mr. I. Leenders, advocaat te Breda en kantoorgenoot van mr. Van Hagen voornoemd. Tevens was aanwezig de officier van justitie mr. M.L.B. Wille.
De belanghebbende de heer [Persoon X] is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2. Beoordeling van het klaagschrift
Het klaagschrift richt zich tegen ten laste van verschillende natuurlijke en rechtspersonen gelegde beslagen c.q. tegen het blijven voortduren van die beslagen. Uit de bewoordingen van het klaagschrift maakt de rechtbank op dat de verschillende rechtspersonen ieder opkomen tegen eigen, unieke inbeslagnemingen. Om die reden zal de rechtbank het klaagschrift opvatten als betrof het vier separaat ingediende klaagschriften. De rechtbank komt dan ook tot vier separate beschikkingen waarin zij puntsgewijs het beklag zal beoordelen.
2.1 Het beklagdossier
Namens klaagster is er op gewezen dat het beklagdossier slechts de 'beslagstukken' bevat. Stukken met betrekking tot het strafrechtelijk financieel onderzoek ontbreken. Namens klaagster wordt het standpunt ingenomen dat deze stukken "op de zaak betrekking hebbende stukken" zijn als bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Nu deze stukken niet aan het beklagdossier zijn toegevoegd, is niet voldaan aan de eis gesteld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering. Klaagster concludeert dat reeds hierom het klaagschrift gegrond dient te worden verklaard.
De officier van justitie heeft gedurende de behandeling in raadkamer mondeling toegelicht waarom op de tegoeden beslag is gelegd. Zij heeft daarbij inzicht gegeven in het opsporingsonderzoek en het strafrechtelijk financieel onderzoek.
Kort gezegd komt de door de officier van justitie gegeven toelichting erop neer dat de verdenking bestaat dat [Besloten vennootschap B], de werkmaatschappij, inkomsten heeft vergaard door te handelen in dierlijke vetten zonder de vereiste erkenning van de Voedsel- en Warenautoriteit, dat zij voorts in zogenaamde 'slobs' heeft gehandeld zonder te voldoen aan de registratieplicht en dat de facturenstroom van Kamper Handelsonderneming en Naylor Handelsonderneming naar [Besloten vennootschap B] gefingeerd is, hetgeen een verdenking van valsheid in geschrift c.q. van witwassen oplevert. [Besloten vennootschap C] wordt ervan verdacht bij voorgaande handelingen betrokken te zijn geweest en verschillende bepalingen van de Wet Milieubeheer, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren te hebben overtreden.
Klaagster moet worden toegegeven dat het beklagdossier summier is, maar dit kan naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot gegrondverklaring van het klaagschrift. De rechtbank licht dit als volgt toe.
Tot de zich in het dossier bevindende (beslag)stukken behoort de door de rechter-commissaris gegeven machtiging tot het instellen van een strafrechtelijk financieel onderzoek ten aanzien van [Besloten vennootschap C].
Een dergelijke machtiging kan alleen worden verleend indien er sprake is van verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en waardoor op geld waardeerbaar voordeel van enig belang kan zijn verkregen. In het onderhavige geval vermeldt de machtiging dat klaagster wordt verdacht van onder andere overtreding van de artikelen 10.37, eerste lid, van de Wet Milieubeheer, 2.1 van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht en artikel 81b van de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren - zijnde economische delicten als bedoeld in artikel 1a onder 1° van de Wet op de Economische Delicten.
Uit het in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaalde volgt niet, dat bij elke raadkamerprocedure het gehele dossier beschikbaar moet worden gesteld. Naar gelang het onderwerp dat ter beslissing voorligt, zal een selectie uit het totale dossier kunnen worden gemaakt.
Op basis van de (wel) overgelegde stukken en mede gelet op de nadere toelichting van de officier van justitie tijdens de behandeling in raadkamer, acht de rechtbank zich voldoende voorgelicht om op het klaagschrift te kunnen beslissen.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat van schending van artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering geen sprake is. Ten overvloede verwijst de rechtbank nog naar HR 5 januari 2010, LJN BJ3723, rov. 5.1 t/m 5.3, waaruit volgt dat de beoordeling van een klaagschrift als het onderhavige niet per se mede hoeft te zijn gebaseerd op de stukken van het strafrechtelijk financieel onderzoek.
2.2 De inbeslagneming
Op 27 oktober 2011 heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechter-commissaris in deze rechtbank machtiging verleent tot het instellen van een strafrechtelijk financieel onderzoek (hierna: SFO) ten aanzien van klaagster. De rechter-commissaris heeft deze machtiging op 11 november 2011 verleend. Binnen dit SFO heeft de officier van justitie op 11 november 2011 op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering de inbeslagneming gelast van - kort gezegd - al hetgeen klaagster uit hoofde van haar rechtsbetrekking tot de hierboven genoemde bankinstellingen van deze bankinstellingen te vorderen heeft. Aldus is beslag gelegd ten laste van klaagster op voorwerpen toebehorende aan klaagster die zich onder derden (de hierboven genoemde banken) bevinden. In totaal gaat het om een bedrag van € 229.085,77.
Binnen dit SFO heeft de officier van justitie op 11 november 2011 ook de inbeslagneming op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering bevolen van meergenoemd recht van erfpacht. Aldus is dit beslag gelegd ten laste van klaagster op een voorwerp behorende aan klaagster dat zich onder klaagster bevindt.
Zoals blijkt uit de onder 2.1 uiteengezette toelichting van de officier van justitie en gelet op de inhoud van de machtiging tot het instellen van het SFO, bestaat de verdenking dat klaagster zich schuldig heeft gemaakt aan onder meer overtreding van de artikelen 10.37, eerste lid, van de Wet Milieubeheer, 2.1 van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht en artikel 81b van de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren - zijnde economische delicten als bedoeld in artikel 1a onder 1° van de Wet op de Economische Delicten. Deze feiten worden bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie.
Gelet op het voorgaande en gelet op het bepaalde in de artikelen 126b, eerste lid, en 94a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is de rechtbank van oordeel dat de inbeslagnemingen in zoverre rechtmatig zijn gelegd. De beslagen duren thans nog voort.
2.3 Uitblijven van een last tot teruggave
Namens klaagster wordt betoogd dat het zeer onaannemelijk is dat de strafrechter, later oordelend, klagers zal verplichten tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van € 3.490.084,44 per klaagster. Ook wordt betoogd dat voormeld bedrag niet juist kan zijn en dat de officier van justitie ten onrechte uitgaat van hoofdelijke oplegging ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Ten slotte wordt geklaagd dat het door de officier van justitie gelegde beslag disproportioneel is en dat evenmin wordt voldaan aan de eisen van subsidiariteit.
De officier van justitie heeft gesteld dat in het prille stadium van het SFO het wederrechtelijk verkregen voordeel slechts ruw geschat kan worden. Voormeld bedrag van ruim 3,4 miljoen euro is gebaseerd op het totale factuurbedrag over de jaren 2010 en 2011 minus de kosten. Het wederrechtelijk verkregen voordeel over de periode 2007 tot en met 2009 wordt geschat op minimaal € 3.000.000,-, waardoor het wederrechtelijk verkregen voordeel thans wordt geschat op minimaal € 6.400.000,-. De exacte omvang en de verdeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel onder de verschillende (rechts)personen is nog voorwerp van onderzoek binnen de diverse SFO's.
Ten aanzien van de proportionaliteit heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het ten laste van klaagster gelegde beslag veel lager is dan het thans geschatte bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel. Daarbij komt dat er geen enkele garantie is dat het Openbaar Ministerie zich aan het einde van het ontnemingstraject zal kunnen verhalen op het volledige inbeslaggenomen bedrag nu het openbaar ministerie immers slechts concurrent schuldeiser is en te zijner tijd met preferente en met andere concurrente schuldeisers zal moeten delen.
De rechtbank overweegt als volgt. Zoals hierboven onder 2.2 overwogen bestaat de verdenking dat klaagster zich schuldig heeft gemaakt aan onder meer overtreding van de artikelen 10.37, eerste lid, van de Wet Milieubeheer, 2.1 van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht en artikel 81b van de Gezondheids- en Welzijnswet voor Dieren, welke feiten worden bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie. Overigens zijn deze verdenkingen door de raadsman van klaagster in het kader van de onderhavige klaagschriftprocedure verder niet ter discussie gesteld.
In overweging nemende de onder 2.2 weergegeven verdenking, het feit dat klaagster een rechtspersoon is naar Nederlands recht (en daardoor alleen door middel van een geldboete kan worden gestraft) en het feit dat het zeer gebruikelijk is om bij een verdenking van witwassen het wederrechtelijk verkregen voordeel te ontnemen, is de rechtbank voorts van oordeel dat zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
Ten aanzien van het beroep op disproportionaliteit stelt de rechtbank voorop dat bij de beoordeling van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafrecht, gericht tegen een conservatoir beslag ex artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering, onderzoek naar de proportionaliteit tussen de waarde van de inbeslaggenomen voorwerpen enerzijds en de hoogte van het eventueel te ontnemen bedrag anderzijds niet wordt gevergd. De omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat de rechter in de motivering van zijn beslissing ervan blijk dient te geven een dergelijk onderzoek (wel) te hebben verricht, maar dergelijke omstandigheden zijn naar het oordeel van de rechtbank gesteld noch gebleken. Ofschoon de exacte hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel in dit stadium nog niet bekend is, wordt zij thans geschat op een bedrag dat hoger ligt dan het ten laste van klaagster gelegde beslag. Ook dit beroep kan klaagster derhalve niet baten.
Het beroep op - kort gezegd - strijd met het subsidiariteitsbeginsel is door klaagster niet onderbouwd. Met name heeft zij niet aangegeven welke andere, minder ver strekkende middelen (dan het leggen van conservatoir beslag) geëigend zouden zijn geweest om het door het openbaar ministerie beoogde doel (bewaring van verhaal) te kunnen bereiken.
Gelet op al het voorgaande zal het klaagschrift ongegrond worden verklaard.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door:
mr. P. Joele, rechter,
in tegenwoordigheid van M. Boekhoud, LLM, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 11 januari 2012.
Registratienummer: 11/580
Inzake: [Besloten vennootschap C]