vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
zaaknummer / rolnummer: 92692 / HA ZA 11-2268
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK HULST U.A.,
gevestigd te Hulst,
eiseres,
advocaat mr. J.P. van Asten,
de commanditaire vennootschap
C.V. MOVE HANDEL & SCHEEPVAART,
gevestigd te Zwijndrecht,
gedaagde,
advocaat mr. M.J. van Dam.
Partijen zullen hierna de Rabobank en Move genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 21 september 2011 en de daarin genoemde stukken;
- het proces-verbaal van comparitie van 16 december 2011 en de daarin genoemde stukken.
2. De feiten
2.1. Move is een onderneming die zich (onder meer) bezig houdt met bevrachting van schepen.
2.2. De vennootschap onder firma [X] V.O.F. (hierna: [V.O.F. X]) is een binnenscheepvaartbedrijf en houdt zich bezig met het uitvoeren van transporten over het water.
2.3. [V.O.F. X] heeft bij de Rabobank een rekening-courantkrediet en diverse andere kredieten c.q. leningen. In dit kader hebben [V.O.F. X] en Rabobank op 18 augustus 2008 een pandakte (hierna: “de pandakte”) ondertekend. Uit de registratiestempel blijkt dat de akte op 28 oktober 2008 is geregistreerd. De pandakte vermeldt, voor zover relevant, het volgende:
“(…)
vestigt de pandgever (is [V.O.F. X], toevoeging rechtbank) zoals overeengekomen ten behoeve van de bank een pandrecht op het navolgende onderpand.
1. Alle huidige en toekomstige inventaris
2. Alle huidige en toekomstige voorraden
3. Alle ten tijde van de registratie van deze akte bestaande rechten/vorderingen van de pandgever op derden met alle daaraan verbonden rechten en zekerheden en alle rechten/vorderingen die worden verkregen uit ten tijde van de registratie van deze akte bestaande rechtsverhoudingen tussen de pandgever en derden (…).
(…)”
2.4. [V.O.F. X] en Move hebben op 29 september 2008 een akte van geldlening ondertekend (hierna: “de geldleningsovereenkomst”). De geldleningsovereenkomst vermeldt, voor zover relevant, het volgende:
“(…)
Schuldenaar (is [V.O.F. X], toevoeging rechtbank) verklaart ter leen te hebben ontvangen van schuldeiser (is Move, toevoeging rechtbank) een geldbedrag ter hoogte van € 25.000,-- (zegge: vijfentwintigduizend Euro)
Deze geldlening geschiedt onder de volgende bepalingen:
1. Over het geleende bedrag zal een rente verschuldigd zijn van 7% (zeven procent ) op jaarbasis. De rente is vast voor de gehele looptijd van de lening. De rente wordt per kwartaal betaald, bij nabetaling op de eerste van iedere kalenderkwartaal, voor het eerst op 1 januari 2009.
2. Aflossing van de geldlening zal plaatsvinden in 40 driemaandelijkse termijnen van elk € 625,-- (zegge: zeshonderdvijfentwintig Euro) voor het eerst op 1 april 2009. Extra aflossingen zijn boetevrij toegestaan (…) mits met toestemming van Rabobank Hulst.
(…)”
2.5. [V.O.F. X] en Move hebben op 29 september 2008 tevens een samenwerkings-overeenkomst getekend. Deze overeenkomst vermeldt, voor zover relevant, het volgende:
“(…)
De samenwerkingsovereenkomst heeft een looptijd van 2 jaar, ingaande per 1 oktober 2008 en lopend tot 30 september 2010. In de genoemde periode zal de bevrachter (is Move, toevoeging rechtbank) de bevrachting van het m.s. Eben Haëzer, gemerkt 24564 BR 2000, uitvoeren / op zich nemen en de ondernemers (is [V.O.F. X], toevoeging rechtbank) verplichten zich de aangediende transporten uit te voeren. Indien de bevrachter geen passend transport kan aanbieden, staat het de ondernemers vrij om via een derde een passend transport aan te nemen. De ondernemers dienen over soortgelijke transporten 5% provisie af te dragen.
(…)”
2.6. [V.O.F. X], Move en de Rabobank hebben op 29 september 2008 respectievelijk 8 oktober 2008 een overeenkomst ondertekend getiteld “akte van achterstelling en verpanding van vordering(en)” (hierna: “de akte van achterstelling”). Uit de registratiestempel blijkt dat de akte op 29 oktober 2008 is geregistreerd. Die akte vermeldt, voor zover van belang, het volgende:
“(…)
In aanmerking nemende:
dat de crediteur (is Move, toevoeging rechtbank) op verzoek van de bank bereid is zijn vordering(en) en de daarover verschuldigde rente uit hoofde van:
een verstrekte geldlening groot EUR 25.000,00 zegge vijf en twintig duizend euro waarvan blijkt uit een akte de dato 29-9-‘08
op de debiteur (is [V.O.F. X], toevoeging rechtbank) achter te stellen bij de vorderingen die de bank op de debiteur heeft en/of zal verkrijgen,
Verklaren te zijn overeengekomen:
1. De crediteur stelt bij deze de vermelde vordering(en) met de daarover verschuldigde rente achter bij de vorderingen die de bank op de debiteur heeft en/of zal verkrijgen uit hoofde van verstrekte en/of te verstrekken geldleningen, verleende en/of te verlenen kredieten in rekening-courant (…). De crediteur verbindt zich mitsdien jegens de bank, die dit aanneemt, om gehele noch gedeeltelijke voldoening van de vermelde vordering(en) op de debiteur en de daarover verschuldigde rente aan te nemen, deze vordering(en) en de daarover verschuldigde rente niet in verrekening te brengen, (..) zolang de bank nog enige vordering op de debiteur heeft of kan verkrijgen, tenzij hij van de bank daarvoor schriftelijk toestemming heeft verkregen.
2.a) Tot zekerheid voor de betaling van al hetgeen de bank blijkens haar administratie van de debiteur te vorderen heeft en/of te vorderen zal hebben, ongeacht uit welke hoofde, verpandt de crediteur aan de bank, die dit aanneemt, de vermelde vordering(en) en de daarover verschuldigde rente op de debiteur, met uitzondering van eventuele vorderingen uit hoofde van stamrecht- en of pensioenovereenkomst(en).
(…)
c) De crediteur deelt hierbij de verpanding mee aan de debiteur (…).
3. In afwijking van het bepaalde in de artikelen 1 en 2 is de debiteur echter bevoegd tot betaling van de over de achtergestelde vordering(en) verschuldigde rente aan de crediteur en is de crediteur bevoegd deze rente in ontvangst te nemen, totdat de bank schriftelijk aan de debiteur en de crediteur heeft medegedeeld dat zulks niet meer het geval is.
(…)
Bijzondere bepalingen:
In afwijking van het in deze akte bepaalde is de debiteur tot betaling van rente en aflossing van de in de considerans vermelde vordering(en) bevoegd en is de crediteur gerechtigd deze betaling in ontvangst te nemen op de rente- en aflossingsverschijndagen, mits:
- er niet meer aan rente en periodieke aflossing wordt betaald dan in de akte waarin de vordering is/zijn geconstateerd, is bepaald, met dien verstande dat het de debiteur niet is toegestaan bedragen vervroegd en/of extra af te lossen.
(…)”
2.7. Op 29 juni 2010 heeft de Rabobank een brief met als onderwerp “Mededeling pandrecht” aan Move verzonden. Deze brief vermeldt, voor zover relevant, het volgende:
“(…)
Wij delen u mee dat door (…) [V.O.F. X] V.O.F. (…)
blijkens de akte van verpanding de dato 18 augustus 2008 aan onze bank zijn verpand de vordering(en) die laatstgenoemde op u heeft uit hoofde van het verrichten van binnenvaarttransporten waaruit de vorderingen voortvloeien. (tezamen) nominaal groot € 22.255,39 waarvan blijkt uit facturen d.d. 5 mei 2010 (groot € 7.913,50 en € 500,-) en d.d. 20 mei 2010 (groot € 13.841,89) met alle aan deze vordering(en) verbonden rechten en zekerheden.
(…)”
2.8. [betrokkene 1 van de Rabobank heeft op 15 december 2011 een e-mail aan mr. Van Asten voornoemd gestuurd. Deze e-mail vermeldt, voor zover relevant, het volgende:
“(…)
Hierbij bevestig ik dat de vordering van de familie [V.O.F. X] op dit moment 1.1821.390 bedraagt. De stand van de kredietfaciliteit varieert per dag en schommelt tussen de 3 ton en 330k Euro.
Specificatie:
Leningen : Euro 1.506.390
Kredietfaciliteit : Euro 315.000
Totaal : Euro 1.821.390
(…)”
3. Het geschil
3.1. De Rabobank vordert samengevat - veroordeling van Move tot betaling van € 22.255,39, vermeerderd met de wettelijke handelsrente, de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten.
3.2. De Rabobank heeft het navolgende aan haar vordering ten grondslag gelegd.
De Rabobank heeft tot zekerheid van de nakoming door [V.O.F. X] van haar verplichting uit hoofde van de diverse bankproducten een rechtsgeldig (stil) pandrecht op de handelsvorderingen van [V.O.F. X] op Move gekregen. Wegens de openbaarmaking van het pandrecht op 29 juni 2010 is de Rabobank bevoegd om tot inning van de verpande vorderingen over te gaan. Daarnaast heeft de Rabobank tot zekerheid van de nakoming door [V.O.F. X] van voornoemde verplichtingen een geldig (derden)pandrecht bedongen en gekregen op de vordering(en) van Move op [V.O.F. X] uit hoofde van de geldleningsovereenkomst. Ook op grond daarvan kan de Rabobank tot inning van het gevorderde bedrag overgaan.
3.3. De conclusie van Move strekt tot afwijzing van de vordering alsmede tot veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van de Rabobank in de proceskosten.
3.4. Move voert daartoe het navolgende aan.
Primair betwist Move dat een rechtsgeldig pandrecht is gevestigd op de vorderingen van [V.O.F. X] op Move nu de rechtsverhouding waar de facturen op zien niet bestond ten tijde van het tekenen van de pandakte. Daarnaast betwist Move een derdenpand aan de Rabobank te hebben verstrekt op haar vorderingen op [V.O.F. X] op grond van de geldleningsovereenkomst. Voorts betwist Move dat de Rabobank ten tijde van de dagvaarding een bedrag ter hoogte van tenminste de waarde van de facturen van [V.O.F. X] te vorderen heeft.
Subsidiair beroept Move zich op verrekening met de provisie die [V.O.F. X] op grond van de samenwerkingsovereenkomst aan Move verschuldigd is en de rente en aflossing die [V.O.F. X] op grond van de geldlening aan Move verschuldigd is.
4. De beoordeling
Pandrecht Rabobank op vorderingen van [V.O.F. X] op Move
4.1. Tussen partijen is in geschil of de Rabobank een pandrecht heeft verkregen op drie vorderingen van [V.O.F. X] op Move ter zake van verrichte transporten met een totaal factuurbedrag van € 22.255,39.
4.2. De Rabobank stelt zich primair op het standpunt dat op 28 oktober 2008 een pandrecht is gevestigd op genoemde drie vorderingen. De Rabobank stelt in dit verband dat uit artikel 3 van de pandakte (zoals opgenomen onder 2.3) blijkt dat vorderingen die ten tijde van registratie bestonden, zijn verpand en dat de samenwerkingsovereenkomst waaruit de drie vorderingen voortvloeien, is gedateerd vóór de registratie van de akte. Het subsidiaire standpunt is dat het pandrecht bij de vervolgpandakte is gevestigd.
Move voert aan dat het gaat om het moment waarop men het pand overeenkomt en dat het niet zo is dat als de pandakte enige tijd na het sluiten daarvan wordt geregistreerd ook de vorderingen die zijn ontstaan na het sluiten van die akte nog daaronder vallen.
4.3. Vast staat dat de in het geding zijnde vorderingen (die dateren van 20 mei 2010) zowel tijdens ondertekening van de pandakte als ten tijde van de registratie nog niet bestonden. Voorts is niet in geschil dat de betreffende vorderingen rechtstreeks voortvloeien uit de tussen Move en [V.O.F. X] op 29 september 2008 gesloten samenwerkings-overeenkomst. Het moment van sluiten van die overeenkomst ligt na het ondertekenen van de pandakte (op 8 augustus 2008 respectievelijk 18 augustus 2008), maar vóór registratie daarvan (op 28 oktober 2008). Uit artikel 3 van de pandakte, zoals opgenomen onder 2.3., blijkt dat partijen zijn overeengekomen dat zullen worden verpand: op het moment van registratie bestaande vorderingen en/of vorderingen voortvloeiend uit op het moment van registratie bestaande rechtsverhoudingen. Derhalve heeft [V.O.F. X], voor zover die verpanding ook aan de wettelijke vereisten voldoet, de voornoemde drie vorderingen verpand.
4.4. Ingevolge artikel 3:239 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: “BW”) is voor een rechtsgeldige stille verpanding van een toekomstige vordering vereist dat de vordering op het tijdstip van de vestiging van het pandrecht reeds bestaat of rechtstreeks zal worden verkregen uit een dan reeds bestaande rechtsverhouding. Wanneer, zoals in het onderhavige geval, een stil pandrecht wordt gevestigd bij onderhandse akte, komt het pandrecht tot stand door registratie van die onderhandse akte. Nu de betreffende vorderingen rechtstreeks voortvloeien uit de samenwerkingsovereenkomst en die overeenkomst is gesloten voorafgaand aan het moment van vestiging van het pandrecht, is aan het voornoemde vereiste voor verpanding voldaan.
4.5. Het tweede wettelijke vereiste is dat de toekomstige vordering met voldoende bepaalbaarheid is omschreven. Het is voldoende dat de akte zodanige gegevens bevat dat, eventueel achteraf, aan de hand daarvan kan worden vastgesteld om welke vordering(en) het gaat. Daarvoor is toereikend de in de pandakte opgenomen generieke omschrijving (“alle”). Gelet op het voorgaande wordt geoordeeld dat het pandrecht op de genoemde drie toekomstige vorderingen op het moment van registratie van de pandakte en derhalve op 28 oktober 2008 tot stand is gekomen.
4.6. Als onweersproken is vast komen te staan dat [V.O.F. X] niet in staat bleek haar schulden bij de Rabobank af te lossen. De Rabobank heeft daarop bij brief van 29 juni 2010 het pandrecht op de vorderingen van [V.O.F. X] op Move aan haar medegedeeld. Gelet op het voorgaande is de Rabobank bevoegd nakoming van de drie verpande vorderingen te vorderen en dient Move in beginsel het gevorderde bedrag van € 22.255,39 aan de Rabobank te betalen.
4.7. Het verweer van Move dat uit de door de Rabobank overgelegde stukken niet kan worden afgeleid dat de Rabobank ten tijde van de dagvaarding nog een vordering op [V.O.F. X] heeft die hoger is dan de gevorderde hoofdsom, slaagt niet. Move heeft niet betwist dat de Rabobank op 21 februari 2011 nog een bedrag van € 1.874.167,00 van [V.O.F. X] te vorderen had en dat op de rekening-courantkrediet een overstand van € 112.277,00 aanwezig was. Nu Move voorts niets heeft gesteld omtrent aflossing op die vorderingen door [V.O.F. X] en de Rabobank in de onder 2.8. opgenomen e-mail aan haar advocaat heeft uiteengezet dat zij op 15 december 2011 in totaal nog een bedrag van € 1.821.390,00 van [V.O.F. X] te vorderen heeft, is zonder nadere onderbouwing, welke ontbreekt, onvoldoende gemotiveerd betwist dat de Rabobank een bedrag ter hoogte van tenminste de hoofdsom van [V.O.F. X] te vorderen heeft.
4.8. Move heeft als subsidiair verweer een beroep gedaan op verrekening op grond van artikel 6:130 BW. Move stelt in dit verband dat zij ter zake van provisie een bedrag van € 7.016,96 (inclusief € 1.020,35 aan BTW) van [V.O.F. X] te vorderen heeft. Deze vordering is niet achtergesteld, omdat dit geen vordering betreft op grond van de geldlenings-overeenkomst. Naast de provisie wil Move de tot op de dag van het vonnis verschenen rente en aflossing ter zake van de geldlening verrekenen. Ook hier staat de achterstelling niet aan in de weg nu in de akte van achterstelling een bijzondere bepaling (zoals opgenomen onder 2.3) is opgenomen op grond waarvan rente en aflossing kunnen worden betaald, aldus Move.
De Rabobank heeft aangevoerd dat niet kan worden verrekend, omdat de te verrekenen vorderingen bij de akte van achterstelling zijn achtergesteld. De Rabobank voert in dit verband aan dat, nu de geldleningsovereenkomst en samenwerkingsovereenkomst met elkaar verbonden zijn, de akte van achterstelling tevens op de samenwerkingsovereenkomst ziet, ook al is die daarin niet genoemd. Met betrekking tot de bijzondere bepaling in de akte van achterstelling merkt de Rabobank op dat die bepaling de achterstelling alleen nuanceert in die zin dat [V.O.F. X] aan Move kan betalen wanneer er middelen zijn. Voorts zet die bepaling artikel 3 (zoals opgenomen onder 2.3) niet opzij, zodat Move na mededeling van de Rabobank niet langer bevoegd was betalingen van [V.O.F. X] in ontvangst te nemen. Die mededeling heeft de Rabobank op 29 juni 2010 gedaan met betrekking tot de rente en bij brief van 20 augustus 2009 is die mededeling over de aflossing gedaan.
Voorts heeft Move voorafgaand aan het indienen van de conclusie van antwoord niet schriftelijk verklaard dat zij wilde verrekenen, waar dat op grond van artikel 6:127 BW wel vereist is. Tot slot is het in strijd met de bedoeling van de achterstelling dat rente en aflossing werden opgespaard en vervolgens eerst werden verrekend toen de Rabobank het pandrecht ging executeren, aldus de Rabobank.
4.9. Op grond van artikel 6:130 BW kan Move in beginsel een vordering op [V.O.F. X] verrekenen nadat de Rabobank het pandrecht aan Move heeft medegedeeld (29 juni 2010), mits die vordering voor de mededeling van het pandrecht is ontstaan en opeisbaar is geworden dan wel die vordering uit dezelfde rechtsverhouding als de verpande vordering voortvloeit.
4.10. De verrekeningsmogelijkheden van Move kunnen echter zijn beperkt door de tussen partijen gesloten akte van achterstelling. De vraag of de achterstelling maakt dat de te verrekenen vorderingen niet opeisbaar waren en dus niet kunnen worden verrekend, hangt af van wat partijen over de achterstelling zijn overeengekomen.
Vast staat dat in de akte van achterstelling enkel de door Move aan [V.O.F. X] verstrekte geldlening wordt genoemd. Dat partijen, zoals de Rabobank stelt, bij de akte eveneens de samenwerkingsovereenkomst hebben willen achterstellen, blijkt daar niet uit. Dat de leningsovereenkomst en de samenwerkingsovereenkomst in meer of mindere mate verbonden zijn en de reden van de achterstelling was dat de bank eerst zou komen, kan niet tot het oordeel leiden dat partijen ook de samenwerkingsovereenkomst hebben achtergesteld ook al hebben zij dat niet in de akte opgenomen.
In de algemene bepalingen is (onder meer) opgenomen dat Move geen aflossingen en rente op de achtergestelde vordering (de geldlening) in ontvangst mag nemen. In afwijking van die algemene bepalingen is in de bijzondere bepaling, zoals opgenomen onder 2.6, bepaald dat Move bevoegd is betalingen op de geldlening in ontvangst te nemen, mits niet meer rente en aflossing wordt betaald dan [V.O.F. X] op enig moment op grond van de geldleningsovereenkomst verschuldigd is. De tekst van die bijzondere bepaling is duidelijk en niet voor andere uitleg vatbaar. De stelling van de Rabobank dat die nuancering van de achterstelling leidt tot minder zekerheid voor de bank, maakt dit niet anders. Partijen hebben er kennelijk voor gekozen in genoemde bijzondere bepaling af te wijken van de standaardtekst, die meer zekerheid bood. Bovendien heeft de Rabobank, die ter zake als professionele partij kan worden aangemerkt, de akte - en derhalve ook de bijzondere bepaling - zelf opgesteld.
De door de Rabobank gestelde beperking van de bijzondere bepaling inhoudende dat de bevoegdheid om rente en aflossing in ontvangst te nemen zich beperkt tot de situatie waarin [V.O.F. X] daadwerkelijk financiële middelen had, blijkt niet uit de tekst van die bepaling. Rabobank heeft evenmin andere feiten en omstandigheden gesteld op basis waarvan tot die lezing kan worden gekomen. De enige omstandigheid dat de achterstelling zekerheid moet bieden aan de bank, is daarvoor onvoldoende.
De stelling van de Rabobank dat de in artikel 3 opgenomen beperking om de rente in ontvangst te nemen nadat een mededeling van de bank is gedaan niet opzij wordt gezet door de bijzondere bepaling, kan evenmin slagen. Zowel in artikel 3 als in de bijzondere bepaling is opgenomen dat de crediteur (Move) bevoegd is rente over de achtergestelde vordering in ontvangst te nemen. In artikel 3 is die bevoegdheid beperkt tot het moment dat de bank schriftelijk aan de crediteur heeft medegedeeld dat die bevoegdheid er niet meer is. Een dergelijke beperking is in de bijzondere bepaling niet opgenomen. Nu de bijzondere bepaling juist ten doel heeft af te wijken van de standaardtekst en de in de bijzondere bepaling opgenomen bevoegdheid ruimer is, kan niet worden geoordeeld dat genoemde beperking uit de standaardbepalingen desondanks van toepassing is.
4.11. Het verweer van de Rabobank dat het opsparen van reeds verschuldigde rente en aflossing in strijd is met de bedoeling van de achterstelling, kan gelet op het voorgaande evenmin slagen. Het is immers niet in strijd met hetgeen partijen in de bijzondere bepaling zijn overeengekomen, namelijk dat betalingen van reeds verschenen rente en aflossing in ontvangst mogen worden genomen.
4.12. Gelet op het voorgaande staat de achterstelling niet aan verrekening in de weg en kan Move in beginsel de rente en aflossing over de geldlening en de provisie verrekenen voor zover die vorderingen uit dezelfde rechtsverhouding als de verpande vorderingen (de facturen met betrekking tot de verrichte transporten) voortvloeien dan wel op 28 juni 2010 bestonden en opeisbaar waren. Niet in geschil is dat Move (in ieder geval) in de conclusie van antwoord een beroep op verrekening heeft gedaan.
4.13. De vraag of zodanige samenhang bestaat tussen schuld en vordering dat gezegd kan worden dat zij uit dezelfde rechtsverhouding voortvloeien, moet volgens vaste jurisprudentie, HR 21 januari 2000, LJN: AA4438, worden beantwoord aan de hand van alle omstandigheden van het geval.
4.14. Met betrekking tot de provisie kan in dit verband het volgende worden opgemerkt. De door Move gevorderde provisie is, net als de door [V.O.F. X] aan de Rabobank verpande vorderingen, gebaseerd op de samenwerkingsovereenkomst. De verpande vorderingen betreffen handelsvorderingen naar aanleiding van door [V.O.F. X] voor Move verrichte transporten en de provisie ziet op door [V.O.F. X] verrichte transporten voor derden waarover zij provisie aan Move verschuldigd is. Gelet op het voorgaande wordt geoordeeld dat de provisie voortvloeit uit dezelfde rechtsverhouding als de verpande vorderingen en derhalve kan Move de provisie verrekenen.
Tussen partijen is niet in geschil dat [V.O.F. X] een bedrag van € 5.896,59 aan provisie aan Move verschuldigd is. Nu voorts onweersproken is dat de provisie met BTW moet worden verhoogd, is vast komen te staan dat [V.O.F. X] een bedrag van € 7.016,59 inclusief BTW aan provisie aan Move dient te betalen. Move heeft haar stelling dat zij daarnaast nog meer provisie te vorderen heeft, niet nader onderbouwd, noch een concreet bedrag aan extra te verrekenen provisie genoemd. Nu de Rabobank gemotiveerd heeft betwist dat meer transporten zijn verricht en derhalve meer provisie verschuldigd zou zijn, is niet komen vast te staan dat [V.O.F. X] een hoger bedrag dan € 7.016,59 verschuldigd is. Gelet op het voorgaande kan Move een bedrag van € 7.016,59 aan provisie verrekenen.
4.15. Met betrekking tot de samenhang tussen de verpande vorderingen van [V.O.F. X] op grond van de samenwerkingsovereenkomst enerzijds en de vorderingen op grond van geldleningsovereenkomst anderzijds wordt geoordeeld dat die niet dusdanig is dat moet worden geoordeeld dat zij uit dezelfde rechtsverhouding voortvloeien. In dit verband wordt overwogen dat artikel 6:130 BW een uitzondering vormt op de algemene regel zoals weergeven in artikel 6:127 BW dat bij verrekening sprake dient te zijn van wederkerig schuldenaarschap. Achtergrond van die uitzondering is dat, indien er een dusdanige bijzondere samenhang tussen vorderingen bestaat dat de debiteur van de te verrekenen vordering er in beginsel op mocht vertrouwen dat hij in de toekomst met de (in dit geval) verpande vordering had kunnen verrekenen, die verpanding daaraan geen afbreuk mag doen. Dat in dit geval sprake was van dusdanige samenhang tussen de vorderingen dat Move mocht verwachten dat hij ook in de toekomst zou kunnen verrekenen, is niet gebleken. Door Move is immers zelf ter zitting verklaard dat de twee overeenkomsten twee aparte zaken betroffen en dat, als de lening en samenwerkingsovereenkomst hetzelfde waren geweest, zij wel in dezelfde overeenkomst hadden gestaan. Voorts is de duur van de overeenkomsten uiteenlopend (twee respectievelijk tien jaar) en is in de overeenkomsten niet voorzien in een (contractueel) recht om de vorderingen voortvloeiend uit de twee overeenkomsten met elkaar te verrekenen. Gelet op het voorgaande wordt geoordeeld dat de geldlenings-overeenkomst niet uit dezelfde rechtsverhouding voortvloeit als de verpande vorderingen.
4.16. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, vloeit voort dat Move de rente en aflossing alleen kan verrekenen indien die vorderingen vóór de mededeling van het pandrecht en dus voor 29 juni 2010 zijn ontstaan en opeisbaar zijn geworden.
4.17. Vast staat dat aflossing op de lening plaatsvindt in driemaandelijks termijnen van elk € 625,00 en voor het eerst op 1 april 2009. Derhalve waren voor mededeling van het pandrecht reeds vier termijnen opeisbaar. Nu vast staat dat [V.O.F. X] die termijnen niet heeft betaald, zal een bedrag van (4 maal € 625,00 =) € 2.500,00 aan aflossing kunnen worden verrekend. Voorts staat vast dat [V.O.F. X] over het geleende bedrag een rente van 7% verschuldigd is. Uit de geldleningsovereenkomst volgt dat de rente per kwartaal dient te worden betaald en voor het eerst op 1 januari 2009. Nu de mededeling van het pand is gedaan voor het einde van het tweede kwartaal in 2010, waren ten tijde van de mededeling vijf kwartalen opeisbaar. Omdat onweersproken is dat [V.O.F. X] die bedragen niet heeft betaald, zal een bedrag van (5 maal (€ 1.750,00/4) =) € 2.187,50 aan rente worden verrekend.
4.18. Gelet op het voorgaande kan Move een totaalbedrag van (€ 2.500,00 + € 2.187,50 + € 7.016,59 =) € 11.704,09 verrekenen met de door [V.O.F. X] verpande vorderingen. Voor zover de Rabobank nakoming vordert op grond van dat pandrecht dient Move na verrekening nog een bedrag van (€ 22.255,39 - € 11.704,09 =) € 10.551,30 aan de Rabobank te voldoen.
Pandrecht Rabobank op vorderingen van Move op [V.O.F. X]
4.19. De Rabobank heeft echter ter comparitie naast nakoming van de door [V.O.F. X] aan haar verpande vorderingen, inning van een derdenpand op Move aan haar vordering ten grondslag gelegd. De Rabobank stelt in dit verband dat Move haar in de akte van achterstelling een pandrecht heeft gegeven op de geldlening van Move aan [V.O.F. X] en de daarover verschuldigde rente. Move betwist dat zij de geldlening en daarover verschuldigde rente heeft verpand en voert aan dat dit ook nooit haar bedoeling is geweest.
4.20. Uit hetgeen onder 2.6. is opgenomen, blijkt dat in de akte van achterstelling onder 2.a. een bepaling is opgenomen waarin staat dat Move de Rabobank een pandrecht geeft op haar vorderingen op [V.O.F. X]. Deze akte betreft een onderhandse akte. Artikel 157 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: “Rv”) bepaalt dat een onderhandse akte ten aanzien van de verklaring van een partij tussen partijen dwingend bewijs oplevert omtrent hetgeen de akte bestemd is ten behoeve van de wederpartij te bewijzen. Gezien de tekst van de akte is deze bestemd te bewijzen, dat Move bij de akte van achterstelling de vorderingen die zij op [V.O.F. X] heeft op grond van de geldleningovereenkomst en de daarover verschuldigde rente aan de Rabobank heeft verpand.
Op grond van artikel 151 Rv moet de inhoud van de akte voor waar worden aangenomen, behoudens tegenbewijs. Move zal tot het leveren van tegenbewijs worden toegelaten.
4.21. In afwachting van de voornoemde bewijslevering zal iedere nadere beslissing worden aanhouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. laat Move toe tegenbewijs te leveren, desgewenst door middel van getuigen, tegen het uit de onderhandse akte voortvloeiende dwingende bewijs van verpanding door Move aan de Rabobank van haar (Move’s) vorderingen op [V.O.F. X] en de daarover verschuldigde rente;
5.2. verwijst de zaak naar de rolzitting van 25 april 2012 om Move in de gelegenheid te stellen alsdan bij akte bewijsstukken over te leggen en/of de namen en woonplaatsen van de voor te brengen getuigen op te geven en de verhinderdata van die getuigen en van beide partijen en hun raadslieden in de daaropvolgende vier maanden mede te delen;
5.3. bepaalt dat het eventuele getuigenverhoor zal worden gehouden voor mr. I. Bouter, die daartoe zal overgaan op een nader te bepalen datum en tijdstip in het gebouw van de rechtbank aan het Steegoversloot 36 te Dordrecht;
5.4. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.E. Dijkers en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2012.?