ECLI:NL:RBDOR:2012:BW0623

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
28 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
93791 / FA RK 11-8202
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Alimentatieverplichting van de vader jegens zijn meerderjarige zoon na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 28 maart 2012 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van de zoon, geboren op 1 april 1988, om een bijdrage in zijn levensonderhoud van zijn vader. De vader en moeder van de zoon zijn gescheiden, en in het echtscheidingsconvenant is bepaald dat de vader alimentatie moet betalen voor zijn kinderen. De zoon, die inmiddels meerderjarig is, verzoekt om een alimentatie van € 563,48 per maand, met ingang van 1 september 2010, omdat zijn vader zijn bijdrage zou hebben stopgezet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zoon geen wettelijk recht op alimentatie heeft, omdat hij ouder is dan 21 jaar en in staat geacht wordt zelf in zijn levensonderhoud te voorzien. Echter, de rechtbank heeft ook geoordeeld dat de zoon op basis van het echtscheidingsconvenant wel een contractueel recht heeft op alimentatie, omdat hij vanaf zijn meerderjarigheid het recht heeft om nakoming te verlangen van de afspraken in het convenant. De vader heeft betoogd dat hij niet in staat is om de alimentatie te betalen, maar de rechtbank heeft dit verweer gepasseerd, omdat de vader niet voldoende bewijs heeft geleverd van zijn financiële situatie. Uiteindelijk heeft de rechtbank de vader veroordeeld tot betaling van € 300 per maand aan zijn zoon, met ingang van 1 augustus 2011, en de proceskosten gecompenseerd.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer: 93791 / FA RK 11-8202
beschikking van de enkelvoudige kamer van 28 maart 2012
in de zaak van
[de zoon],
wonende te [adres],
verzoeker,
advocaat mr. M. Bredius,
tegen
[de vader],
wonende te [adres],
verweerder,
advocaat mr. C.L. van Olst.
Partijen worden hieronder aangeduid als de zoon respectievelijk de vader.
1. Het procesverloop
1.1. De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
- het verzoekschrift van de zoon, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 13 juli 2011;
- het verweerschrift van de vader, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 06 september 2011;
- de brief, met bijlagen, van mr. C.L. van Olst, ingekomen ter griffie op 6 november 2011;
- het faxbericht, met bijlagen, van mr. M. Bredius, ingekomen ter griffie op 8 november 2011.
1.2. De mondelinge behandeling van deze zaak heeft plaatsgevonden op de terechtzitting met gesloten deuren van 18 november 2011. Ter zitting zijn verschenen:
-de zoon, bijgestaan door zijn advocaat,
-de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
1.3. Na de zitting is de behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van mediation tussen partijen. De mediation is mislukt. De rechtbank heeft vervolgens van de volgende processtukken kennis genomen:
- de brief van mr. M. Bredius ingekomen ter griffie op 13 januari 2012;
- de brief van mr. M. Bredius, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 29 februari 2012;
- de brief van mr. M. Bredius, met bijlage, ingekomen ter griffie op 6 maart 2012.
1.4. De voortgezette mondelinge behandeling van deze zaak plaatsgevonden op de terechtzitting met gesloten deuren van 9 maart 2012. Ter zitting zijn verschenen:
-de zoon, bijgestaan door zijn advocaat,
-de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
2. De vaststaande feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de producties, voor zover niet betwist, staat het volgende tussen partijen vast.
2.1. De zoon is op 1 april 1988 geboren uit het huwelijk van zijn vader met zijn moeder. De vader en moeder zijn van echt gescheiden. De echtscheidingsbeschikking is gegeven door de rechtbank Dordrecht op 16 augustus 2006 en deze is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 24 augustus 2006.
2.2. In de echtscheidingsbeschikking is voorts bepaald dat de vader € 175 kinder-alimentatie moet betalen voor dochter [dochter], waarbij de rechtbank in acht neemt dat de vader ook voor zijn (meerderjarige) zoon een alimentatie betaalt van € 175 per maand.
2.3. De vader en de moeder hadden een echtscheidingsconvenant gesloten. Dit maakt onderdeel uit van de echtscheidingsbeschikking. In het echtscheidingsconvenant staat dat voor dochter [dochter] de navolgende regeling geldt, en dat dezelfde regeling ook voor de zoon geldt:
“Zodra [dochter] universitair of (hoger) beroepsonderwijs gaat volgen, zullen partijen nader overleggen over een hogere bijdrage van de man in de kosten van levensonderhoud van [dochter]. Boven de reguliere kosten van levensonderhoud van [dochter] spreken partijen hierbij met elkaar af dat ieder van hen de helft van de bijzondere kosten als daar zijn van school, boekengeld, studie. collegegeld, reiskosten en andere lasten zoals bijvoorbeeld kamerhuur zullen voldoen. De man zal aan [dochter] vanaf haar 18 jarige leeftijd en uiterlijk tot het bereiken van haar 26e jarige leeftijd een alimentatie verschuldigd zijn. zodanig dat [dochter] financieel redelijkerwijs in staat is een erkende (hogere) beroepsopleiding en/of universitaire studie te volgen zolang [dochter] met redelijke resultaten en in overleg met partijen met deze beroepsopleiding of universitaire studie effectief doende is ….”
Voorts staat in het echtscheidingsconvenant dat de zoon vanaf zijn meerderjarigheid zelf het recht krijgt om nakoming te verlangen van de voormelde afspraak in het echtscheidingsconvenant.
3. Het verzoek en het verweer
Het verzoek
3.1. De zoon verzoekt een alimentatie van € 563,48 per maand met ingang van 1 september 2010, althans een bedrag, en met ingang van een datum, in goede justitie te bepalen. De zoon stelt daartoe dat hij is gaan studeren. Hij volgt een HU- lerarenopleiding, die goed verloopt. De zoon sluit voor zijn behoefte aan bij de normbedragen van de Wet Studiefinanciering, en met inachtneming dat zijn moeder een bijdrage van € 150 per maand aan hem betaalt. Per september 2010 is zijn vader gestopt met betaling van zijn bijdrage.
Het verweer
3.2. De vader voert verweer tegen het verzoek van zijn zoon. Hij voert aan dat hij het echtscheidingsconvenant correct is nagekomen. De vader heeft zijn zoon financieel onderhouden toen de zoon studeerde. In 2006 was de zoon al een keer eerder begonnen aan de HU- lerarenopleiding, maar hij besloot na een jaar om te stoppen. In 2007 is de zoon met de PABO begonnen. Die studie beëindigde stopte de zoon ook voortijdig, halverwege het tweede jaar. Vervolgens heeft de zoon twee jaar gewerkt en daarmee in zijn eigen levensonderhoud voorzien. De zoon woonde toen thuis bij zijn moeder en kon dus sparen. Toen de zoon 18 werd heeft zijn vader voor hem een auto gekocht. De zoon heeft deze auto eind 2010 ingeruild met bijbetaling van € 4.500. Dat bedrag had de zoon ook kunnen aanwenden voor zijn studie. Voorts is de kinderbijslag voor de kinderen op een spaarrekening gezet voor studiekosten. De zoon moet inzage geven wat met dat geld is gebeurd. De vader betwist vanaf september 2010 geen bijdrage meer betaald te hebben aan zijn zoon. Hij stelt dat hij een bijdrage heeft betaald tot augustus 2011, waarna hij in overleg met zijn raadsman heeft besloten te wachten met overmaken van de bijdrage in afwachting van het oordeel van de rechtbank. De vader betwist de gestelde behoefte en de vader stelt dat hij onvoldoende draagkracht heeft.
4. De beoordeling
4.1. Beoordeeld moet worden of de zoon een wettelijk of contractueel recht heeft op een bijdrage in levensonderhoud door zijn vader.
4.2. Een wettelijke plicht tot betaling van levensonderhoud aan een jongmeerderjarige eindigt volgens art. 1:395a BW als een kind 21 jaar is geworden. Boven het 21e levensjaar geeft art. 1:392 BW nog steeds een recht op alimentatie, maar op grond van lid 2 van dit artikel slechts voor zover men nog behoeftig is. Een student die minstens 21 jaar is en in staat geacht moet worden door arbeid in zijn levensonderhoud te voorzien, is niet behoeftig. Hij kan tegenover zijn ouders geen aanspraak maken op de middelen die hem in staat moeten stellen te studeren. Dit vindt steun in de wetsgeschiedenis (vgl. HR 9 september 1983, NJ 1984/535). De zoon heeft mitsdien geen wettelijk recht op levensonderhoud van zijn vader.
4.3. Als de vader zich contractueel heeft verplicht tot betaling van levensonderhoud in een verdergaande mate dan de wet bepaalt, dan mag de zoon zijn vader daar aan houden. Het echtscheidingsconvenant is gesloten tussen de vader en zijn ex-echtgenote. De zoon is daarbij geen partij. Echter, in het echtscheidingsconvenant staat dat de zoon vanaf zijn meerderjarigheid zelf het recht krijgt om nakoming te verlangen van de voormelde afspraak in het echtscheidingsconvenant. In zoverre is sprake van een derdenbeding, dat kennelijk door de zoon is aanvaard. De zoon heeft in deze dus een vorderingsrecht.
4.4. De vader betoogt dat hij zich gehouden heeft aan de bepalingen in het echtscheidingsconvenant. De zoon betwist dit. De bedoeling van het bepaalde in het echtscheidingsconvenant, als zijnde een schriftelijke overeenkomst, moet door de rechter worden vastgesteld aan de hand van hetgeen partijen bij die overeenkomst over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Uit een en ander volgt dat redelijkheid en billijkheid hierbij een rol spelen.
4.5. Op zich staat vast dat de zoon twee studies voortijdig heeft gestaakt en daarna twee jaar heeft gewerkt. In zoverre mag aan de zoon een weinig voortvarende studiehouding verweten worden. Echter, dat is niet het criterium. Het in het convenant vastgelegde criterium is dat de vader zijn zoon redelijkerwijs in staat moet stellen om een studie te volgen. In de gegeven omstandigheden zou het op grond van deze bepaling in redelijkheid te ver voeren om geen alimentatie toe te kennen. De zoon is thans (wel) serieus aan het studeren, zijn studieresultaten zijn redelijk en er wordt nu wel voldoende voortvarendheid betracht. De zoon heeft inmiddels zijn propedeuse gehaald, op twee vakken na, waarvoor hij binnen afzienbare tijd herexamen doet. Het tweede studiejaar verloopt redelijk tot goed. De stelling van de vader dat de studie van zijn zoon slecht loopt onderschrijft de rechtbank dan ook niet. Bovendien bleek ter zitting dat de zoon vrijstelling krijgt wegens behaalde studiepunten bij een eerdere studie. Dit bekort zijn huidige studie, en daarmee de duur van de alimentatieplicht, met een half jaar. Waar de moeder bereid is haar steentje bij te dragen aan de kosten van haar zoon, mag dit in de gegeven omstandigheden op grond van hetgeen waartoe de vader zich in het echtscheidingsconvenant heeft verplicht, ook van hem worden gevergd.
4.6. Beoordeeld moet worden hoe hoog het aandeel van de vader in de kosten van zijn zoon behoort te zijn.
4.7. De vader betoogt dat hij onvoldoende draagkracht heeft. De rechtbank passeert dit verweer. Het is aan de vader om zijn gestelde gebrek aan draagkracht in voldoende mate te onderbouwen met verificatoire bescheiden. Dat heeft de vader niet gedaan. Verzuimd is om de aangiftes en aanslagen inkomstenbelasting over te leggen. In zoverre is een getrouw beeld van het inkomen van de vader niet verschaft. Dit komt, zoals reeds aangekondigd in de oproep voor de zitting, voor risico van de vader. Daarbij komt dat de vader, die zelfstandig ondernemer is, evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat de helft van zijn winst uit onderneming niet aan hem ten goede komt, maar aan zijn huidige echtgenote. Nergens blijkt uit dat de nieuwe echtgenote van de vader medevennoot is in de onderneming van de vader, dan wel anderszins winstgerechtigd is. Overigens heeft de vader verzuimd om in zijn eigen draagkrachtberekening de zelfstandigenaftrek en de MKB-vrijstelling op te voeren. Dit zijn fiscale faciliteiten die tot een forse stijging van draagkracht leiden.
4.8. De zoon stelt dat zijn vader voor circa 71 % bij dient te dragen in zijn kosten, gelet op de draagkracht van zijn vader in verhouding tot die van zijn moeder. Dit betoog faalt. Volgens het bepaalde in het echtscheidingsconvenant dient de vader € 175 per maand te betalen, te vermeerderen met de helft van de extra kosten vanwege de studie.
4.9. De rechtbank is in beginsel gehouden om zoveel mogelijk de (bijdrage in de) kosten van levensonderhoud vast te stellen aan de hand van alle concrete feiten en omstandigheden. Een deugdelijk onderbouwde stellingname ter zake van de werkelijke kosten van de zoon ontbreekt echter. De zoon knoopt voor de omvang van zijn kosten aan bij het bedrag dat hij aan studiefinanciering kan bijlenen. Blijkens een overgelegd overzicht van de DUO-IB groep van 3 december 2011 is dit bedrag inmiddels € 757,55 per maand. De rechtbank is er in ieder geval mee bekend dat de zoon de kosten van zijn zorgverzekering heeft te dragen, waarvoor hij enige zorgtoeslag ontvangt. De zoon heeft een bijbaantje van 8 uur per week. De zoon woont niet op kamers maar bij zijn moeder. De rechtbank begroot met inachtneming hiervan het aandeel van de vader in redelijkheid op € 300 per maand. Dat de zoon over (wezenlijk) vermogen beschikt, zoals de vader heeft betoogd, is niet aannemelijk geworden.
4.10. De zoon verzoekt alimentatie primair met ingang van 1 september 2010, als datum vanaf wanneer hij stelt geen alimentatie meer te hebben ontvangen van zijn vader. Op het gemotiveerde verweer van de vader dat hij de bijdrage is blijven betalen tot augustus 2011, is de zoon niet teruggekomen, zodat de rechtbank aanneemt dat dit verweer juist is. De rechtbank zal de alimentatie toekennen met ingang van 1 augustus 2011. Daarbij wordt in acht genomen dat de vader niet stelt dat hij de voormalige bijdrage aan zijn zoon inmiddels heeft geconsumeerd. De rechtbank begrijpt uit de stellingname van de vader dat het bedrag is gereserveerd in afwachting van onderhavige uitspraak. Oplegging met ingang van de datum van deze beschikking zou in ieder geval niet aan de orde zijn geweest, omdat de beschikking later dan gebruikelijk is gegeven vanwege de mislukte mediationpoging.
4.11. De proceskosten tussen partijen zullen, gelet op de familierelatie waarin zij tot elkaar staan, worden gecompenseerd.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1. veroordeelt de man tot betaling aan zijn zoon van een bijdrage in diens levensonderhoud van € 300 (driehonderd euro) per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, met ingang van 1 augustus 2011;
5.2. compenseert de proceskosten zodat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Eerdhuijzen en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 maart 2012.