RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 11/1455
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
[naam], wonende te [woonplaats], verzoeker,
gemachtigde: mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Graafstroom, verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij uitspraak van 14 oktober 2011 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank, voor zover hier van belang, verweerder opgedragen binnen vier weken een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van verzoeker.
Bij faxbericht van 15 november 2011 heeft verzoeker bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar.
Bij brief van 18 november 2011 heeft verweerder de rechtbank meegedeeld dat hij op 7 november 2011 opnieuw heeft beslist op het bezwaar van verzoeker.
Bij brief van 22 december 2011 heeft verzoeker de rechtbank meegedeeld dat verweerder hem bij brief van 25 november 2011 mededeling heeft gedaan van het besluit van 7 november 2011. Voorts heeft verzoeker bij brief van 22 december 2011 het beroep ingetrokken en de rechtbank verzocht verweerder te veroordelen in de kosten van de procedure en tot betaling van een dwangsom.
Bij brief van 13 januari 2012 heeft verweerder gereageerd op verzoekers brief van 22 december 2011.
Bij brief van 19 maart 2012 en bij faxbericht van 30 maart 2012 hebben verweerder en verzoeker de rechtbank toestemming verleend om zonder zitting uitspraak te doen. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
2.1. het wettelijk kader
2.1.1. Ingevolge artikel 8:73a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), voor zover hier van belang, kan, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan veroordelen tot vergoeding van de schade die de verzoeker lijdt.
Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak in de kosten worden veroordeeld.
2.1.2. Ingevolge artikel 3:40 van de Awb treedt een besluit niet in werking voordat het is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 7:12, tweede lid, van de Awb wordt de beslissing op het bezwaar bekendgemaakt door toezending of uitreiking aan degenen tot wie zij is gericht.
2.1.3. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
Ingevolge artikel 6:12, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is het beroep niet aan een termijn gebonden indien het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel, voor zover hier van belang, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
2.1.4. Ingevolge artikel 8:55c van de Awb stelt de rechtbank, indien het beroep gegrond is, desgevraagd tevens de hoogte van de ingevolge afdeling 4.1.3 verbeurde dwangsom vast.
2.2. het oordeel van de rechtbank
2.2.1. Het ingetrokken beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit strekte ertoe dat verweerder alsnog zou beslissen op het bezwaar van verzoeker. Weliswaar is na de indiening van het beroepschrift van 15 november 2011 gebleken dat verweerder op 7 november 2011 heeft beslist op het bezwaar van verzoeker, maar verweerder had dit besluit ten tijde van de indiening van het beroepschrift nog niet bekendgemaakt aan verzoeker. Ten tijde van de indiening van het beroepschrift mocht verzoeker er dan ook van uitgaan dat verweerder nog niet - en daarmee niet binnen de door de voorzieningenrechter gestelde termijn - opnieuw op zijn bezwaar had beslist. Onder deze omstandigheden brengt een redelijke wetuitsleg met zich dat verweerder, door het besluit van 7 november 2011 hangende beroep alsnog aan verzoeker bekend te maken, is tegemoetgekomen aan het beroep van verzoeker tegen het niet tijdig nemen van een besluit. In deze situatie is een veroordeling in de proceskosten mogelijk en naar het oordeel van de rechtbank ook redelijk, waarbij zij mede het volgende in aanmerking neemt.
Strikt letterlijk genomen heeft verweerder voldaan aan de opdracht van de voorzieningenrechter door binnen vier weken na 14 oktober 2011 een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De opdracht van de voorzieningenrechter moet echter redelijkerwijs zo worden uitgelegd dat verweerder het nieuwe besluit op bezwaar binnen vier weken diende te nemen en bekend diende te maken. De beslissing op bezwaar treedt immers pas in werking na bekendmaking en zonder die bekendmaking is voor verzoeker niet duidelijk hoe zijn bezwaar is afgehandeld. Verzoeker stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat verweerder niet heeft voldaan aan de opdracht van de voorzieningenrechter zoals die redelijkerwijs moet worden uitgelegd.
Nu de voorzieningenrechter verweerder reeds een termijn heeft gesteld, was verzoeker naar het oordeel van de rechtbank niet gehouden verweerder in gebreke te stellen alvorens beroep in te stellen tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Een ander antwoord op de vraag of verweerder heeft voldaan aan de opdracht van de voorzieningenrechter zou niet tot een andere beslissing op het verzoek om veroordeling van verweerder in de kosten van de procedure hebben geleid. Door het besluit van 7 november 2011 niet eerder aan verzoeker bekend te maken, heeft verweerder de indiening van het beroepschrift over zichzelf afgeroepen.
2.2.2. Het bedrag van de proceskosten wordt met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) vastgesteld op € 109,25 (1 punt voor de indiening van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 437 en wegingsfactor 0,25). De rechtbank is niet gebleken dat verzoeker in beroep nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen.
2.2.3. Een uitspraak als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb kan uitsluitend betrekking hebben op gemaakte proceskosten en niet op het griffierecht. Dit laat onverlet dat uit artikel 8:41, vierde lid, eerste volzin, van de Awb en 2.2.1. van deze uitspraak volgt dat verweerder gehouden is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 152 aan hem te vergoeden.
2.2.4. Bij brief van 22 december 2011 heeft verzoeker de rechtbank - anders dan in het beroepschrift - verzocht de door verweerder verbeurde dwangsom vast te stellen. Uit artikel 8:55c van de Awb volgt dat de rechtbank hiertoe uitsluitend kan overgaan als zij het beroep gegrond verklaart. Gegrondverklaring van het beroep is echter niet mogelijk, omdat verzoeker ervoor heeft gekozen het beroep in te trekken. De rechtbank acht zich niet bevoegd desondanks vast te stellen of verweerder een dwangsom heeft verbeurd en zo ja tot welk bedrag. Artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met het Bpb, biedt hiertoe niet de mogelijkheid. Voorts kan een dwangsom wegens het niet tijdig nemen van een besluit niet op één lijn worden gesteld met schade in de zin van artikel 8:73a, eerste lid, van de Awb, zodat ook in laatstgenoemde bepaling geen grondslag kan worden gevonden voor de door verzoeker gewenste vaststelling.
2.2.5. Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
- veroordeelt verweer in de proceskosten die verzoeker in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 109,25 ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, te betalen aan verzoeker.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. den Besten, griffier, en door de rechter ondertekend.
De griffier is buiten staat deze De rechter,
uitspraak mede te ondertekenen.