ECLI:NL:RBDOR:2012:BW7217

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
6 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/28
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.G.L. de Vette
  • P. Putters
  • J.A.F. Peters
  • N.M. Zandbergen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om naturalisatie op basis van AIVD ambtsbericht

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 6 april 2012 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een verzoek om naturalisatie door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De eiser, vertegenwoordigd door mr. M.F. Wijngaarden, had zijn verzoek om naturalisatie ingediend, maar dit werd afgewezen op basis van een individueel ambtsbericht van de AIVD. De rechtbank oordeelde dat de AIVD voldoende zorgvuldig onderzoek had verricht en dat de bevindingen in het ambtsbericht de conclusie konden dragen dat eiser een gevaar vormde voor de openbare orde. De rechtbank verwees naar relevante wetgeving, waaronder artikel 87 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (Wiv 2002) en de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). De rechtbank concludeerde dat naturalisatie niet alleen betrekking heeft op burgerlijke rechten, maar ook op de veiligheid van het Koninkrijk. Eiser had aangevoerd dat hij geen strafbare feiten had gepleegd en dat zijn activiteiten voor Koerdische verenigingen legaal waren, maar de rechtbank oordeelde dat de AIVD op basis van zijn activiteiten voor de PKK, die door de EU als terroristisch is aangemerkt, terecht had geconcludeerd dat er ernstige vermoedens bestonden dat hij een gevaar vormde. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de afwijzing van het verzoek om naturalisatie.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 11/28
uitspraak van de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
in het geding tussen
[naam], wonende te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. M.F. Wijngaarden, advocaat te Amsterdam,
en
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, verweerder,
gemachtigde: mr. M.M. van Asperen, advocaat te 's-Gravenhage.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij besluit van 2 augustus 2010 eisers verzoek om naturalisatie afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 9 augustus 2010 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 30 november 2010 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij faxbericht van 6 januari 2011 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht.
De zaak is op 10 november 2011 ter zitting van een meervoudige kamer behandeld.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Op 28 november 2011 heeft de rechtbank, met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), besloten het onderzoek te heropenen teneinde gebruik te maken van de in artikel 8:45, eerste lid, van de Awb neergelegde bevoegdheid.
Op 23 januari 2012 heeft eiser een brief ingestuurd.
Op 16 februari 2012 heeft de rechtbank ten kantore van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de AIVD) de onderliggende stukken van het op eiser betrekking hebbende ambtsbericht van 21 april 2010 ingezien.
Op 27 februari 2012 heeft eiser een brief ingestuurd.
Vervolgens heeft de rechtbank -na verkregen toestemming van partijen- bepaald dat nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Wettelijk kader
2.1.1. Ingevolge artikel 87, eerste lid, eerste volzin, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002 (hierna: Wiv 2002) blijft, in bestuursrechtelijke procedures inzake de toepassing van deze wet of de Wet veiligheidsonderzoeken waarbij Onze betrokken Minister of de commissie van toezicht door de rechtbank ingevolge artikel 8:27, 8:28 of 8:45 van de Awb wordt verplicht tot het verstrekken van inlichtingen dan wel het overleggen van stukken, artikel 8:29, derde tot en met vijfde lid, van die wet buiten toepassing. Ingevolge de tweede volzin kan de rechtbank, indien onze betrokken Minister of de commissie van toezicht de rechtbank meedeelt dat uitsluitend zij kennis zal mogen nemen van de inlichtingen onderscheidenlijk de stukken, slechts met toestemming van de andere partijen mede op grondslag van die inlichtingen of stukken uitspraak doen.
2.1.2. Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN), voor zover hier van belang, komt voor verlening van het Nederlanderschap overeenkomstig artikel 7 slechts in aanmerking de verzoeker die in het Koninkrijk en het land van ingezetenschap als ingeburgerd kan worden beschouwd op grond van het feit dat hij beschikt over een bij algemene maatregel van rijksbestuur te bepalen mate van kennis van de Nederlandse taal.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN wordt het verzoek van een vreemdeling die voldoet aan de artikelen 7 en 8 niettemin afgewezen indien op grond van gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij een gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, de volksgezondheid of de veiligheid van het Koninkrijk.
2.1.3. Het door verweerder ter zake gevoerde beleid is neergelegd in de Handleiding voor toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: Handleiding).
In paragraaf 3.3. van de Handleiding is bij artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, vermeld dat inburgering in algemene zin een zekere aanvaarding van de Nederlandse samenleving veronderstelt. Inburgering wordt met name getoetst aan de hand van de naturalisatietoets en het vereiste van een monogaam huwelijk. Als verzoeker aan deze voorwaarden voldoet, wordt in beginsel aangenomen dat hij de Nederlandse rechtsorde in algemene zin heeft aanvaard. Echter, indien duidelijk blijkt dat verzoeker zich buiten deze vereisten om opzettelijk afzijdig houdt van - of afzet tegen - alles wat Nederlands is of op Nederland betrekking heeft, of bijvoorbeeld weigert zijn kinderen naar school te laten gaan, zal hij niet kunnen worden beschouwd als te zijn opgenomen in de Nederlandse samenleving en zal zijn verzoek om naturalisatie worden afgewezen. Gedacht wordt hier bijvoorbeeld ook aan het doen van uitlatingen die zich richten tegen de democratische rechtsorde of oproepen tot feitelijk handelen in strijd met de geldende wet- en regelgeving, of die een gevaar opleveren voor de goede betrekkingen van Nederland met andere mogendheden. Er moeten in het geval van weigering tot opneming dus omstandigheden zijn die blijk geven van onvoldoende inburgering.
Uit de Handleiding bij artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, volgt dat bij een beoordeling of ernstige vermoedens bestaan dat de verzoeker een gevaar voor de openbare orde vormt, de verwachtingen over het toekomstige gedrag van verzoeker centraal staan. Die verwachtingen worden gebaseerd op zijn gedrag in het heden en het recente verleden. De in de Handleiding neergelegde regels, die een nadere invulling geven aan het criterium "ernstig vermoeden van gevaar voor de openbare orde", sluiten niet uit dat zich in een concreet individueel geval heel bijzondere feiten en omstandigheden kunnen voordoen, die tot gevolg hebben dat alleen maar tot een juiste wetstoepassing kan worden gekomen door van deze regels af te wijken. Volgens de Handleiding is het in zeer bijzondere gevallen mogelijk dat een bepaald verzoek, dat niet onder een van de regels kan worden gebracht, toch moet worden afgewezen, omdat er ernstige vermoedens bestaan dat de verzoeker een gevaar voor de openbare orde vormt. Bij afwijking moet evenwel een zeer grote terughoudendheid worden betracht.
2.2. Het bestreden besluit
Het bestreden besluit strekt tot handhaving van het besluit tot afwijzing van het verzoek om naturalisatie. Verweerder heeft aan het betreden besluit de volgende overwegingen ten grondslag gelegd. De AIVD is de bevoegde instantie om te onderzoeken of personen of organisaties aanleiding geven tot het ernstig vermoeden dat zij een gevaar vormen voor onder andere het voortbestaan van de democratische rechtsorde. Vermelding van de aan het ambtsbericht ten grondslag liggende bron mag achterwege blijven vanwege de vertrouwelijkheid daarvan. Verweerder gaat uit van de juistheid van de in het ambtsbericht opgenomen informatie. De door eiser naar voren gebrachte informatie is onvoldoende om tot onjuistheid van het ambtsbericht te concluderen, nu dit niet de overige in het ambtsbericht opgenomen informatie verklaart. De omstandigheid dat eiser het inburgeringsexamen heeft gehaald, zich inspant om de Nederlandse taal beter te leren en geen strafblad heeft, geven volgens verweerder evenmin reden om aan de juistheid van het ambtsbericht te twijfelen, nu dit niet wil zeggen dat geen verboden activiteiten zouden kunnen worden ontplooid en dat de democratische rechtsorde niet wordt afgewezen. De verwachting dat eiser een gevaar oplevert voor de openbare orde wordt gebaseerd op zijn gedrag in het heden en het recente verleden. Voor het begrip 'recente verleden' wordt aansluiting gezocht bij de rehabilitatietermijn zoals genoemd in de Handleiding ten aanzien van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN. In het ambtsbericht wordt gesproken over activiteiten van eiser tussen 2007 en 21 april 2010, de datum van het ambtsbericht. Eiser is gelet op de inhoud van het ambtsbericht onvoldoende ingeburgerd in de Nederlandse samenleving in de zin van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de RWN. Daarnaast bestaan er ernstige vermoedens dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN.
2.3. Gronden van beroep
Eiser kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en heeft daartoe - samengevat - het volgende aangevoerd. Het besluit is volgens eiser onvoldoende draadkrachtig gemotiveerd. Eiser stelt geen faciliterende werkzaamheden voor de Koerdische Arbeiderspartij (hierna: PKK) te hebben uitgevoerd, maar legale activiteiten voor Koerdische verenigingen. Het inzamelen van gelden voor mensen in nood is ook een Nederlandse bezigheid, zodat dergelijke handelingen niet dienen als bewijs dat hierdoor de democratische rechtsorde wordt afgewezen. Het hebben van onderling contact tussen vermeende aanhangers van de PKK betekent volgens eiser niet dat er sprake is van strafbaar handelen of dat de contacten tot doel hebben de organisatie in stand te houden of daarvoor activiteiten te verrichten. De stelling dat hij verboden activiteiten zou ontplooien is volgens eiser niet op het ambtsbericht terug te voeren. De AIVD komt niet tot de conclusie dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk. Volgens eiser heeft verweerder dan ook niet, zonder nadere motivering, kunnen aannemen dat hij wel een zodanig gevaar vormt. Eiser voert aan niet verdacht te worden van strafbare feiten en er is nimmer proces-verbaal tegen hem opgemaakt. Het besluit is in strijd met het fairplaybeginsel nu er geen gelegenheid is geweest om te reageren op de feitelijke bevindingen waarop het ambtsbericht is gestoeld. Subsidiair verzoekt eiser om de AIVD op te dragen de onderliggende stukken van het ambtsbericht aan de rechtbank in te zenden, zodat de rechtbank er zich van kan vergewissen of de onderliggende stukken de inhoud en de conclusies in het individuele ambtsbericht kunnen dragen.
2.4. Beoordeling door de rechtbank
2.4.1. Ter beantwoording staat de vraag of verweerder terecht het verzoek om het verlenen van het Nederlanderschap heeft afgewezen, op de grond dat eiser onvoldoende in de Nederlandse samenleving is ingeburgerd als bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onder d, van de RWN en er ernstige vermoedens bestaan dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN.
2.4.2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op een individueel ambtsbericht van de AIVD van 21 april 2010 en heeft voor de motivering van zijn besluit verwezen naar de volgende aan het ambtsbericht ontleende passages:
"Betrokkene is actief voor de PKK in Nederland. In zijn contacten met andere PKK leden gebruikt hij de naam Militan. De activiteiten van betrokkene voor de PKK beslaan in ieder geval het volgende.
- Hij is vanaf eind 2007 verantwoordelijk geweest voor de PKK in de regio [plaatsnaam 1] en is vanaf september 2009 verantwoordelijk voor de PKK in de regio [plaatsnaam 2]
- Hij is vanaf 2007 tot eind 2009 actief als fondsenwerver binnen de jaarlijkse financiële campagne die de PKK in Nederland houdt om fondsen te verwerven. Hij staat hiertoe in contact met de PKK leider van Nederland.
- Hij is vanaf begin 2009 tot heden actief met het aanschaffen van goederen waaronder nachtkijkers. Hij staat hiertoe in contact met de PKK leider die op Europees niveau verantwoordelijk is voor goederen.
- Hij is vanaf oktober 2008 tot april 2009 actief met het opslaan van goederen, waaronder verrekijkers. Hij staat hiertoe in contact met de PKK leider die op Europees niveau verantwoordelijk is voor goederen.
- Hij is vanaf begin 2009 tot heden actief met het verzenden van goederen naar de PKK in Noord-Irak, waaronder communicatieapparatuur. Hij staat hiertoe in contact met de PKK leider die op Europees niveau verantwoordelijk is voor goederen en met een PKK lid in Noord-Irak."
De AIVD komt tot de conclusie dat betrokkene in Nederland actief is met faciliterende werkzaamheden voor de PKK en dat eiser hiermee een bijdrage heeft geleverd aan de activiteiten van een door de Europese Unie als terroristisch aangemerkte organisatie.
2.4.3. De AIVD heeft op grond van artikel 6, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wiv 2002 in het belang van de nationale veiligheid tot taak om onderzoek te verrichten met betrekking tot organisaties en personen die door de doelen die zij nastreven, dan wel door hun activiteiten, aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde, dan wel voor de veiligheid of voor andere gewichtige belangen van de Staat.
2.4.4. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 4 juli 2006 in zaak nr. 200602107/1 volgt dat er in beginsel van mag worden uitgegaan dat door de AIVD verricht onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat vermelding van de aan een ambtsbericht van de AIVD ten grondslag liggende bron, dan wel bronnen, achterwege mag blijven vanwege de vertrouwelijkheid ervan.
De rechtbank heeft aanleiding gezien op grond van het bepaalde in artikel 8:45 van de Awb in samenhang met artikel 87, eerste lid, van de Wiv 2002 van de bevoegdheid gebruik te maken om kennis te nemen van de aan het ambtsbericht ten grondslag liggende stukken. Ter zitting is door partijen op voorhand toestemming gegeven om mede op grondslag van deze stukken uitspraak te doen.
De rechtbank is na de heropeningsbeslissing door partijen gewezen op de uitspraak van de Afdeling van 30 november 2011 (LJN: BU6382). In deze uitspraak is geoordeeld dat artikel 87, eerste lid, van de Wiv 2002 buiten toepassing moet worden gelaten op grond van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). De Afdeling baseert dit oordeel op de door het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) ontwikkelde rechtspraak over het in artikel 6, eerste lid, van het EVRM vervatte recht op openbaarmaking van bewijs. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval voor haar geen ruimte bestaat voor de beoordeling of de onthouding van kennisneming van de onderliggende stukken van het ambtsbericht gerechtvaardigd is. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat, zoals volgt uit onder meer het arrest van het EHRM van 14 juni 2011 (LJN: BR6757) en de uitspraak van de Afdeling van 2 juli 2010 (LJN: BM6429), naturalisatie niet ziet op het vaststellen van burgerlijke rechten en verplichtingen of het bepalen van gegrondheid van een ingestelde vervolging, zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM. In dit geval bestaat dan ook geen aanleiding artikel 87, eerste lid, van de Wiv 2002 buiten toepassing te laten.
Ook het door eisers in dit kader gedane beroep op het beginsel van fair play faalt. De rechtbank is van oordeel dat het niet aan de rechter is om wetten in formele zin, in het onderhavige geval de Wiv 2002, te toetsen aan algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
2.4.5. Na kennisneming van de aan het ambtsbericht ten grondslag liggende stukken is de rechtbank van oordeel dat het onderzoek waarop het ambtsbericht is gebaseerd voldoende zorgvuldig is geweest en dat de bevindingen ervan de in het ambtsbericht opgenomen conclusie kunnen dragen. De aan het ambtsbericht ten grondslag liggende stukken bevatten naar het oordeel van de rechtbank een afdoende concrete onderbouwing van de in het ambtsbericht opgenomen conclusie. In verband met artikel 87, eerste lid, van de Wiv 2002 ziet de rechtbank geen ruimte dit oordeel nader te motiveren.
2.4.6. Door eiser zijn de door de AIVD genoemde feiten en omstandigheden en de daaraan verbonden conclusie slechts ontkend. Hij heeft deze niet onderbouwd, door bijvoorbeeld het overleggen van documenten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser geen concrete aanknopingspunten heeft gegeven voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het ambtsbericht. De door eiser naar voren gebrachte gronden dat hij het inburgeringexamen met goed gevolg heeft afgelegd en dat hij nog nooit strafrechtelijk is vervolgd raken niet de in het ambtsbericht vermelde feiten en de daaruit getrokken conclusies. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht geen aanleiding gezien om de juistheid van het rapport van de AIVD in twijfel te trekken.
2.4.7. Ter zitting is door eiser aangevoerd dat er sprake is van een intern gewapend conflict tussen de Koerden in Turkije en de Turkse autoriteiten, waarin de PKK een grote machtspositie heeft en het is derhalve uit te sluiten is dat er sprake is van terroristische activiteiten door de PKK in Turkije. Dit leidt er volgens eiser toe dat niet kan worden gezegd dat hij de democratische rechtsorde heeft geschonden. De rechtbank overweegt hieromtrent allereerst dat eiser deze grond ter zitting heeft aangevoerd. Daarnaast is door eiser niet weersproken dat de PKK sinds 2007 in Nederland verboden is. Op 27 december 2001 heeft de Raad van de Europese Unie een gemeenschappelijk standpunt ingenomen betreffende de toepassing van specifieke maatregelen ter bestrijding van terrorisme en dienaangaande een verordening (2580/2001/EG) vastgesteld. In de meest recente Uitvoeringsverordening van 18 juli 2011 (nr. 687/2011/EU) wordt de PKK genoemd op de lijst van groepen en entiteiten waarop de verordening 2580/2011 EG van toepassing is. Deze beroepsgrond faalt dan ook.
2.4.8. Eiser heeft uit het ambtsbericht voldoende kunnen afleiden welke verdenkingen er tegen hem bestaan en zich hiertegen voldoende kunnen verweren. Naar het oordeel van de rechtbank vormen de in het ambtsbericht van 21 april 2010 vermelde feiten een toereikende motivering voor de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde afwijzingsgronden. Verweerder heeft dan ook tot afwijzing van het verzoek om naturalisatie kunnen besluiten.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.
2.5. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank Dordrecht,
- verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. M.G.L. de Vette, voorzitter, en mrs. P. Putters en
J.A.F. Peters, leden, en door de voorzitter en mr. N.M. Zandbergen, griffier, ondertekend.