ECLI:NL:RBDOR:2012:BX1360

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
11 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
89803 / HA ZA 10-2861
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling erfgrens tussen percelen op basis van artikel 5:47 BW

In deze zaak, die voor de Rechtbank Dordrecht is behandeld, hebben eisers en gedaagden een geschil over de erfgrens tussen hun percelen. De eisers, wonende te Barendrecht, hebben de rechtbank verzocht om de erfgrens vast te stellen op basis van artikel 5:47 BW. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 4 januari 2012, waarin werd geoordeeld dat behoefte bestond aan voorlichting door een deskundige van het kadaster. De deskundige kon echter geen duidelijkheid verschaffen over de erfgrens, omdat er geen overeenstemming tussen partijen bestond over het verloop van de kadastrale grens.

De rechtbank heeft vervolgens de subsidiaire vordering van eisers toegewezen en is overgegaan tot het vaststellen van de erfgrens. De rechtbank heeft daarbij de huidige feitelijke afscheiding tussen de percelen als uitgangspunt genomen. De rechtbank overwoog dat het belang van gedaagden bij het behouden van hun huidige erfafscheiding, die aanzienlijke kosten met zich zou brengen als deze zou moeten worden afgebroken, zwaarwegend was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erfgrens loopt langs de lijn van de huidige feitelijke afscheiding.

Daarnaast heeft de rechtbank een schadevergoeding van € 518,02 aan eisers toegekend, omdat zij minder dan de helft van het betwiste gebied zouden krijgen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 11 juli 2012 door mr. J.C. Halk en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 89803 / HA ZA 10-2861
Vonnis van 11 juli 2012
in de zaak van
1. [Eiser 1]
wonende te Barendrecht,
2. [Eiser 2]
wonende te Barendrecht,
eisers,
advocaat mr. D. de Jong,
tegen
1. [Gedaagde 1]
wonende te Barendrecht,
2. [Gedaagde 2]
wonende te Barendrecht,
gedaagden,
advocaat mr. W.J.J. Trooster.
Partijen zullen hierna [eisers ] en [gedaagden] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 januari 2012 en de daarin genoemde processtukken;
- de brief van mr. M.I. Mollee-ten Hoor, bewaarder van het kadaster en de openbare registers, van 14 mei 2012;
- de brief van mr. De Jong van 1 juni 2012;
- de brief van mr. Trooster van 6 juni 2012;
- de brief van de griffier van 8 juni 2012.
2. De verdere beoordeling
2.1. In het tussenvonnis van 12 oktober 2011 is geoordeeld dat behoefte bestaat aan voorlichting door een deskundige van het kadaster. Verder is geoordeeld dat als de deskundige tot het oordeel komt dat de erfgrens niet kan worden vastgesteld, de rechtbank de subsidiaire vordering onder a. van [eisers ] zal toewijzen en zal overgaan tot vaststelling van erfgrens ex 5:47 BW.
2.2. Bij tussenvonnis van 4 januari 2012 is een deskundigenbericht gelast, ter beantwoording van (onder meer) de vraag of een erfgrens tussen beide percelen is vast te stellen en, zo ja, waar deze dan loopt.
2.3. Bij brief van 14 mei 2012 heeft mr. M.I. Mollee-ten Hoor, voornoemd (1.1), medegedeeld dat – kort gezegd – het Kadaster de voorgelegde vragen niet kan beantwoorden, aangezien er geen overeenstemming tussen partijen bestaat over het verloop van de kadastrale grens.
2.4. Nu de deskundige de voorgelegde vragen niet kan beantwoorden en verder aan geen van de door partijen aangevoerde omstandigheden, al dan niet in samenhang met de overige omstandigheden, doorslaggevende betekenis kan worden toegekend voor de exacte bepaling van de erfgrens, is sprake van de situatie dat de loop van de grens tussen de beide percelen onzeker is. De subsidiaire vordering onder a. zal dan ook worden toegewezen en de rechtbank zal hierna overgaan tot het vaststellen van de erfgrens op grond van artikel 5:47 BW. [eisers ] voeren nog aan dat uit het tussenvonnis van 12 oktober 2012 volgt dat een andere deskundige benoemd moet worden. Zij stellen echter geen andere deskundige voor. Het kadaster is bij uitstek deskundig op het gebied van grensvaststelling. Indien deze dienst meedeelt dat grensvaststelling niet mogelijk is, bestaat geen aanleiding om nog een andere deskundige te benoemen.
Vaststelling erfgrens
2.5. Bij het bepalen van de erfgrens kent de wet aan de rechtbank een grote mate van vrijheid toe. Daarbij geeft lid 3 van artikel 5:47 BW de rechtbank de mogelijkheid om, naar gelang van de omstandigheden, het gebied waarover onzekerheid bestaat in gelijkwaardige of ongelijkwaardige delen te verdelen, eventueel met toekenning van een schadevergoeding aan een van de partijen.
2.6. Volgens [eisers ] loopt de erfgrens evenwijdig aan de fundering van de carport die op het perceel van [gedaagden] staat, terwijl volgens [gedaagden] de erfgrens circa 40 centimeter meer naar het zuiden is gesitueerd, evenwijdig aan de rand van de dakgoot van hun carport (zie bijlage 4 bij het proces-verbaal van comparitie ter plaatse en plaatsopneming van 23 augustus 2011). Het betwiste gebied bestaat derhalve uit een (rechthoekige) strook grond van circa 40 centimeter breed over de gehele lengte van de feitelijke erfafscheiding tussen de percelen van partijen. Uit de als productie 10b bij conclusie van antwoord overgelegde tekening van de landmeter, waarvan de inhoud onbetwist is gebleven, maakt de rechtbank op dat de percelen van [eisers ] en [gedaagden] over een lengte van circa 16,25 meter aan elkaar grenzen. Over een lengte van circa 5,5 meter wordt de feitelijke afscheiding tussen beide percelen gevormd door de carport van [gedaagden]
2.7. [eisers ] stellen dat hun belang bij vaststelling van de erfgrens evenwijdig aan de fundering van de carport er in is gelegen dat zij in dat deel van hun tuin bloembakken en een buitenkeuken willen neerzetten, maar dat dat nu niet mogelijk is omdat er dan te weinig ruimte zou overblijven. [gedaagden] stellen dat als de erfgrens meer (dan de huidige, feitelijke afscheiding) hun kant wordt opgeschoven, zij de door hen opgetrokken erfafscheiding, de muren van hun bloembakken en de door hen aangelegde tuin deels zullen moeten afbreken. [gedaagden] hebben verder – onbetwist – gesteld dat dat hoge kosten met zich zal brengen.
2.8. Voormelde belangen in overweging nemende, zal de rechtbank bij het vaststellen van de erfgrens tot uitgangspunt nemen dat de huidige (feitelijke) erfafscheiding intact blijft. Het (deels) moeten afbreken van de huidige erfafscheiding, de tuin en muren van de bloembakken zal voor [gedaagden] immers aanzienlijke kosten meebrengen, terwijl niet valt in te zien waarom het plaatsen van bloembakken en een buitenkeuken op het perceel van [eisers ] – dat meer dan 400 vierkante meter groot is – afhankelijk is van de betwiste strook grond van 40 centimeter breed. De rechtbank zal, gelet op het voorgaande, bepalen dat de erfgrens loopt langs de lijn van de huidige, feitelijke afscheiding tussen de percelen van beiden partijen, zoals ook is omschreven in rov. 2.7 en 2.8 van het tussenvonnis van 12 oktober 2011.
2.9. Beide partijen gaan uit van een erfgrens die in een rechte lijn loopt. De door beide partijen genoemde rechte lijnen vormen het betwiste gebied. Nu de grens onduidelijk is, komt het redelijk voor ieder de helft van het betwiste gebied toe te kennen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, wijkt de vastgestelde grens iets af van dit uitgangspunt, want [gedaagden] ,krijgt’ iets meer dan [eisers ] Gelet daarop wordt aan [eisers ] ex lid 3 van artikel 5:47 BW een schadevergoeding toegekend, die als volgt wordt begroot.
2.10. Het betwiste gebied beslaat circa (16,25 meter x 40 centimeter =) 6,5 vierkante meter en op basis van het voorgaande gaat circa (5,5 meter x 40 centimeter =) 2,2 vierkante meter daarvan naar [eisers ] en circa (10,75 meter x 40 centimeter =) 4,3 vierkante meter naar [gedaagden] [eisers ] krijgt derhalve circa 1,05 vierkante meter minder dan de helft van het betwiste gebied. Uit de als productie 3 bij dagvaarding overgelegde koopakte van 14 juli 2006 blijkt dat Jethoe voor het perceel van – volgens de koopakte – ongeveer 431 vierkante meter inclusief onder andere omzetbelasting een bedrag van € 212.633,61 heeft betaald, hetgeen neerkomt op een bedrag van € 493,35 per vierkante meter. De schadevergoeding die aan [eisers ] zal derhalve worden begroot op (€ 493,35 x 1,05 =) € 518,02.
2.11. Nu partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. stelt op de voet van artikel 5:47 BW vast dat de erfgrens tussen de percelen van [eisers ] en [gedaagden] wordt gevormd door een lijn die loopt langs de huidige, feitelijke afscheiding tussen beide percelen, zoals ook is omschreven in rov. 2.7 en 2.8 van het tussenvonnis van 12 oktober 2011;
3.2. veroordeelt [gedaagden] om te betalen aan [eisers ] een bedrag € 518,02 (vijfhonderdenachttien euro en twee eurocent),
3.3. compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.4. verklaart dit vonnis voor wat betreft de onder 3.2 genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Halk en in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2011.?