4. De centrale vraag is of ten tijde van de wijziging van de bedrijfsstructuur in maart 2006 of daarna sprake is geweest van contractsoverneming als bedoeld in artikel 6:159 BW, in die zin dat niet langer de V.O.F. maar Kalkman Damesmode (de B.V.) als huurder van de bedrijfsruimte aan het [adres] moet worden aangemerkt. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5. Blijkens artikel 6:159 BW is voor contractsoverneming in de eerste plaats nodig een akte waarbij de overdrager zijn rechtsverhouding tot een derde aan de overnemer overdraagt. Gedaagden hebben een (notariële) inbrengakte van 28 maart 2006 in het geding gebracht waaruit kan worden afgeleid dat de oorspronkelijk door de V.O.F. gedreven onderneming in Kalkman Damesmode (de B.V.) is ingebracht. Uit deze akte (Nadere Bedingen artikel 1) kan met enige welwillende lezing voorts worden afgeleid dat alle met de onderneming verband houdende overeenkomsten (waaronder de huurovereenkomst) ten bate van Kalkman Damesmode zullen strekken. In zoverre is aan het schriftelijkheidsvereiste van artikel 6:159 BW voldaan. Voor contractsoverneming is echter ook nodig dat de derde (in casu Delta Lloyd) aan de overdracht van de rechtsverhouding (de huurovereenkomst) haar medewerking heeft verleend. Die medewerking behoeft niet in schriftelijke vorm te worden gegeven maar moet wel ondubbelzinnig vaststaan.
6. Gedaagden hebben gerefereerd aan de onder 1.3 geciteerde brief aan Delta Lloyd van april 2006 en aangevoerd dat Delta Lloyd daar niet op heeft gereageerd, waardoor zij ervan zijn uitgegaan dat Delta Lloyd Kalkman Damesmode als huurder accepteerde. Los van het feit dat Delta Lloyd ter comparitie heeft verklaard de brief van april 2006 niet te kennen, heeft hier te gelden dat het ontbreken van een reactie van Delta Lloyd niet betekent dat Delta Lloyd met de door de V.O.F. mogelijk beoogde overdracht van de huurovereenkomst heeft ingestemd. Te minder nu Delta Lloyd, naar onweersproken vaststaat (en uit de producties ook blijkt), de periodieke huurtermijnen ten name van de V.O.F. is blijven factureren. Voor zover de huurtermijnen, zoals gedaagden hebben aangevoerd, ten laste van de bankrekening van Kalkman Damesmode zijn betaald (waarvan Delta Lloyd overigens heeft verklaard dat aan de betalingen niet te kunnen zien) betekent dat evenmin dat Delta Lloyd met een overdracht van de huurovereenkomst heeft ingestemd. De B.V. kan immers verplichtingen van de V.O.F. voldoen zonder dat dat een overdracht van een rechtsverhouding impliceert. Uit een en ander blijkt dus niet, anders dan gedaagden menen, dat Delta Lloyd aan een overgang van de huurovereenkomst haar medewerking heeft verleend.
7. Gedaagden hebben nog aangevoerd dat de heer [naam] (WPM Winkelcentrummanagement B.V.) mondeling heeft bevestigd dat Delta Lloyd met Kalkman Damesmode als huurder akkoord was. Uit de door Delta Lloyd overgelegde gedetailleerde verklaring van de heer [naam] blijkt echter het tegendeel. Hij verklaart dat nimmer een officieel verzoek is gedaan om de huurrechten over te dragen en dat van een mondelinge instemming daarmee dan ook geen sprake kan zijn. Hij verklaart voorts dat de V.O.F. altijd als huurder is beschouwd getuige de verzonden facturen, gevoerde correspondentie en ook het handhaven van de op naam van de V.O.F. gestelde bankgarantie. Tegenover deze gemotiveerde betwisting van de kant van Delta Lloyd hebben gedaagden hun stelling dat de heer [naam] mondeling heeft bevestigd dat Delta Lloyd akkoord was niet nader onderbouwd. Aan deze stelling zal daarom voorbij worden gegaan.
8. Uit het bovenstaande volgt dat van contractsoverneming geen sprake is. Evenmin is sprake van indeplaatsstelling (artikel 7:307 BW) nu ook daar de medewerking van verhuurder voor nodig is of, bij gebreke daarvan, machtiging van de rechter. Gesteld noch gebleken is dat indeplaatsstelling op basis van een dergelijke machtiging heeft plaatsgevonden.
9. De vordering tot betaling van de achterstallige huur zal dan ook worden toegewezen. Gedaagden hebben het bedrag van de huurachterstand (€ 31.093,73 tot 1 april 2012) en het bedrag van de huur (€ 6.314,76 per maand) niet betwist zodat van die bedragen zal worden uitgegaan. De vordering tot betaling van de contractuele boeterente acht de kantonrechter disproportioneel (naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet aanvaardbaar) en zal worden afgewezen. Daarentegen zal de (subsidiair) gevorderde wettelijke handelsrente over de openstaande bedragen wel worden toegewezen.
10. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.000,-- zullen worden toegewezen. Deze zijn niet betwist en overigens in overeenstemming met het gangbare kantonrechterstarief.
11. Namens gedaagden is ter comparitie bevestigd dat de einddatum van de huurovereenkomst 18 november 2012 is (zie ook onder 1.5). Voor de door Delta Lloyd gevorderde verklaring voor recht (dat de huuropzegging van 18 november 2011 niet eerder werkt dan tegen de expiratiedatum van de huurovereenkomst ofwel 18 november 2012) is daarom geen aanleiding.
12. Gedaagden zullen als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld zoals hierna bepaald.