vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
zaaknummer / rolnummer: 99248 / KG ZA 12-143
Vonnis in kort geding van 23 augustus 2012
[EISER],
wonende te Gorinchem,
eiser,
advocaat mr. S. Meeuwsen te Gorinchem,
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
Ministerie van Veiligheid en Justitie,
zetelend te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. G.C. Nieuwland te 's-Gravenhage.
Partijen zullen hierna [Eiser] en de Staat genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 1 augustus 2012, met producties,
- de mondelinge behandeling ter openbare zitting van 9 augustus 2012,
- de akte aanvulling eis van [Eiser],
- de pleitnota van de Staat,
- de door beide partijen overgelegde producties.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Bij vonnis van de politierechter van deze rechtbank van 29 november 2011 is [Eiser] een taakstraf van 70 uur opgelegd, bij niet voldoen te vervangen door 35 dagen hechtenis.
2.2. Op 20 juni 2012 is aan [Eiser] betekend een kennisgeving omzetting van de officier van justitie waarbij hem wordt medegedeeld dat taakstraf is omgezet in een vervangende hechtenis en de ten uitvoerlegging van de vervangende hechtenis is bevolen (verder: het bevel omzetting taakstraf). Op 21 juni 2012 heeft [Eiser] bij deze rechtbank een bezwaarschrift tegen die beslissing ingediend.
2.3. Het bezwaarschrift is op 4 juli 2012 door de politierechter van deze rechtbank behandeld. Bij die behandeling is [Eiser] niet verschenen.
2.4. Bij uitspraak van de politierechter van deze rechtbank van 4 juli 2012 is het bezwaarschrift van [Eiser] ongegrond verklaard. Tegen die beslissing staat geen rechtsmiddel open.
2.5. Op 20 juli 2012 heeft [Eiser] een gratieverzoek ingediend.
3.1. [Eiser] vordert na aanvulling van zijn eis samengevat - :
primair:
de Staat te veroordelen [Eiser] nogmaals in staat te stellen om de taakstraf van 70 uur uit te voeren en te bepalen dat het Openbaar Ministerie niet tot executie van de vervangende hechtenis mag overgaan tot dat [Eiser] hiertoe deugdelijk in de gelegenheid is gesteld, danwel te bepalen dat het oorspronkelijke bevel omzetting taakstraf wordt ingetrokken en zo nodig opnieuw wordt betekend;
subsidiair:
de executie op te schorten tot dat op het gratieverzoek is beslist.
Dit alles met veroordeling van de Staat in de kosten van het geding.
3.2. De Staat voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Nu [Eiser] aan zijn vordering ten grondslag legt dat de Staat onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door hem niet in staat te stellen de behandeling van zijn bezwaarschrift tegen omzetting van zijn taakstraf op 4 juli 2012 bij te wonen, is de burgerlijke rechter bevoegd om van zijn vordering kennis te nemen. Niet in geschil is dat [Eiser] een spoedeisend belang bij de gevorderde voorziening heeft.
4.2. Anders dan de Staat heeft betoogd, doet het feit dat de bezwaarschriftprocedure als bedoeld in artikel 22g lid 3 van het Wetboek van Strafrecht een met voldoende waarborgen omklede procedure is en het gesloten stelsel van rechtsmiddelen niet af aan de ontvankelijkheid van de primaire vordering. Indien de stelling van [Eiser] als juist moet worden aanvaard, noopt dat immers tot de slotsom dat die beslissing tot stand is gekomen op zodanige wijze dat niet meer kan worden gesproken van een eerlijke behandeling van de zaak in de zin van art. 6 lid 1 eerste zin EVRM (vgl. HR 1-2-1991, NJ 1991, 413).
4.3. Het betoog van [Eiser] komt er in de kern op neer dat het Openbaar Ministerie hem niet deugdelijk voor de behandeling van het bezwaarschrift heeft opgeroepen, aangezien hij via de post slechts een lege enveloppe heeft ontvangen. De Staat heeft dat bij gebrek aan wetenschap betwist.
4.4. Ter onderbouwing van zijn stelling heeft [Eiser] de ontvangen enveloppe getoond, zijnde een enveloppe zonder venster met een handgeschreven adressering waarop tevens staat vermeld ‘Arrondissementsparket Dordrecht’. Door de Staat is niet bestreden dat die enveloppe afkomstig is van dat arrondissementsparket. De voorzieningenrechter heeft geconstateerd dat de lijmrand van die enveloppe niet is gebruikt en dat er evenmin aanwijzingen zijn dat de enveloppe op een andere wijze gesloten is geweest. De door de Staat overgelegde oproepingsbrief is gedateerd op 27 juni 2012, zodat aannemelijk is dat [Eiser], zoals hij stelt, de enveloppe op vrijdag 29 juni 2012 heeft ontvangen. Door [Eiser] is tevens overgelegd een brief aan zijn advocaat van zijn hand d.d. 3 juli, waarin hij onder meer schrijft:
“[…]
Nu ontving ik vrijdag een enveloppe uit Dordt zonder inhoud. Ik verwacht dat hier die brief in had moeten zitten. […] Nu ben ik bang dat het nu weer fout gaat. Omdat het voor u makkelijker is om hier navraag naar te doen (het lukt mij niet) wil ik u vragen dat te doen.
[…].”
Volgens opgave van de advocaat heeft hij op 4 juli 2012 telefonisch contact gezocht met het Openbaar Ministerie, maar heeft hij de juiste persoon die dag niet kunnen bereiken en deze eerst op 5 juli 2012 gesproken, waarbij bleek dat het bezwaarschrift op 4 juli 2012 door de rechtbank was behandeld en ongegrond was verklaard.
4.5. Het relaas van [Eiser], de getoonde enveloppe, de brief van [Eiser] van 3 juli 2012 en het relaas van zijn advocaat zijn, in onderlinge samenhang bezien, consistent en maken aannemelijk dat [Eiser] op 29 juni 2012 slechts een lege enveloppe van het Openbaar Ministerie heeft ontvangen. Voorts is op grond daarvan aannemelijk dat [Eiser] heeft gedaan wat van hem mocht worden verwacht om de inhoud van de enveloppe te achterhalen. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat de inhoud van de brief van [Eiser] van 3 juli 2012 steun biedt voor zijn stelling dat hij daarvoor zelf heeft getracht telefonisch navraag te doen. Het standpunt van de Staat dat [Eiser] actiever had moeten zijn, wordt derhalve niet gevolgd.
4.6. Op grond van het vorenstaande is aannemelijk dat [Eiser] door een aan het Openbaar Ministerie toe te rekenen fout niet in staat is gesteld bij de behandeling van zijn bezwaarschrift tegen de omzetting van de taakstraf aanwezig te zijn, zodat het recht op hoor en wederhoor is geschonden. De beslissing op zijn bezwaarschrift tegen omzetting van de taakstraf is derhalve op zodanige wijze tot stand gekomen dat niet meer kan worden gesproken van een eerlijke behandeling van de zaak in de zin van art. 6 lid 1 eerste zin EVRM. Onder deze omstandigheden kan onverkorte tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis onrechtmatig jegens [Eiser] zijn.
4.7. In het wettelijk stelsel ligt besloten dat een veroordelende beslissing van de strafrechter, waartegen geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat, niet alleen mag, maar ook moet, worden ten uitvoer gelegd. Bij het bepalen van de wijze waarop en het moment waarop een straf ten uitvoer zal worden gelegd, komt de Staat een grote mate van beleidsvrijheid toe. Voorts is aan een ingediend bezwaarschrift tegen de omzetting van een taakstraf van rechtswege geen schorsende werking toegekend. Dit alles brengt mee dat de gevorderde veroordeling om [Eiser] nogmaals in staat te stellen om de taakstraf van 70 uur uit te voeren met bepaling dat het Openbaar Ministerie niet tot executie van de vervangende hechtenis mag overgaan tot dat [Eiser] daartoe deugdelijk in de gelegenheid is gesteld, geen passende wijze van redres is. Wel mag van de Staat (het Openbaar Ministerie) worden verwacht dat zij haar beleidsvrijheid benut om de gemaakte fout te herstellen. Niet weersproken is dat de beleidsvrijheid van de Staat toelaat dat deze het oorspronkelijke bevel tot omzetting van de taakstraf intrekt om desgewenst vervolgens een nieuw bevel aan [Eiser] te betekenen, zodat [Eiser] een nieuwe mogelijkheid wordt geboden om een bezwaarschrift in te dienen. Gelet hierop en op de omstandigheid dat voor een voorziening die een rechtstoestand vaststelt naar haar aard in kort geding geen plaats is, zal de primaire vordering als na te melden zal worden toegewezen. Het feit dat [Eiser] reeds een tweede bezwaarschrift tegen het oorspronkelijke bevel tot omzetting van de taakstraf heeft ingediend, leidt niet tot een ander oordeel nu er niet vanuit kan worden gegaan dat dit tweede bezwaarschrift tegen hetzelfde bevel inhoudelijk door de strafrechter zal worden behandeld.
4.8. De Staat zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [Eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 90,64 (waarvan € 67,98 door de griffier voldaan)
- vast recht 73,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 979,64.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
gelast de Staat het op 20 juni 2011 aan [Eiser] betekende bevel omzetting taakstraf in te trekken en zonodig opnieuw uit te vaardigen en aan [Eiser] te betekenen,
veroordeelt de Staat in de proceskosten, aan de zijde van [Eiser] tot op heden begroot op € 979,64, waarvan € 67,98 aan explootkosten te voldoen aan de griffier door overmaking op rekeningnummer 56.99.90.602 ten name van MVJ Arrondissement Dordrecht (538) onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer,
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Halk en in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2012.?