ECLI:NL:RBDOR:2012:BX6596

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
29 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
94822 / FA RK 11-8654 en 97046 / FA RK 12-7353
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van kinderalimentatie en partneralimentatie na echtscheiding met internationale aspecten

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 29 augustus 2012 uitspraak gedaan in een procedure betreffende de vaststelling van kinderalimentatie en partneralimentatie na de echtscheiding van partijen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de echtscheiding op 8 juni 2012 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. De vrouw heeft verzocht om een kinderalimentatie van € 260,-- per maand en een partneralimentatie van € 533,42 per maand, terwijl de man zich heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de hoofdverblijfplaats van de minderjarige. De rechtbank heeft geoordeeld dat het huidige inkomen van de man, dat het voormalig netto gezinsinkomen overschrijdt, als maatstaf dient voor de bepaling van de kosten van de kinderen. De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar te vestigen toegewezen, in het belang van de minderjarige. Tevens is de man verplicht om met ingang van 8 juni 2012 € 198,-- per maand aan kinderalimentatie en € 94,-- bruto per maand aan partneralimentatie aan de vrouw te betalen. De rechtbank heeft ook de wijze van verdeling van de huwelijksgemeenschap gelast, waarbij rekening is gehouden met de belangen van beide partijen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat ieder van partijen de eigen kosten draagt. De beschikking is gegeven door mr. K. Bakker, rechter tevens kinderrechter.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer: 94822 / FA RK 11-8654 en 97046 / FA RK 12-7353
beschikking van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2012
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [adres verzoekster],
verzoekster,
advocaat mr. A. Apistola te Zwijndrecht,
tegen
[verweerder],
wonende te [adres verweerder],
verweerder,
advocaat mr. H.J. Naber te Dordrecht.
Partijen worden hieronder aangeduid als de vrouw respectievelijk de man.
1. Het procesverloop
1.1. De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
- de beschikking van deze rechtbank van [uitspraak echtscheiding], waarvan de stukken als hier herhaald en ingelast dienen te worden beschouwd;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de vrouw, ingekomen ter griffie op 21 juni 2012;
- het faxbericht, met bijlagen, van de advocaat van de man, ingekomen ter griffie op 22 juni 2012;
- de brief, met bijlagen, van de advocaat van de man, ingekomen ter griffie op 26 juni 2012.
1.2. De mondelinge behandeling van deze zaak heeft plaatsgevonden op de terechtzitting met gesloten deuren van 02 juli 2012.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
2. De vaststaande feiten
Op de datum van de indiening van het verzoekschrift is uit de overgelegde stukken het navolgende gebleken.
2.1. Bij beschikking van deze rechtbank van [uitspraak echtscheiding] is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Daarnaast is bepaald dat het huurrecht van de echtelijke woning wordt toebedeeld aan de vrouw.
2.2. De echtscheidingsbeschikking is op 08 juni 2012 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3. Het verzoek en het verweer
Het verzoek
3.1. Thans resteren de volgende door de vrouw verzochte nevenvoorzieningen:
a. een kinderalimentatie van € 260,-- per maand;
b. een partneralimentatie van € 533,42 per maand;
c. de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw;
d. vaststelling van de verdeling van de gemeenschap overeenkomstig een nader door de vrouw in te dienen voorstel;
kosten rechtens.
Het verweer en het zelfstandig verzoek
3.2. De man heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft het hierboven onder c vermelde verzoek. Daarnaast heeft hij de volgende nevenvoorzieningen verzocht:
A. de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw;
B. een zorgregeling vast te stellen tussen de man en de minderjarige conform het ouderschapsplan;
C. vaststelling van de verdeling van de gemeenschap overeenkomstig een nader door de man in te dienen voorstel;
kosten rechtens.
Het verweer tegen het zelfstandige verzoek
3.3. De vrouw heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het zelfstandige verzoek van de man hierboven vermeld onder A. Zij heeft verzocht de overige zelfstandige verzoeken van de man niet ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
4. De beoordeling
Deze zaak draagt een internationaal karakter. In de eerste plaats dient dan ook onderzocht te worden of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. Vervolgens zal worden beoordeeld welk recht van toepassing is op de verzoeken.
De hoofdverblijfplaats en de toedeling van de zorg- en opvoedingstaken
4.1. Krachtens artikel 8, eerste lid van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2003 komt aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om op het verzoek tot vaststelling hoofdverblijf en toedeling zorg- en opvoedingstaken te beslissen, nu de gewone verblijfplaats van de minderjarige op het tijdstip dat de zaak bij de rechtbank aanhangig is gemaakt in Nederland was.
4.2. Krachtens artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijk recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen van 19 oktober 1996, Trb. 1997/ 299, zal Nederlands recht worden toegepast op de verzoeken tot vaststelling hoofdverblijf en toedeling zorg- en opvoedingstaken, nu de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van het verzoek.
4.3. De verzoeken van beide partijen te bepalen dat de minderjarige hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vrouw worden in het belang van de minderjarige geacht. De verzoeken zullen worden toegewezen.
4.4. Ter terechtzitting heeft de vrouw te kennen gegeven dat zij wenst dat het gezamenlijke ouderschapsplan opgenomen wordt in de beschikking. Nu in dit ouderschapsplan tevens de overeengekomen zorgregeling staat vermeld, gaat de man akkoord met opname en aanhechting van het ouderschapsplan in deze beschikking. De rechtbank zal overeenkomstig de wensen van partijen en in het belang van de minderjarige het ouderschapsplan in deze beschikking opnemen en zal daartoe een gewaarmerkt afschrift van het plan aan deze beschikking hechten, welk plan als hier ingelast dient te worden beschouwd.
De kinder- en partneralimentatie
4.5. Krachtens artikel 3 sub c van de Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van de Europese Unie van 18 december 2008 (hierna “de Alimentatieverordening”) is de Nederlandse rechter bevoegd te beslissen op het verzoek van partijen tot vaststelling van alimentatie ten behoeve van de minderjarigen en de vrouw aangezien het alimentatieverzoek als nevenverzoek bij de echtscheidingprocedure is ingediend en in die procedure de Nederlandse rechter bevoegd is.
4.6. Krachtens artikel 15 van de Alimentatieverordening wordt het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen bepaald overeenkomstig het Haagse Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen (hierna "het Haagse Protocol van 2007") in de lidstaten die door dit protocol gebonden zijn. Het Haagse Protocol van 2007 is onder meer van toepassing op partneralimentatie en kinderalimentatie. Ingevolge het Besluit van de Raad van de Europese Unie van 30 november 2009, Pb EU L 331/17 is Nederland, als lidstaat, vanaf 18 juni 2011 aan het Haagse Protocol van 2007 gebonden.
Krachtens artikel 7 van het Haags Protocol 2007 zal de rechtbank op het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen én op het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw het Nederlands recht toepassen als zijnde het recht van de staat waar zij haar gewone verblijfplaats hebben en het Haags Protocol van 2007 niet anders bepaalt.
4.7. De behoefte van de minderjarige
4.7.1. In geschil is de hoogte van de behoefte en het netto gezinsinkomen. Conform de bepalingen in het tremarapport dient in beginsel de behoefte gebaseerd te zijn op het inkomen ten tijde van het huwelijk. Gebleken is dat ten tijde van het huwelijk het netto gezinsinkomen werd bepaald door het inkomen van de man. Nu de man geen financiële bescheiden heeft overgelegd met betrekking tot zijn inkomen medio 2011 – de periode dat de samenleving tussen partijen is verbroken – zal de rechtbank aansluiting zoeken bij de overweging van de Voorzieningenrechter, bij beschikking van deze rechtbank van 31 augustus 2011, tot bepalen van een verdiencapaciteit. Het netto gezinsinkomen in 2011 kan dan gesteld worden op € 1.200,-- per maand.
4.7.2. Echter uit het tremarapport volgt verder dat in het geval het huidige inkomen van de man het voormalige netto gezinsinkomen overschrijdt dit hogere inkomen de maatstaf is voor de bepaling van de kosten van de kinderen. Immers, indien het huwelijk zou hebben voortgeduurd, zou deze verhoging ook een positieve invloed hebben uitgeoefend op het bedrag dat aan het kind zou zijn uitgegeven. Hieronder zal bezien worden of het inkomen van de man na het uiteengaan van partijen het voormalige netto gezinsinkomen in 2011 van € 1.200,-- per maand overschrijdt.
4.7.3. De man werkt sinds 27 februari 2012 bij [werkgever] op basis van een nulurencontract. Het netto besteedbaar inkomen van de man in 2012 dient als volgt berekend te worden. De bedragen worden afgerond op hele euro’s en de tarieven van 2012 worden gehanteerd:
- het bruto arbeidsinkomen uit dienstbetrekking van € 368,-- per week. Hierbij gaat de rechtbank voorbij aan het standpunt van de man dat niet van een volledig loon uitgegaan mag te worden omdat hij een nulurencontract zou hebben en dus niet altijd verzekerd is van werk. De rechtbank gaat uit van een volledig salaris per week aangezien het voor rekening van de man komt om zijn salaris op andere wijzen aan te vullen op de momenten dat hij niet opgeroepen wordt voor werkzaamheden;
- vermeerderd met vakantiegeld van € 33,-- per week;
- vermeerderd met vaste uitbetalingen van € 55,-- per week;
- en verminderd met een totaal aan uitkeringen van € 6,-- per week;
- de bijdrage werkgever inkomensafhankelijke premie Zorgverzekeringswet bedroeg € 32,-- per week;
- de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
Het netto besteedbaar inkomen van de man bedraagt € 1.515,-- per maand.
4.7.4. Gelet op voorgaande is het inkomen van de man thans hoger dan het voormalig netto gezinsinkomen in 2011 zodat voor de vaststelling van de behoefte van de minderjarige uitgegaan zal worden van dit hogere inkomen. De rechtbank sluit voorts voor de vaststelling van de behoefte van de minderjarige aan bij het rapport Kosten van kinderen ten behoeve van vaststelling kinderalimentatie. Uit de daarin opgenomen tabel blijkt dat bij een gezinsinkomen van € 1.515,-- netto per maand het eigen aandeel in de totale kosten van de kinderen € 198,-- per maand bedroeg.
4.8. De verdeling van de kosten
4.8.1. Uit de stukken blijkt dat alleen de man na het uiteengaan van partijen een inkomen heeft dat hoger is dan de bijstandsnorm voor een alleenstaande. Er zal dan ook geen vergelijking van de draagkracht van partijen gemaakt worden.
4.9. De financiële omstandigheden van de man
4.9.1. Voor de berekening van de financiële omstandigheden van de man wordt van de volgende financiële gegevens uitgegaan. De bedragen worden afgerond op hele euro’s en de tarieven van 2012 worden gehanteerd.
4.9.2. Voor de berekening van het besteedbaar inkomen wordt verwezen naar rechtsoverweging 4.7.3.:
- het bruto arbeidsinkomen uit dienstbetrekking van € 368,-- per week. Hierbij gaat de rechtbank voorbij aan het standpunt van de man dat niet van een volledig loon uitgegaan mag te worden omdat hij een nulurencontract zou hebben en dus niet altijd verzekerd is van werk. De rechtbank gaat uit van een volledig salaris per week aangezien het voor rekening van de man komt om zijn salaris op andere wijzen aan te vullen op de momenten dat hij niet opgeroepen wordt voor werkzaamheden;
- vermeerderd met vakantiegeld van € 33,-- per week;
- vermeerderd met vaste uitbetalingen van € 55,-- per week;
- en verminderd met een totaal aan uitkeringen van € 6,-- per week;
- de bijdrage werkgever inkomensafhankelijke premie Zorgverzekeringswet bedroeg € 32,-- per week.
4.9.3. De rechtbank houdt tevens rekening met de navolgende fiscale aspecten:
- de algemene heffingskorting;
- de arbeidskorting.
De draagkrachtruimte van de man
4.10. De rechtbank brengt ter vaststelling van de draagkrachtruimte van de man de navolgende lasten op zijn besteedbaar inkomen in mindering. Hierbij zal de rechtbank afronden op hele euro’s en de tarieven van 2012 hanteren:
- het op de Wet Werk en Bijstand gebaseerde normbedrag, inclusief vakantiegeld, voor een alleenstaande van € 935,-- per maand;
- een kale huur van € 213,-- per maand, zijnde het in de bijstandsnorm verdisconteerde bedrag. Het is aannemelijk dat hij deze kosten wel maakt;
- te verminderen met de gemiddelde basishuur verdisconteerd in de bijstandsnorm van € 213,-- per maand;
- de totale premie Zorgkostenverzekeringswet (inclusief aanvullende verzekeringen) van € 108,-- per maand en te verminderen met het in de bijstandsnorm begrepen nominaal deel premie ZVW van € 49,-- per maand;
- de aflossing van de schulden van € 150,-- per maand. Hieronder heeft de rechtbank een beslissing genomen omtrent de verdeling van de gemeenschap. Daartoe is bepaald dat de man een deel van de schulden voor zijn rekening dient te nemen. Gebleken is dat niet is vast te stellen welke bedragen de man maandelijks zal moeten aflossen. De rechtbank zal dan ook in alle redelijkheid de aflossing van de schulden op een bedrag van € 150,-- per maand stellen;
- kosten omgang van € 20,-- per maand conform de overeengekomen zorgregeling.
4.10.1. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, wordt de man met ingang van de datum van de inschrijving van de echtscheiding – hetgeen onweersproken is gebleven – te weten 08 juni 2012, in staat geacht € 198,-- per maand aan kinderalimentatie te voldoen.
4.11. De behoefte van de vrouw
4.11.1. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man zich op het standpunt gesteld dat de vrouw binnenkort studiefinanciering zal gaan ontvangen. Aangezien de vrouw dus op korte termijn niet langer gerechtigd is tot het ontvangen van een bijstandsuitkering, is de man van mening dat daarmee haar recht op partneralimentatie vervalt. De vrouw heeft te kennen gegeven dat ook indien zij een studiefinanciering zal ontvangen haar behoefte zal blijven bestaan.
4.11.2. In geschil is de behoefte van de vrouw. Ingevolge artikel 1:157 van het Burgerlijk Wetboek kan de rechter aan de echtgenoot die niet voldoende inkomsten tot zijn levensonderhoud heeft, noch deze in redelijkheid kan verwerven een uitkering tot levensonderhoud toekennen. Hoewel de vrouw een studie zal gaan volgen, is gebleken dat zij thans onvoldoende inkomsten heeft om in haar eigen levensonderhoud te voorzien nu zij een bijstandsuitkering ontvangt. De hoogte van haar behoefte zal hierna worden bezien. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het voor de behoefte geen verschil maakt of de vrouw een bijstandsuitkering of een studiefinanciering ontvangt. Vast staat dat zij momenteel onvoldoende in haar eigen levensonderhoud kan voorzien en niet op korte termijn valt te verwachten dat dit zal veranderen. Dit houdt niet in dat zij niet op termijn wel degelijk in haar eigen levensonderhoud zou kunnen gaan voorzien.
4.11.3. De rechtbank zal de behoefte van de vrouw berekenen aan de hand van de hofnorm
– hetgeen onweersproken is gebleven – en op basis van de thans bekende financiële gegevens. Immers de rechtbank kan niet vooruitlopen op nog niet bekende toekomstige gegevens. Mede gelet op het in rechtsoverweging 4.7.4. berekende netto gezinsinkomen en rekeninghoudend met de kosten van het kind, bedraagt de behoefte van de vrouw € 790,-- per maand, te weten (€ 1.515,-- minus € 198,--) x 60%.
4.12. De draagkracht van de man
4.12.1. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen in rechtsoverweging 4.9. en 4.10. is de rechtbank van oordeel dat de man in staat is om met ingang van 08 juni 2012 een bedrag van € 94,-- bruto per maand te voldoen aan partneralimentatie.
De verdeling van de gemeenschap
4.13. In voornoemde beschikking van [uitspraak echtscheiding] is reeds overwogen in r.o. 4.8. en 4.9. dat de Nederlandse rechter bevoegd is kennis te nemen van dit verzoek en dat daarbij het Nederlandse recht zal worden toegepast.
4.14. Aangezien partijen geen overeenstemming hebben over de verdeling van de huwelijksgemeenschap zal de wijze van verdeling gelast worden, rekening houdende naar billijkheid zowel met de belangen van partijen als met het algemeen belang ex artikel 3:185 BW.
4.15. De peildatum
4.15.1. Nu partijen geen overeenstemming hebben bereikt over de peildata zal de rechtbank deze bepalen. Het verzoekschrift is ingediend vóór 01 januari 2012 zodat voor de omvang van de bestanddelen van de huwelijksgoederengemeenschap de datum inschrijving echtscheiding, te weten 08 juni 2012, zal gelden. Voor de waardering van de bestanddelen van de huwelijksgoederengemeenschap gaat de rechtbank uit van de datum van de feitelijke verdeling van het betreffende bestanddeel.
4.16. De samenstelling
4.16.1. Volgens partijen, dan wel één van hen, behoren tot de gemeenschap van goederen de volgende bestanddelen:
Activa
a. de bankrekening bij de ING, ten name van de vrouw, met rekeningnummer 39.80.406;
b. de bankrekening bij de ABN AMRO, ten name van de man, met rekeningnummer 8117.76.107;
c. de inboedel van de echtelijke woning.
Passiva
d. de schuld aan het CJIB, bekend onder nummer 6062542157321067;
e. de schuld aan het CJIB, bekend onder nummer 2062542156114295;
f. de naheffingsaanslag bij de gemeente Zwijndrecht, bekend onder nummer 231111100810185;
g. de schuld bij KPN (Lindorff);
h. de studieschuld van de vrouw bij DUO;
i. de huurschuld bij Trivire;
j. de schuld bij CVZ Zilveren Kruis;
k. de schuld bij Interim Justitia op naam van de man;
l. de schuld bij CZ;
m. de schuld aan de ouders van de vrouw.
Ad a. + b.
4.16.2. Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat ieder de eigen rekening toebedeeld zal krijgen en zal voortzetten. De saldi dienen verrekend te worden op de peildatum voor de omvang, te weten 08 juni 2012.
Ad c.
4.16.3. Beide partijen wensen de inboedel toe te delen aan de vrouw. In geschil is de waarde van de inboedel. De man schat deze op € 1.500,-- en de vrouw betwist dit. Partijen hebben verklaard dat het benoemen van een deskundige in dit geval niet zinvol zal zijn. In redelijkheid zal de rechtbank de waarde van de inboedel, gelet op hetgeen is verhandeld ter terechtzitting, dan ook schatten op € 1.500,--. Nu de vrouw de inboedel toebedeeld krijgt, zal zij een bedrag van € 750,-- aan de man dienen te voldoen in het kader van verdeling bij helfte.
Ad d. + e.
4.16.4. De man stelt zich op het standpunt dat deze schulden voor rekening van de vrouw dienen te komen aangezien zij de schulden onnodig heeft laten oplopen. De man heeft onder meer de vrouw op de hoogte gesteld van de stopzetting van de autoverzekering. Nu zij deze schuld niet tijdig heeft afgelost, is er sprake van lichtvaardig schulden maken. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de schulden gemeenschapsschulden zijn, welke verrekend dienen te worden. De vrouw heeft verklaard geen weet te hebben van de stopzetting van de autoverzekering.
4.16.5. De rechtbank overweegt als volgt. De term ‘lichtvaardig schulden maken’ wordt door de man onjuist gebruikt. Immers deze term behoort bij het afstand doen van de gemeenschap. Krachtens artikel 1:109 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan een echtgenoot binnen drie maanden na de ontbinding van het huwelijk om afstand van de gemeenschap verzoeken als de andere echtgenoot lichtvaardig schulden heeft gemaakt. In het onderhavige geval heeft de man niet gesteld dat hij afstand wenst te doen van de gemeenschap. Hij stelt zich op het standpunt dat deze schulden aan de vrouw toegerekend dienen te worden omdat zij door het lichtvaardig schulden maken de schulden onnodig heeft laten oplopen.
4.16.6. Uit artikel 1:94 volgt het wettelijk uitgangspunt ten aanzien van schulden die tot de gemeenschap behoren; alle schulden (zowel vóór als tijdens het huwelijk aangegaan) zijn gemeenschappelijk ongeacht wie van beide echtgenoten de schuld is aangegaan. Hierbij is het van belang wat er daadwerkelijk óp de peildatum tot de gemeenschap behoort. Het uitgangspunt houdt in dat schulden behorende tot de gemeenschap door echtgenoten ieder voor de helft gedragen dienen te worden. Een schuld kan slechts buiten de gemeenschap vallen als er sprake is van verknochtheid, conform lid 3 van voornoemd artikel.
4.16.7. Vast staat dat de schulden zijn aangegaan voor de peildatum van 08 juni 2012. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het wettelijk uitgangspunt. Te meer nu verknochtheid van deze schulden gesteld noch gebleken is. Deze schulden vallen dan ook in de gemeenschap en zij zullen worden toegerekend aan de vrouw waarbij de man de helft van het saldo op 08 juni 2012 aan de vrouw dient te voldoen.
Ad f.
4.16.8. De man stelt zich primair op het standpunt dat deze schuld geen bestanddeel is van de gemeenschap aangezien de schuld reeds is afgelost. Subsidiair stelt hij dat de vrouw deze schuld lichtvaardig heeft gemaakt. De vrouw stelt zich daarentegen op het standpunt dat deze schuld wel in de gemeenschap valt nu de schuld pas na de peildatum is afgelost.
4.16.9. Het is niet vast komen te staan of deze schuld in de gemeenschap valt. In het geval deze schuld is afgelost vóór de peildatum van 08 juni 2012 valt dit bestanddeel niet in de gemeenschap. De vrouw dient aan de man te tonen wanneer zij de aflossing van deze schuld heeft voldaan. Wanneer hieruit blijkt dat de schuld na de peildatum is afgelost, behoort de schuld tot de gemeenschap. In dat geval dient deze schuld aan de vrouw te worden toegerekend en dient de man gelet op het wettelijk uitgangspunt de helft van het saldo op 8 juni 2012 aan de vrouw te voldoen, te meer nu verknochtheid van deze schuld gesteld noch gebleken is.
Ad g.
4.16.10. De vrouw stelt zich op het standpunt dat deze schuld een gemeenschapsschuld betreft waarvan de man van het bestaan af wist. De man heeft verklaard onbekend te zijn met de schuld en is van mening dat de vrouw deze lichtvaardig heeft gemaakt.
4.16.11. Gelet op het verhandelde ter terechtzitting en hetgeen reeds is overwogen onder 4.16.5. en 4.16.6. ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van het wettelijk uitgangspunt. Te meer nu verknochtheid van deze schulden gesteld noch gebleken is. Deze schuld valt dan ook in de gemeenschap en zal worden toegerekend aan de vrouw waarbij de man de helft van het saldo op 8 juni 2012 aan de vrouw dient te voldoen.
Ad h.
4.16.12. Partijen hebben overeenstemming bereikt en deze schuld zal worden toegerekend aan de vrouw als zijnde een aan haar verknochte schuld.
Ad i.
4.16.13. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man tot aan de peildatum, te weten 08 juni 2012, juridisch gezien medehuurder is van de woning en dus medeverantwoordelijk is voor de huurlasten. De man heeft verklaard dat de vrouw, door de huur niet te voldoen, lichtvaardig schulden heeft gemaakt.
4.16.14. Gelet op het verhandelde ter terechtzitting en hetgeen reeds is overwogen onder 4.16.5. en 4.16.6. ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van het wettelijk uitgangspunt. Te meer nu verknochtheid van deze schulden gesteld noch gebleken is en de man zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd. Deze schuld valt dan ook in de gemeenschap en zal worden toegerekend aan de vrouw waarbij de man de helft van het saldo op 8 juni 2012 aan de vrouw dient te voldoen.
Ad j.
4.16.15. Partijen zijn ter zitting overeengekomen dat ieder de helft van de aflossing van deze schuld voor zijn rekening zal nemen.
Ad k.
4.16.16. De man stelt zich op het standpunt dat deze schuld aan hem toegerekend dient te worden onder verrekening met de andere schulden. Voor de vrouw is deze schuld onbekend.
4.16.17. Gebleken is dat deze schuld is aangegaan voor de peildatum van 08 juni 2012 zodat het een gemeenschapsbestanddeel is. Gelet op hetgeen reeds is overwogen onder 4.16.5. en 4.16.6. ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van het wettelijk uitgangspunt. Te meer nu verknochtheid van deze schuld gesteld noch gebleken is. Deze schuld valt dan ook in de gemeenschap en zal worden toegerekend aan de man waarbij de vrouw de helft van het saldo op de peildatum aan de man dient te voldoen.
Ad l. + m.
4.16.18. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling aangeboden stukken in het geding te brengen om aan te tonen dat deze schulden bestaan en wat de hoogte er van is. De vrouw betwist het bestaan van deze schulden.
4.16.19. De man heeft niet aangetoond dat deze schulden bestaan. Deze zullen dan ook buiten de verdeling vallen. Aan het aanbod van de man nadere stukken te overleggen zal worden voorbijgegaan, nu hij in de procedure voldoende de gelegenheid heeft gehad deze bescheiden in het geding te brengen.
4.17. Resumé
4.17.1. Zoals blijkt uit r.o. 4.16. hebben partijen over een gedeelte van de verdeling overeenstemming bereikt. Als partijen deels overeenstemming hebben bereikt over de verdeling is er voor de rechter voor dat deel geen taak meer weggelegd om de wijze van verdeling te gelasten conform artikel 3:185 Burgerlijk Wetboek. Wel zal de rechtbank hieronder te verstaan geven wat partijen zijn overeengekomen.
4.17.2. De wijze van verdeling van de goederen waarover partijen geen overeenstemming hebben bereikt, zal hieronder worden gelast.
De proceskosten
4.18. De rechtbank zal de proceskosten tussen partijen (ex-echtelieden) compenseren.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1. bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedatum + plaats], bij de vrouw zal zijn;
5.2. neemt de inhoud van het ouderschapsplan op en hecht een gewaarmerkt afschrift hiervan aan;
5.3. verklaart de inhoud van het plan voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
5.4. bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man, met ingang van 08 juni 2012, aan de vrouw ten behoeve van voornoemde minderjarige een alimentatie zal betalen van € 198,-- (honderdachtennegentig euro) per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
5.5. bepaalt dat de man met ingang van 08 juni 2012 ten behoeve van de vrouw een alimentatie zal betalen van € 94,-- (vierennegentig euro) bruto per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
5.6. verstaat dat partijen de wijze van verdeling van de goederen waarover zij overeenstemming hebben, zijn overeengekomen conform hetgeen onder r.o. 4.16.2., 4.16.12. en 4.16.15. is opgenomen;
5.7. gelast de wijze van verdeling van de goederen waarover partijen geen overeenstemming hebben conform het onder r.o. 4.16.3. tot en met 4.16.11., 4.16.13., 4.16.14., 4.16.16 en 4.16.17. bepaalde;
5.8. compenseert de proceskosten zodat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt;
5.9. wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. K. Bakker, rechter tevens kinderrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van woensdag 29 augustus 2012.