zaaknummer: 95545 / FA RK 11-8968
beschikking van de enkelvoudige kamer van 19 september 2012
[man],
wonende te [adres]
verzoeker,
advocaat mr. C. Reijntjes-Wendenburg (Maastricht),
het Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland,
gevestigd te [adres],
verweerster.
Partijen worden hieronder aangeduid als de vader respectievelijk het Bureau Jeugdzorg.
1. Het procesverloop
De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
- het verzoekschrift van de vader, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 14 november 2011;
- de brief van de minderjarige [zoon] ingekomen ter griffie op 29 december 2011;
- het faxbericht, met bijlage, van de advocaat van de vader, ingekomen ter griffie op 06 februari 2012;
- het verweerschrift van het Bureau Jeugdzorg, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 07 februari 2012;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 9 februari 2012;
- de brief, met bijlage, van de advocaat van de vader, ingekomen ter griffie op 1 juni 2012;
- de brieven van de minderjarige [zoon] ingekomen ter griffie op 14 juni 2012;
- het faxbericht van het Bureau Jeugdzorg, ingekomen ter griffie op 2 juli 2012;
- de brief, met bijlage, van de advocaat van de vader, ingekomen ter griffie op 09 juli 2012;
- de schriftelijke reactie van BJZ, ingekomen ter griffie op 16 juli 2012.
De rechtbank heeft naar de mening van de na te noemen minderjarige gevraagd en kennis genomen van zijn standpunt.
De voortgezette mondelinge behandeling van deze zaak heeft plaatsgevonden op de terechtzitting met gesloten deuren van 19 juli 2012.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- B.J.M. Maaswinkel en L. de Hollander namens het Bureau Jeugdzorg;
- mr. T.M. Briggeman, namens de moeder.
2. De vaststaande feiten
De vader is gehuwd met [vrouw] (hierna: de moeder).
Uit het huwelijk van de vader en de moeder is geboren de thans nog minderjarige:
[zoon], [geboortedatum].
Bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 06 augustus 2008 is [zoon] onder toezicht gesteld, met benoeming van het Bureau Jeugdzorg om de ondertoezichtstelling uit te voeren. De ondertoezichtstelling is telkens verlengd, voor het laatst met ingang van 08 augustus 2011 voor de duur van een jaar.
In het kader van de ondertoezichtstelling is [zoon] uit huis geplaatst. Hij verblijft in het Medisch Kindertehuis (MKT) te Oostvoorne.
Op 03 november 2011 heeft het Bureau Jeugdzorg een schriftelijke aanwijzing gegeven, waarbij de volgende contactregeling is vastgesteld:
- eens in de maand op de even weken op woensdag een begeleid contact met vader en moeder van een uur, begeleid door de gezinsvoogd of de ouderbegeleider van Horizon;
- in de even weken op woensdag onbegeleid contact met vader van ongeveer twee uur met [zoon]. Vader mag met [zoon] het terrein van Horizon verlaten;
- in de oneven weken op zaterdag onbegeleid contact met vader op zaterdag van 12.00 uur tot 18.00 uur. Vader mag dan [zoon] meenemen naar zijn woning.
Bij beschikking van deze rechtbank van 30 november 2011 zijn de verzoeken van de vader tot het intrekken van twee eerdere, op 25 november 2010 respectievelijk 02 mei 2011, door het Bureau Jeugdzorg gegeven schriftelijke aanwijzingen waarbij het contact tussen de vader en [zoon] werd beperkt, afgewezen.
Bij beschikking van deze rechtbank van 25 januari 2012 zijn de vader en de moeder ontheven van het gezag over [zoon] en is het Bureau Jeugdzorg belast met de voogdij over [zoon]. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De vader en de moeder zijn van deze beschikking in hoger beroep gegaan.
Bij beschikking van 16 mei 2012 is door het gerechtshof ’s-Gravenhage het hoger beroep strekkende tot intrekking van de schriftelijke aanwijzingen van het Bureau Jeugdzorg gedateerd 25 november 2010 en 2 mei 2011, verworpen. Het verzoek van de vader een omgangsregeling te bepalen werd afgewezen.
Bij beschikking van 16 mei 2012 van het gerechtshof ’s-Gravenhage is de beschikking van deze rechtbank van 25 januari 2012 bekrachtigd.
3. Het verzoek
De vader verzoekt primair de door het Bureau Jeugdzorg op 03 november 2011 gegeven schriftelijke aanwijzing in te trekken.
Subsidiair verzoekt de vader een contact- en omgangsregeling vast te stellen die inhoudt dat [zoon] ieder weekend van vrijdagavond 18.00 uur tot zondagavond 18.00 uur bij hem zal verblijven, alsmede alle feestdagen en de helft van alle vakanties, althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen contact- en omgangsregeling.
Ten slotte verzoekt de vader het Bureau Jeugdzorg te veroordelen in de proceskosten, in het bijzonder wegens onbehoorlijk procederen.
Ter onderbouwing van zijn verzoek stelt de vader dat de moeder weliswaar intussen strafrechtelijk is veroordeeld wegens het proberen [zoon] opzettelijk van het leven te beroven, maar dat hij zelf nooit verdacht is geweest -laat staan is vervolgd- wegens enig tegen [zoon] gericht delict. De vader ziet daarom geen grond om het contact tussen hem en [zoon] te beperken zoals het Bureau Jeugdzorg nu al langere tijd doet. Voor zover het Bureau Jeugdzorg daarvoor als reden aanvoert dat de vader kennelijk niet heeft kunnen voorkomen dat [zoon] in het verleden -door toedoen van de moeder- ernstig letsel heeft opgelopen, stelt de vader dat dit een onterecht verwijt is. De beschadigende handelingen die de moeder, onder invloed van een psychische stoornis, bij [zoon] verrichtte vonden plaats als de vader niet aanwezig was en de vader had geen enkele aanwijzing om te vermoeden waar de moeder mee bezig was.
Daarnaast stelt de vader zich op het standpunt dat het recht van ouders en kinderen op contact met elkaar in het kader van een kinderbeschermingsmaatregel niet zodanig beperkt mag worden dat het een ouder en een kind onmogelijk wordt gemaakt een nauwe band met elkaar in stand te houden. Met de beperkte omgang die het Bureau Jeugdzorg toestaat is dat het geval.
Verder stelt de vader dat de schriftelijke aanwijzing van het Bureau Jeugdzorg strijdig is met het in artikel 8 EVRM geformuleerde recht op gezinsleven. Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens heeft er op gewezen dat, bij een verdenking van kindermishandeling, aan de hand van het concrete geval zal moeten worden beoordeeld of daarin een rechtvaardiging kan worden gevonden voor het beperken van het recht op gezinsleven; deze beperking zal dan proportioneel moeten zijn ten opzichte van het beoogde doel. Dit is naar de mening van de vader hier juist niet het geval, zodat door de schriftelijke aanwijzing zijn recht op gezinsleven wordt geschonden.
Met betrekking tot zijn verzoek om het Bureau Jeugdzorg in de proceskosten te veroordelen stelt de vader dat het Bureau Jeugdzorg onbehoorlijk heeft geprocedeerd, vooral door -terwijl de rechtbank nog moest beslissen op twee verzoeken van de vader tot intrekking van twee eerder gegeven schriftelijke aanwijzingen- een nieuwe schriftelijke aanwijzing te geven, waarvan de vader nu de intrekking verzoekt.
4. Het verweer
Het Bureau Jeugdzorg voert verweer tegen het verzoek van de vader.
Primair is het Bureau Jeugdzorg van mening dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn verzoek. Het Bureau Jeugdzorg wijst er op dat beide ouders gedwongen zijn ontheven van het gezag over [zoon], hetgeen tot gevolg heeft dat het juridische kader van de ondertoezichtstelling, waarbinnen de schriftelijke aanwijzing is gegeven, niet langer bestaat. Dit brengt met zich dat de vader niet kan worden ontvangen in zijn verzoek. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank waarin de ouders zijn ontheven van het gezag bekrachtigd.
Subsidiair, voor het geval de rechtbank van oordeel zou zijn dat de vader wel kan worden ontvangen in zijn verzoek, stelt het Bureau Jeugdzorg zich op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen.
Het is belangrijk dat [zoon] contact houdt met zijn vader (en zijn moeder), maar dit contact moet het belang van [zoon] dienen en zijn welzijn moet voorop staan.
Ook moet het contact passen binnen het perspectief van [zoon].
In de contacten en gesprekken tussen de vader en [zoon] ziet het Bureau Jeugdzorg dat de vader adviezen van de gezinsvoogd over het omgaan met [zoon] nauwelijks opvolgt en dat de vader meer handelt vanuit zijn eigen behoeften en opvattingen dan dat hij de belangen en wensen van [zoon] voorop stelt. Zo blijft hij [zoon] -die dat niet wil- met een kus begroeten, geeft hij te veel cadeaus, belast hij [zoon] met volwassen zaken en betrekt hem in zijn strijd tegen het Bureau Jeugdzorg. Daarbij komt dat de vader de moeder, die [zoon] fysiek en emotioneel ernstig beschadigd heeft, onvoorwaardelijk blijft steunen en dat hij van [zoon] verwacht dat hij óók rekening houdt met het welzijn van de moeder. Zo vraagt de vader [zoon] dingen te maken voor de moeder, omdat zij daar blij van wordt, ook als [zoon] daar geen zin in heeft of dit niet meer passend is bij zijn leeftijd. Hierbij miskent de vader het effect van de kindermishandeling op [zoon] die nog volop bezig is met de verwerking van het trauma dat zijn moeder hem in het verleden ernstig ziek heeft gemaakt.
Een complicerende factor is dat [zoon] extreem loyaal is naar zijn ouders, waardoor hij bij grensoverschrijdend gedrag van zijn ouders onvoldoende voor zichzelf zal opkomen. Het is voor [zoon] van belang dat hij meer eigenheid zal verwerven en dat hij leert zijn grenzen aan te geven.
Het Bureau Jeugdzorg is van mening dat de omgang tussen de vader en [zoon] slechts met kleine stappen moet worden uitgebreid, waarbij de vader zal moeten laten zien dat hij op een verantwoorde en veilige manier invulling kan geven aan de bezoeken van [zoon]. Weekend- en vakantiebezoek zijn daarbij vooralsnog niet haalbaar, gelet op het feit dat de vader er moeite mee heeft aan te sluiten bij de behoeften van [zoon] en gelet op de nog steeds zichtbare systeemproblematiek waardoor [zoon] in de thuissituatie ernstige trauma’s heeft opgelopen en die de vader niet heeft kunnen voorkomen.
Ten aanzien van de stelling van de vader dat inperking van het contact tussen hem en [zoon] strijdig is met art. 8 EVRM voert het Bureau Jeugdzorg aan dat art. 8 lid 2 EVRM inmenging van het openbaar gezag in het recht op eerbiediging van het gezinsleven toestaat als dit bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. De in de schriftelijke aanwijzing van 03 november 2011 vervatte beperking van het contact is in de wet voorzien (art. 1:263a van het Burgerlijk Wetboek) en is noodzakelijk ter bescherming van het recht van [zoon] om zich goed en veilig verder te ontwikkelen.
Aanvullend op het eerdere verweer, voert BJZ naar aanleiding van de uitspraak van het Hof aan, dat de vader - gezien de overwegingen van het Hof die hebben geleid tot het verwerpen van het beroep tegen de schriftelijke aanwijzingen van BJZ van 25 november 2010 en 2 mei 2011 alsmede het afwijzen van het verzoek tot bepaling van een omgangsregeling - gewijzigde omstandigheden moet aanvoeren die zich na de beslissing van het Hof, 16 mei 2012, hebben voorgedaan.
Vaste jurisprudentie van het Europese Hof is voorts dat ouders pas na een jaar opnieuw een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling kunnen doen, tenzij er eerder sprake is van gewijzigde omstandigheden.
Ten slotte ontbreekt naar de mening van BJZ elk procesbelang nu er elke week omgang plaats vindt tussen [zoon] en de vader.
De huidige regeling behelst:
- eenmaal per twee weken op woensdag samen met de moeder voor de duur van 1 uur begeleid of indien moeder zich niet in staat voelt tot het bezoek, 2 uur met vader onbegeleid;
- eenmaal per twee weken op zaterdag van 11.00 uur tot 19.00 uur bij vader thuis;
- op bijzondere dagen als kerst en verjaardagen.
Naar aanleiding van de mondelinge behandeling van 9 februari 2012 is de zaak aangehouden in afwachting van de beslissing van het gerechtshof op het hoger beroep van de vader en de moeder tegen de beschikking van 25 januari 2012.
De advocaat van de vader heeft om een nieuwe mondelinge behandeling verzocht opdat de vader zijn standpunt naar voren kan brengen over een (meer uitgebreide) omgangsregeling nu hij niet meer met het gezag over de minderjarige is belast.
Volgens de vader kan de redenering van het Hof ten aanzien van de schriftelijke aanwijzingen van 25 november 2010 en 2 mei 2011 niet zonder meer op de aanwijzing van 3 november 2011 worden toegepast.
5. De beoordeling
De beschikking van deze rechtbank van 25 januari 2012 waarbij de vader (en de moeder) is ontheven van het gezag over [zoon], is door het hof bekrachtigd. De vader is derhalve niet langer met het gezag over [zoon] belast.
De rechtbank volgt het Bureau Jeugdzorg in de stelling dat dientengevolge het juridisch kader van de ondertoezichtstelling niet langer bestaat. Het primaire verzoek van de vader zal worden afgewezen.
Ten aanzien van het subsidiaire verzoek wordt als volgt overwogen.
Gelet op hetgeen in de vorige alinea is overwogen, zal in het navolgende gesproken worden over een omgangsregeling tussen [zoon] en zijn vader en zal in het licht van de criteria genoemd in artikel 1:377a BW beoordeeld dienen te worden of een uitbreiding van de contacten zoals door de vader is verzocht, in het belang van [zoon] is.
Wijziging van omstandigheden
Door het gerechtshof is in hoger beroep een beslissing gegeven op het verzoek van de vader om, rekening houdend met de na de ontheffing gewijzigde gezagsverhouding, een (meer uitgebreide) omgangsregeling vast te stellen.
In de beslissing heeft het gerechtshof de aanwijzing van Bureau Jeugdzorg van 3 november 2011 meegewogen en geoordeeld dat het vaststellen van een omgangsregeling, ruimer dan op het moment van de beslissing door de voogdes op dat moment haalbaar werd geacht, in strijd met de zwaarwegende belangen van de minderjarige is.
De vader stelt zich op het standpunt dat er sinds de beslissing van het gerechtshof, sprake is van een wijziging van omstandigheden die opnieuw een beoordeling van zijn verzoek tot uitbreiding van de omgangsregeling rechtvaardigen. Deze omstandigheden zijn gelegen in het feit de rechtbank in de beschikking van 30 november 2011, waartegen het hoger beroep werd ingesteld, er van uit is gegaan dat er regelmatig evaluaties en uitbreiding van de omgangscontacten zouden zijn.
Regelmatige evaluaties hebben echter niet plaatsgevonden.
Na de evaluatie van oktober 2011 die reeds betrokken werd in de beoordeling van de rechtbank, is er pas weer in juni 2012 een evaluatie geweest. Tot uitbreiding van de contacten hebbend deze evaluaties volgens de vader echter niet geleid.
Voorts stelt de vader, heeft in de overwegingen van het Bureau Jeugdzorg in het verleden mede een rol gespeeld dat [zoon] zelf geen concrete wens tot een uitbreiding van de contacten uitte. Ook hierin is verandering gekomen. [zoon] heeft zich tot tweemaal toe schriftelijk tot de rechtbank gewend en aangegeven de contacten met vader uitgebreid te willen zien.
De minderjarige is door de kinderrechter gehoord.
In het gesprek met de kinderrechter geeft [zoon] er blijk van te weten wat de aanleiding voor zijn verblijf in het Medisch Kindertehuis is. Ook is hij zich er van bewust wat de rol van zijn moeder in het verleden is geweest. Hij wil hier niet te vaak meer aan terugdenken.
[zoon] slaagt er tevens in, goed onder woorden te brengen hoe hij de contacten met vader ziet en waarom hij wil dat deze met een overnachting worden uitgebreid. [zoon] voelt in de huidige contacten voortdurend de tijdsdruk, wat hem belemmert om te genieten van de tijd die hij met vader doorbrengt.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die aanleiding vormen tot een hernieuwde beoordeling van het verzoek van de man tot vaststelling van een uitgebreidere omgangsregeling.
Niet ter discussie staat dat [zoon] door de trauma’s die hem in het verleden zijn overkomen en gelet op zijn kind-eigen problematiek, een zeer kwetsbaar kind is dat bijzondere zorg behoeft.
Het Bureau Jeugdzorg stelt terecht het belang van [zoon] voorop in de overweging hoe en in welk tempo de contacten met vader uitgebreid moeten worden.
Hierbij dient evenwel niet uit het oog verloren te worden dat [zoon] een leeftijd heeft bereikt waarop er met zijn wensen ten aanzien van de invulling van de contacten met zijn vader (en moeder) rekening gehouden dient te worden. De rechtbank is van oordeel dat gezien de beleving en wensen van [zoon], een uitbreiding van de contacten met de vader met een overnachting, niet strijdig met zijn belangen is. Het verblijf in een instelling die aansluit bij de bijzondere behoeftes van [zoon], garandeert de noodzakelijke opvang en begeleiding rondom deze uitbreiding.
In verband met de ingrijpende ontwikkelingen die er gaan plaatsvinden, [zoon] stapt van de basisschool over naar een andere vorm van onderwijs en hij zal in verband met zijn leeftijd worden doorgeplaatst naar een andere instelling, acht de rechtbank het raadzaam de eerste overnachting pas na de herfstvakantie te laten plaats te vinden. Leidraad bij de verdere evaluaties van het Bureau Jeugdzorg zal dienen te zijn dat er eenmaal per maand in een van de weekends waarin er contact tussen de man en [zoon] is, een overnachting zal zijn in aanvulling op de bestaande contacten.
Ten aanzien van de door de man verzochte vaststelling van omgang gedurende de vakanties en feestdagen overweegt de rechtbank dat uit de brief van het Bureau Jeugdzorg d.d.19 juni 2012 blijkt, dat de afspraak met de man is gemaakt dat hij in de maand januari van ieder jaar kan doorgeven op welke extra dagen hij omgang wil. Een regeling hieromtrent tussen de man en de voogdes van [zoon] verdient gezien de praktische aspecten bij de invulling van de contacten, de voorkeur boven vaststelling van een regeling door de rechtbank.
De rechtbank vertrouwt er hierbij wel op dat het Bureau Jeugdzorg de nodige flexibiliteit ten aanzien van de wensen van de man en [zoon] zal betrachten.
De proceskosten
De rechtbank acht geen gronden aanwezig om af te wijken van de regel dat de proceskosten tussen partijen in familiezaken worden gecompenseerd.
6. De beslissing
De rechtbank:
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat [zoon] eenmaal per maand in een oneven weekend bij de man zal verblijven van zaterdag 11:00 uur tot zondag 19:00 uur, dit in aansluiting op de thans bestaande en in de toekomst mogelijk nog verder uit te breiden omgangsregeling tussen de man en [zoon], inhoudende dat [zoon] in de oneven weekenden op zaterdag van 11.00 tot 19.00 uur bij de man verblijft;
compenseert de proceskosten zodat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Visser, tevens kinderrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van woensdag 19 september 2012.