Vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
zaaknummer / rolnummer: 95650 / HA ZA 11-2553
Vonnis van 24 oktober 2012
de naamloze vennootschap
ACHMEA HYPOTHEEKBANK N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
eiseres,
advocaat mr. J. Verbeeke
[Gedaagde]
wonende te Dordrecht,
gedaagde,
advocaat mr. C.W.F. Jansen
Partijen zullen hierna Achmea en [gedaagde] genoemd worden.
1 De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 1 februari 2012 en de daarin genoemde processtukken,
- een op 1 mei 2012 ter griffie ontvangen brief van Achmea met producties,
- een op 2 augustus 2012 ter griffie ontvangen brief van Achmea met producties,
- het proces-verbaal van comparitie 20 augustus 2012,
1.2 Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
2.1 Achmea heeft een hypothecaire geldlening verstrekt aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] ter hoogte van € 156.500,00.
2.2 Op 6 juni 2007 is Achmea schriftelijk verzocht om uit het bouwdepot, behorende bij voormelde lening, ten behoeve van een nota van de firma Prinsenbouw totaal € 141.794,45 uit te betalen op bankrekening 587024798 t.n.v. Prinsenbouw. Onderaan de brief stonden de namen vermeld van [betrokkene 1] en [betrokkene 2].
2.3 Op 13 juni 2007 heeft Achmea een bedrag van € 141.794,45 overgemaakt op bankrekening 587024798 t.n.v. [gedaagde], handelend onder de naam Prinsenbouw.
2.4 [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben Achmea medegedeeld dat zij geen opdracht tot betaling uit het bouwdepot hebben gegeven en dat Prinsenbouw niets uitstaande heeft met een verbouwing ten behoeve waarvan door hen een hypothecaire lening is aangegaan.
2.5 Achmea heeft op 18 juni 2007 ten laste van [gedaagde] beslag doen leggen onder Postbank N.V.
3 Het geschil
3.1 Achmea vordert na vermindering van eis, dat [gedaagde], bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld:
- aan Achmea tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 112.574,55, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 85.836,15 vanaf 26 oktober 2011 tot de dag van de algehele voldoening,
- in de beslagkosten en in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten, te rekenen vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis, tot de dag van de algehele voldoening, alsmede tot betaling van nakosten ad € 131,00 te verhogen met een bedrag van € 68,00 indien gedaagde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de veroordeling voldoet en dit vonnis aan gedaagde wordt betekend, althans tot betaling van een bedrag aan nakosten door de rechtbank in goede justitie te bepalen.
3.2 Achmea legt aan haar vordering ten grondslag € 141.794,45 zonder rechtsgrond aan [gedaagde] te hebben betaald. Immers heeft Achmea uit het bouwdepot behorende bij de hypothecaire lening aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2], op grond van een valse factuur, € 141.794,45 aan [gedaagde] betaald. Daarvan heeft [gedaagde] inmiddels € 55.598,30 terug betaald, zodat resteert een aan [gedaagde] onverschuldigd betaald bedrag van € 85.836,15. Achmea stelt voorts dat [gedaagde] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld en dat zij als gevolg daarvan kosten heeft moeten maken welke [gedaagde] dient te vergoeden, bestaande uit het onderzoek door International Security Company B.V. (hierna: ISC) en het verhaalsonderzoek.
3.3 [gedaagde] erkent dat Achmea € 141.794,45 onverschuldigd aan haar heeft betaald en dat een bedrag van € 85.836,15 nog niet is terugbetaald. [gedaagde] betwist dat de kosten voor het verhaalsonderzoek en het onderzoek door ISC redelijk gemaakte kosten betreffen, omdat deze onnodig zijn gemaakt. [gedaagde] voert voorts aan dat het resterende bedrag (gedeeltelijk) voor rekening van Achmea dient te blijven op grond van de redelijkheid en billijkheid, of omdat dit bedrag mogelijk al door een ander is vergoed.
4 De beoordeling
4.1 Tussen partijen is niet in geschil dat Achmea zonder rechtsgrond € 141.794,15 heeft betaald aan [gedaagde], waarvan [gedaagde] inmiddels € 55.598,30 heeft terugbetaald. Achmea heeft in beginsel recht op terugbetaling van het resterende bedrag van € 85.836,15.
4.2 Een vordering uit onverschuldigde betaling kan in bijzondere situaties uitgesloten zijn, indien dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn op grond van artikel 6:2 lid 2 BW. [gedaagde] dient feiten en omstandigheden te stellen die tot dat oordeel nopen.
4.3 Ter onderbouwing van haar beroep op artikel 6:2 BW voert [gedaagde] aan dat de beveiliging van Achmea mogelijk onvoldoende was en dat [gedaagde] van niets wist. Ook als deze stellingen juist zouden zijn, leiden deze niet tot het oordeel dat terugbetaling van het onverschuldigd betaalde door [gedaagde] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, zodat het verweer niet slaagt.
4.4 Voor zover [gedaagde] met haar verweer dat (een deel van) het resterende bedrag op grond van redelijkheid en billijkheid voor rekening van Achmea dient te blijven tevens heeft bedoeld een beroep te doen op eigen schuld aan de zijde van Achmea, wordt overwogen dat het voor de verbintenis tot terugbetaling van een onverschuldigd betaald bedrag niet van belang is of degene die onverschuldigd heeft betaald een verwijt treft, zodat ook dit verweer niet slaagt.
4.5 [gedaagde] heeft geen nadere feiten en omstandigheden gesteld ter onderbouwing van haar verweer dat mogelijk een ander de schade al heeft vergoed aan Achmea, zodat dit verweer als onvoldoende onderbouwd zal worden gepasseerd.
4.6 Achmea vordert vergoeding van de kosten voor het onderzoek door ISC ter hoogte van € 5.187,66 op grond van onrechtmatig handelen van [gedaagde]. Deze kosten waren nodig om de feiten vast te stellen en te bepalen welke verdere maatregelen nodig waren, aldus Achmea. Achmea heeft ter nadere onderbouwing van de vordering een urenspecificatie overgelegd (productie 20 bij dagvaarding).
4.7 Uit de stellingen van Achmea blijkt dat Achmea vijf dagen na de onverschuldigde betaling aan [gedaagde] conservatoir beslag heeft doen leggen op de rekening van [gedaagde] ten behoeve van terugbetaling van het onverschuldigd betaalde en aldus € 55.958,30 heeft terugbetaald gekregen. Achmea was dus reeds vijf dagen na betaling van het onverschuldigde bedrag op de hoogte van de aansprakelijkheid van [gedaagde], alsmede de hoogte van de schade. Het onderzoek door ISC vond plaats vanaf één maand na de onverschuldigde betaling. Deze kosten komen derhalve niet voor vergoeding in aanmerking, nu het geen redelijke kosten betreffen ter vaststelling van aansprakelijkheid en de omvang van de schade. De vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.8 Achmea heeft gesteld buitengerechtelijke kosten gemaakt te hebben en heeft vergoeding daarvan gevorderd. [gedaagde] betwist dat dergelijke kosten zijn gemaakt. Vast staat dat Achmea twee brieven heeft verzonden, alsmede één brief met betrekking tot een betalingsregeling met [gedaagde]. Voorts staat vast dat Achmea een verhaalsonderzoek heeft doen verrichten (naast het hiervoor genoemde onderzoek door ISC). Aldus is sprake van een combinatie van buitengerechtelijke werkzaamheden die meer omvatten dan de verrichtingen ter instructie van de zaak of ter voorbereiding van de procedure. Dat daarvoor in redelijkheid kosten zijn gemaakt, staat niet ter discussie. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten overeenkomstig het forfaitaire tarief van rapport Voor-werk II zal derhalve worden toegewezen (€ 1.788,--).
4.9 De vordering tot vergoeding van de kosten voor het verhaalsonderzoek ad € 47,60 wordt afgewezen, nu de vergoeding van de buitengerechtelijke kosten zal worden toegewezen en de kosten voor het verhaalsonderzoek daaronder mede worden begrepen.
4.10 De gevorderde wettelijke rente ter hoogte van € 14.393,16 zal als niet betwist worden toegewezen.
4.11 De gevorderde beslagkosten kunnen niet geheel worden toegewezen, omdat Achmea de beslagstukken niet in het geding heeft gebracht.
4.12 Uit de stellingen van Achmea zijn geen feiten en omstandigheden gebleken van dien aard dat volledige vergoeding van de advocaatkosten uit billijkheidsoogpunt geboden is. De vordering tot vergoeding van de advocaatkosten zal dan ook worden toegewezen conform het gebruikelijke liquidatietarief.
4.13 [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Achmea worden begroot op:
- dagvaarding € 93,76
- griffierecht 3.529,00
- salaris advocaat 4.263,00 (3 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 7.885,76
4.14 De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
5 De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt [gedaagde] aan Achmea tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 102.017,31, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 85.836,15 vanaf 26 oktober 2011 tot de dag van de algehele voldoening,
5.2 veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Achmea tot op heden begroot op € 7.885,76, vermeerderd met de wettelijke rente over de proceskosten, te rekenen vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis, tot de dag van de algehele voldoening,
5.3 veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4 verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5 wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Halk en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2012.?