ECLI:NL:RBDOR:2012:BY2329

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
3 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
99562 / FA RK 12-8523
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding in het kader van voorlopige voorzieningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 3 oktober 2012 een beschikking gegeven in het kader van een voorlopige voorziening met betrekking tot de kinderalimentatie en partneralimentatie. De vrouw heeft verzocht om een kinderalimentatie van € 695,- per maand en een partneralimentatie van € 2.283,- per maand. De man heeft geen verweerschrift ingediend en de mondelinge behandeling vond plaats met gesloten deuren. De rechtbank heeft de financiële situatie van de man beoordeeld, waarbij rekening is gehouden met zijn belastbare inkomen uit arbeid en de lasten die hij moet dragen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het belastbare inkomen van de man € 5.488,- per maand bedraagt, maar na aftrek van lasten en andere kosten resteert er een draagkracht van € 513,- per maand, waarvan 70% beschikbaar is voor kinderalimentatie. Dit resulteert in een voorlopige bijdrage van € 359,- per maand voor de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de man onvoldoende draagkracht heeft om bij te dragen aan de partneralimentatie, waardoor dit verzoek is afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer: 99562 / FA RK 12-8523
beschikking van de enkelvoudige kamer van 03 oktober 2012
in de zaak van
[vrouw],
wonende te [adres],
verzoekster,
advocaat mr. N. Plaisier (Hendrik-Ido-Ambacht),
t e g e n
[man],
wonende te [adres],
verweerder,
advocaat mr. M.A. Tuls (Rotterdam).
Partijen worden hieronder aangeduid als de vrouw respectievelijk de man.
1. Het procesverloop
1.1. De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende processtukken in het kader van voorlopige voorzieningen voor de duur van de echtscheidingsprocedure:
- het verzoekschrift van de vrouw, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 17 augustus 2012;
- de F9-formulieren met bijlagen van de advocaat van de man, ingekomen ter griffie op 14 september 2012.
1.2. De man heeft geen verweerschrift ingediend.
1.3. De mondelinge behandeling van deze zaak heeft plaatsgevonden op de terechtzitting met gesloten deuren van 03 oktober 2012.
1.4. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de advocaat van de vrouw;
- de advocaat van de man.
1.5. Ter terechtzitting heeft de advocaat van de vrouw een draagkrachtberekening overgelegd.
2. De vaststaande feiten
Op de datum van de indiening van het verzoekschrift is uit de overgelegde stukken het navolgende gebleken.
2.1. Partijen zijn op 19 april 2001 te Hendrik-Ido-Ambacht in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
2.2. Uit hun huwelijk is geboren de thans nog minderjarige [kind], op [geboortedatum]
2.3. Het kind verblijft thans bij de vrouw.
3. Het verzoek
3.1. Het verzoek
De vrouw verzoekt, na wijziging, de navolgende voorlopige voorzieningen:
- een kinderalimentatie van € 695,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
- een partneralimentatie van € 2.283,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
4. De beoordeling
4.1. Tussen partijen is in geschil de hoogte van de behoefte van de minderjarige, de behoefte van de vrouw en de financiële draagkracht van de man. Om proceseconomische redenen zal de voorzieningenrechter allereerst de draagkracht van de man beoordelen. De rechtbank zal de bedragen afronden op hele euro’s en uitgaan van de tarieven 2012, tweede helft.
De financiële omstandigheden van de man
4.2. Het belastbare inkomen uit werk van de man, waarbij de rechtbank uitgaat van de overgelegde specificatie over de maand juli 2012, is als volgt samengesteld:
- het bruto arbeidsinkomen uit dienstbetrekking van € 4.845,- per maand;
vermeerderd met
- de vakantietoeslag van 8%;
- het bruto inkomen uit overwerk van (gemiddeld) € 602,- per maand, uitgaande van gemiddeld 17 overuren per maand tegen een tarief van 150% van het bruto uurloon;
- bijdrage werkgever inkomensafhankelijke premie Zorgverzekeringswet;
en verminderd met
- het totaal van de ingehouden pensioenpremies van € 633,- per maand;
- de ingehouden premie reparatie WIA-gat van € 3,- per maand;
- de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering van € 9,- per maand.
4.3. Geen rekening wordt gehouden met de belaste onkostenvergoeding en de onbelaste onkostenvergoeding. De kosten die de man tijdens zijn verblijf in het buitenland gedurende zijn werk maakt, betaalt de man met zijn persoonlijke creditcard en met zijn bank(pin)pas. De vergoedingen betreffen dus door de man gemaakte onkosten en geen (verkapt) inkomen.
4.4. Het belastbare inkomen uit arbeid bedraagt € 5.488,-.
4.5. Het belastbare inkomen uit de eigen woning van partijen, waarvan de man de lasten voldoet en waarbij de rechtbank uitgaat van een WOZ-waarde van € 195.000,- , bedraagt € 10.170,- per jaar negatief, zijnde het eigenwoningforfait van € 1.170,- verminderd met de jaarlijkse hypothecaire rentelast van € 11.340,-.
4.6. Voor de berekening van het besteedbaar inkomen houdt de rechtbank rekening met de navolgende fiscale aspecten:
- inkomensheffing box I;
- algemene heffingskorting;
- arbeidskorting.
4.7. Gelet op het voorgaande bedraagt het besteedbaar inkomen van de man, na aftrek van de ingehouden inkomensafhankelijke bijdrage ZVW, € 3.680,- per maand.
De draagkrachtruimte van de man
4.8. Ter vaststelling van de draagkrachtruimte van de man worden de navolgende maandelijkse lasten – voor zover niet betwist – op het besteedbaar inkomen in mindering gebracht:
- het op de Wet Werk en Bijstand gebaseerde normbedrag, inclusief vakantiegeld, voor een alleenstaande van € 936,- per maand;
- totale premie Zorgkostenverzekeringswet € 133,- per maand;
- verplicht eigen risico zorgkosten € 18,- per maand;
- kosten omgangsregeling € 20,- per maand.
4.9. In geschil zijn de woonlasten van de man ad € 1.859,- per maand, bestaande uit:
- de som van de hypotheekrente van € 945,-, de premie voor de aan de hypotheek gekoppelde levensverzekering van € 132,- en het eigenaarslastenforfait van € 95,- van de echtelijke woning en het bedrag van € 900,- aan huurlasten van een woning aan de [adres huurwoning]
- verminderd met het in het normbedrag WWB begrepen bedrag ‘gemiddelde basishuur’ van € 213,-.
De man stelt dat hij de lasten van de echtelijke woning tot op heden steeds heeft betaald en zal blijven voldoen en daarnaast een huurlast van € 900,- per maand voldoet. Ter onderbouwing voert de man aan dat partijen sinds februari 2012 feitelijk gescheiden zijn en hij sindsdien elders woont.
Het bedrag van € 900,- aan huur wordt door de vrouw betwist. Zij stelt dat partijen nog altijd samenwonen, onder verwijzing naar de brief van de heer Van Wingerden (verhuurder), overgelegd door de man, waaruit blijkt dat mogelijk in oktober 2012 een huurovereenkomst wordt opgesteld.
Nu de onderhoudsverplichting met ingang van datum beschikking wordt vastgesteld, gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat de man – in ieder geval – met ingang van 1 oktober 2012 een huurovereenkomst heeft gesloten. Derhalve zal er naast de hypotheeklasten, ook rekening worden gehouden met de huurlasten van de man.
4.10. Voorts zijn in geschil de door de man opgevoerde lasten aan aflossing schulden van € 467,- per maand, bestaande uit aflossing op een schuld bij De Nederlandse Voorschotbank (€ 250,- per maand) en aflossing op een creditcard schuld (van € 217,- per maand). Zoals reeds overwogen onder rechtsoverweging 4.3 bestaat de creditcardschuld uit de kosten die de man maakt gedurende zijn werk in het buitenland, welke kosten achteraf door de werkgever worden vergoed (belaste en onbelaste vergoedingen). Gelet hierop zal de voorzieningenrechter geen rekening houden met de aflossing op de creditcardschuld. Derhalve resteert er een bedrag van € 250,- (DNV) aan aflossing schuld. De vrouw betwist deze post, nu niet is gebleken dat de man daadwerkelijk maandelijks aflost op deze schuld.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient in beginsel, bij het vaststellen van de draagkracht van de alimentatieplichtige, rekening te worden gehouden met alle schulden. De rechtbank kan hiervan afwijken door aan bepaalde schulden geen of minder gewicht toe te kennen indien er redenen zijn die hiertoe aanleiding geven. Wanneer de rechtbank afwijkt van de ‘hoofdregel’, zal voldoende inzicht moeten worden geven in de gedachtegang die tot deze beslissing heeft geleid. Op basis van de verklaringen van partijen en de overgelegde stukken ziet de rechtbank thans aanleiding om rekening te houden met de (niet bovenmatig hoge) schuld van de man, nu niet is gebleken dat het ontstaan/aangaan van de schuld onnodig was danwel anderszins onredelijk jegens de alimentatiegerechtigde is. Derhalve zal bij de berekening van de draagkracht van de man rekening worden gehouden met een aflossing van € 250,00 per maand.
4.11. Geen rekening wordt gehouden met de door de man opgevoerde premie begrafenisverzekering, andere bijzondere kosten en advocaatkosten, nu deze uitgaven geen prioriteit hebben boven de kinderalimentatie.
4.12. Het draagkrachtloos inkomen van de man kan, gelet op het bovenstaande, worden bepaald op € 3.167,- per maand. De draagkrachtruimte van de man bedraagt derhalve € 513,- per maand, waarvan 70% beschikbaar is voor kinderalimentatie, te weten € 359,-.
De kinderalimentatie
Gelet op het voorgaande zal de onderhoudsverplichting van de man ten aanzien van de minderjarige gelijk worden gesteld aan zijn maximale draagkracht. Aan de man zal een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding worden opgelegd van € 359,-.
De partneralimentatie
Nu gebleken is dat de man slechts voor een deel kan bijdragen in de door de vrouw verzochte kinderalimentatie, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen tot een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw. De man heeft immers onvoldoende draagkracht om hierin te voorzien. Het verzoek van de vrouw hiertoe zal dan ook worden afgewezen.
Ten aanzien van de proceskosten
De rechtbank zal de proceskosten tussen partijen (echtelieden) compenseren.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1. bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van heden een voorlopige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarige zal betalen van € 359,- (driehonderd en negenenvijftig euro) per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
5.2. compenseert de proceskosten zodat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt;
5.3. verklaart deze beschikking uitvoer bij voorraad;
5.4. wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Eerdhuijzen, tevens kinderrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van woensdag 03 oktober 2012.