zaaknummer: 99642 / FA RK 12-8559
beschikking van de enkelvoudige kamer van 3 oktober 2012
[vrouw],
wonende te [adres]
verzoekster tevens verweerster,
advocaat mr. M.A. Bos (Dordrecht),
[man],
wonende te [adres]
verweerder tevens zelfstandig verzoeker,
advocaat mr. L. Yilgör (Dordrecht).
Partijen worden hieronder aangeduid als de vrouw respectievelijk de man.
1. Het procesverloop
1.1. De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende processtukken in het kader van voorlopige voorzieningen voor de duur van de echtscheidingsprocedure:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen bij de centrale balie van deze rechtbank op 23 augustus 2012;
- het F2-formulier van de advocaat van de man, met bijlage, ingekomen ter griffie op 12 september 2012;
- het F4-formulier van de advocaat van de vrouw, ingekomen ter griffie op 12 september 2012;
- producties van de zijde van de man, ingekomen ter griffie op 17 september 2012;
- productie van de zijde van de man, ingekomen ter griffie op 18 september 2012;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van de man, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 18 september 2012.
1.2. De mondelinge behandeling van deze zaak heeft plaatsgevonden op de terechtzitting met gesloten deuren van 18 september 2012. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
1.3. Nadien heeft de rechtbank (conform afspraak ter zitting) op 21 september 2012 een F9-formulier, met bijlage, van de advocaat van de man ontvangen.
2. De vaststaande feiten
Op de datum van de indiening van het verzoekschrift is uit de overgelegde stukken het navolgende gebleken.
2.1. Partijen zijn op 8 september 2010 te Dordrecht in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
2.2. Tijdens het huwelijk zijn uit de vrouw geboren de thans nog minderjarige kinderen:
[kind 1]
[kind 2]
[kind 3]
2.3. Bij beschikking van deze rechtbank van 29 augustus 2012 zijn de minderjarige kinderen van partijen toevertrouwd aan de vrouw.
3. Het verzoek en het verweer
3.1. Het verzoek
De vrouw verzoekt de navolgende voorlopige voorzieningen:
a. een kinderalimentatie ten behoeve van voornoemde minderjarigen van € 400,- per kind per maand, ingaande op datum verzoekschrift (23 augustus 2012) en telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
b. een partneralimentatie van € 1.000,- bruto per maand, ingaande op datum verzoekschrift (23 augustus 2012) en telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
3.2. Het verweer en het zelfstandig verzoek
De man heeft verzocht de verzoeken van de vrouw af te wijzen.
Voorts heeft de man, bij wijze van zelfstandig verzoek, de volgende voorlopige voorzieningen verzocht:
A. een kinderalimentatie ten behoeve van voornoemde minderjarigen van € 19,69 per kind per maand, met ingang van datum beschikking;
B. na wijziging van zijn verzoek ter zitting, vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, waarbij
- de minderjarigen om de veertien dagen een weekend van vrijdag 17.00 uur tot zondag 16.30 uur bij de man verblijven;
- de minderjarigen om de veertien dagen een woensdag van 13.00 uur tot 18.00 uur bij de man verblijven.
Kosten rechtens.
4.1. Ten aanzien van de voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
Vaststaat dat er thans een regeling bestaat waarbij de kinderen een weekend per twee weken van vrijdag vanaf het moment dat de man klaar met werken is tot zondag 16.30 uur bij de man verblijven. De man wenst uitbreiding van deze regeling, in die zin dat de kinderen ook eens per twee weken op woensdag van 13.00 uur tot 18.00 uur bij de man verblijven. De vrouw heeft zich hiertegen verweerd. Zij stelt dat een uitbreiding van de huidige regeling, zoals verzocht door de man, te veel onrust voor de kinderen en de vrouw met zich brengt gezien de spanningen tussen partijen. De man heeft dit niet weersproken.
In het kader van voorlopige voorzieningen zal de regeling, zoals reeds tussen partijen geldt en waar uitvoer aan wordt gegeven, worden vastgesteld. Deze regeling wordt thans het meest in het belang van de kinderen geacht. Partijen hebben ter zitting de intentie uitgesproken zich voor bemiddeling en het opstellen van een ouderschapsplan te zullen wenden tot “Ex- ouders bestaan niet”. In dit kader zullen partijen in overleg moeten gaan over een uitbreiding van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
4.2. Ten aanzien van de kinderalimentatie
De hoogte van de behoefte van de drie kinderen aan alimentatie (€ 459,- per maand, zoals gesteld door de man) is onweersproken gebleven en staat derhalve tussen partijen vast.
De man stelt dat hij onvoldoende draagkracht heeft om in de gehele behoefte van de kinderen te kunnen voorzien. Hieronder zal de financiële situatie van de man worden beoordeeld.
Financiële omstandigheden van de man
De rechtbank zal de bedragen afronden op hele euro’s en uitgaan van de tarieven 2012, tweede helft.
In het kader van de voorlopige voorzieningen gaat de rechtbank, bij de berekening van het besteedbaar inkomen van de man, uit van de volgende, als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, van belang zijnde vaststaande financiële gegevens.
Het belastbare inkomen uit werk van de man is, blijkens de maandspecificatie augustus 2012, als volgt samengesteld:
- het bruto arbeidsinkomen uit dienstbetrekking van € 2.557,- per maand;
vermeerderd met
- bijdrage werkgever inkomensafhankelijke premie Zorgverzekeringswet van € 165,- per maand;
- de vakantietoeslag van 8%;
verminderd met
- de pensioenpremie;
- premie WGA / WIA.
Uit de door de man overgelegde brief, met bijlagen, van zijn werkgever d.d. 19 september 2012, is gebleken dat gemaakte overuren (per augustus 2012) vergoed worden in betaalde vrije tijd en dat toeslagen vergoed worden in geld. Derhalve zal in het kader van de voorlopige voorzieningen geen rekening gehouden worden met deze variabele vorm van inkomen.
Het belastbare inkomen uit eigen woning, waarbij de rechtbank uitgaat van een WOZ-waarde van € 107.000,-, bedraagt € 8.106,- per jaar negatief, zijnde het eigenwoningforfait van € 642,- vermindert met de jaarlijkse hypothecaire rentelast van € 8.745,-.
Voor de berekening van het besteedbaar inkomen houdt de rechtbank rekening met de navolgende fiscale aspecten:
- inkomensheffing box I;
- algemene heffingskorting;
- arbeidskorting.
Gelet op het voorgaande bedraagt het besteedbaar inkomen van de man, na aftrek van de inhouden inkomensafhankelijke bijdrage ZVW, € 2.124,- per maand.
De draagkrachtruimte van de man
Ter vaststelling van de draagkrachtruimte worden de navolgende maandelijkse lasten op het besteedbaar inkomen in mindering gebracht:
- het op de Wet Werk en Bijstand gebaseerde normbedrag, inclusief vakantiegeld, voor een alleenstaande van € 936,- per maand;
- totale woonlasten van € 655,- per maand, bestaande uit de som van de hypotheekrente van € 729,-, de premie voor de aan de hypotheek gekoppelde levensverzekering van € 44,- en het eigenaarslastenforfait van € 95,-, verminderd met het in het normbedrag WWB begrepen bedrag ‘gemiddelde basishuur’ van € 213,-;
- kosten omgangsregeling van € 60,- per maand, uitgaande van de regeling overwogen onder rechtsoverweging 4.1.
In geschil is tussen partijen de premie ziektekostenverzekering. De man stelt dat hij, naast zijn eigen premie, ook de premie voor de vrouw en de kinderen voldoet. De vrouw betwist dit en stelt dat zij per 1 oktober 2012 zelfstandig de premie ziektekosten van haar en de kinderen zal gaan voldoen. Ervan uitgaande dat de vrouw per 1 oktober 2012 zelfstandig de premie ZVW zal gaan voldoen, wordt rekening houden met de helft van de door de man opgevoerde premie, te weten: € 126,-, verminderd met het in het normbedrag WWB begrepen bedrag ‘premie ZVW’ van € 49,-.
Voorts hebben partijen een geschil over de door de man opgevoerde bedrag aan verplicht eigen risico van € 18,- per maand. Nu de man niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk genoemde kosten maakt, zal in het kader van de voorlopige voorzieningen geen rekening gehouden worden met het verplicht eigen risico.
Tot slot hebben partijen een geschil over de door de man opgevoerde last ‘aflossing schuld’ van € 150,- per maand. De man stelt dat het een huwelijkse schuld betreft en dat hij reeds afloste op deze schuld toen partijen nog samenwoonden. De rest schuld bedraagt ongeveer € 6.600,-. De vrouw betwist de stelling van de man en stelt dat zij niet op de hoogte was van deze schuld en dat de schuld bovendien niet opeisbaar is, reden waarom er geen rekening mee gehouden dient te worden.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient in beginsel, bij het vaststellen van de draagkracht van de alimentatieplichtige, rekening te worden gehouden met alle schulden. De rechtbank kan hiervan afwijken door aan bepaalde schulden geen of minder gewicht toe te kennen indien er redenen zijn die hiertoe aanleiding geven. Uit de door de man overgelegde leenovereenkomst volgt dat de lening tot 1 januari 2014 niet opeisbaar is, reden waarom aflossing op de lening thans geen voorrang heeft op de onderhoudsverplichting van de man jegens de kinderen. Derhalve zal bij de berekening van de draagkracht van de man geen rekening worden gehouden met een aflossing van € 150,00 per maand.
Het draagkrachtloos inkomen van de man kan, gelet op het bovenstaande, worden bepaald op € 1.728,- per maand.
De draagkrachtruimte van de man bedraagt derhalve € 396,- per maand, waarvan 70% beschikbaar is voor kinderalimentatie, te weten € 277,-.
Uit het voorgaande is gebleken dat de man financieel in staat is bij te dragen in de kosten van de kinderen. De vrouw heeft thans geen inkomen. Aan de man zal een onderhoudsverplichting ten aanzien van de minderjarige kinderen worden opgelegd, overeenkomstig zijn draagkracht zoals berekend in het kader van de voorlopige voorzieningen, van € 92,- per kind per maand.
Nu de man vanaf datum indiening verzoekschrift (te weten 23 augustus 2012) redelijkerwijs rekening heeft kunnen houden met een mogelijke onderhoudsverplichting, zal de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding per de eerste dag van de maand volgend op die waarin de man kennis heeft kunnen nemen van het verzoekschrift, te weten 1 september 2012, worden vastgesteld.
4.3. Ten aanzien van de partneralimentatie
Nu gebleken is dat de man slechts voor een deel kan bijdragen in de door de vrouw verzochte kinderalimentatie, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen tot een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw. De man heeft immers onvoldoende draagkracht om hierin te voorzien. Het verzoek van de vrouw hiertoe zal dan ook worden afgewezen.
4.4. Ten aanzien van de proceskosten
De rechtbank zal de proceskosten tussen partijen compenseren.
5.1. bepaalt, een voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken waarbij de minderjarigen één weekend per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 16.30 uur bij de man verblijven;
5.2. bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 september 2012 een voorlopige bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarigen zal betalen van € 92,- (tweeënnegentig euro) per kind per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
5.3. compenseert de proceskosten zodat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt;
5.4. verklaart deze beschikking uitvoer bij voorraad;
5.5. wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Eerdhuijzen, tevens kinderrechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van woensdag 3 oktober 2012