ECLI:NL:RBDOR:2012:BY2336

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
24 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
97842 / FA RK 12-7715
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om nihilstelling kinderalimentatie wegens zelf teweeggebracht inkomensverlies

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 24 oktober 2012 uitspraak gedaan in een verzoek van de man om de kinderalimentatie voor zijn minderjarige kinderen te laten vaststellen op nihil. De man, die sinds 1 mei 2011 werkloos is en een WW-uitkering ontvangt, stelde dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden die een aanpassing van de alimentatie rechtvaardigden. De vrouw voerde echter aan dat de man verwijtbaar werkloos was geworden door zijn gedragingen op de werkvloer, die geleid hebben tot zijn ontslag op staande voet. De rechtbank oordeelde dat de man zelf verantwoordelijk was voor zijn inkomensverlies en dat hij had nagelaten te onderbouwen welke stappen hij had ondernomen om een nieuwe baan te vinden. De rechtbank benadrukte dat de alimentatierechter een zelfstandige taak heeft bij het bepalen van de financiële middelen van de onderhoudsplichtige en niet gebonden is aan beslissingen van andere instanties zoals het UWV. De rechtbank concludeerde dat het inkomensverlies van de man voor herstel vatbaar was en dat de 90%-regel niet van toepassing was. Daarom werd het verzoek van de man tot nihilstelling van de alimentatie afgewezen en werden de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
Zaaknummer: 97842 / FA RK 12-7715
Beschikking van de enkelvoudige kamer van 24 oktober 2012
in de zaak van
[man]
wonende te [adres]
verzoeker,
advocaat mr. L.J.P. Selders (Nieuwegein),
tegen
[vrouw],
wonende te [adres]
verweerster,
advocaat mr. G.C.B. Emmerik (Leerdam).
Partijen worden hieronder aangeduid als de man respectievelijk de vrouw.
1. Het procesverloop
1.1. De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
- het verzoekschrift van de man, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 20 april 2012;
- het verweerschrift van de vrouw, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 22 juni 2012;
- het F9-formulier van de advocaat van de man, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 17 augustus 2012;
- het F9-formulier van de advocaat van de vrouw, met bijlagen, ingekomen ter griffie op 5 september 2012.
1.2. De mondelinge behandeling van deze zaak heeft plaatsgevonden op de terechtzitting met gesloten deuren van 10 september 2012. Ter terechtzitting zijn verschenen:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
2. De vaststaande feiten
2.1. Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de producties, voor zover niet betwist, staat het volgende tussen partijen vast.
2.2. Partijen zijn op 20 februari 1987 te Leerdam in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
2.3. Tijdens het huwelijk zijn geboren de thans nog minderjarigen:
[kind 1]
[kind 2]
2.4. Bij beschikking van deze rechtbank van 21 september 2005 is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. De beschikking is op 3 oktober 2005 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Leerdam.
2.5. Voorts is bij beschikking van 21 september 2005, voor zover in onderhavige procedure van belang, bepaald:
- dat de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben;
- dat de man met ingang van datum beschikking aan de vrouw ten behoeve van de minderjarigen een alimentatie zal betalen van € 200,00 per kind per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
2.6. De minderjarige [kind 1] is sedert 2 december 2010 woonachtig bij de man.
2.7. Bij beschikking van deze rechtbank van 1 juni 2011 is de alimentatieverplichting van de man ten behoeve van de minderjarige [kind 1] gewijzigd en met ingang van 1 januari 2011 vastgesteld op nihil.
2.8. De alimentatieverplichting van de man ten behoeve van [kind 2] bedraagt thans (na indexatie) € 228,10 per maand.
3. Het verzoek
3.1. De man verzoekt uitvoerbaar bij voorraad, de door hem verschuldigde alimentatie met ingang van 1 mei 2011, althans met ingang van een door de rechtbank te bepalen datum, vast te stellen op nihil, althans op een zoveel lager bedrag dan het thans verschuldigde als de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren. Kosten rechtens.
3.2. De man stelt dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden. Sedert 1 mei 2011 is de man werkloos en ontvangt hij een WW-uitkering van € 1.390,- per maand netto.
4. Het verweer
4.1. De vrouw voert verweer en verzoekt uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de man af te wijzen.
4.2. Primair stelt de vrouw dat er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden. Per saldo ontvangt de man uit inkomsten van de WW-uitkering en overige (zwarte) inkomsten (uit toeslagen) minimaal het gelijke inkomen als voorheen.
4.3. Voor zover de man wel ontvankelijk is in zijn verzoek, stelt de vrouw subsidiair dat er sprake is van verwijtbaar inkomensverlies wegens ontslag op staande voet in verband met diefstal. Meer subsidiair stelt de vrouw dat de man zijn verdiencapaciteit kan vergroten.
4.4. Tot slot voert de vrouw verweer tegen de door de man verzochte terugwerkende kracht van de nihilstelling. Nu de man de vrouw nimmer op de hoogte heeft gesteld van het inkomensverlies, de man sinds oktober 2011 geen alimentatie meer heeft betaald en de vrouw een vordering op de man heeft wegens onverplichte betaling van kosten voor [kind 1] (t.w.v. € 300,00), acht de vrouw een nihilstelling met terugwerkende kracht onredelijk. Bovendien heeft de vrouw geen reserves kunnen opbouwen waardoor terugbetaling voor de vrouw niet mogelijk is.
5. De beoordeling
5.1. Wijziging van omstandigheden
5.1.1. In geschil is het verzoek van de man om zijn bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [kind 2] – vastgesteld bij beschikking van 21 september 2005 – op nihil te stellen. Ingevolge artikel 1:401 lid 1 BW kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
5.1.2. Vaststaat dat zich sinds de beschikking van 21 september 2005 aan de zijde van de man een wijziging van omstandigheden heeft voorgedaan doordat de man per 1 mei 2011 werkloos is geworden en een WW-uitkering ontvangt die lager is dan het inkomen dat hij had toen hij nog werkte.
Ter beoordeling ligt voor of bij de bepaling van de draagkracht van de man al dan niet het verlies van inkomen als gevolg van het ontslag van de man in aanmerking dient te worden genomen. Hierbij neemt de rechtbank het arrest van de Hoge Raad van 28 januari 2011 (LJN: BO5762) in aanmerking.
5.1.3. In de eerste plaats dient te worden beoordeeld of er sprake is van een zelf teweeg gebracht inkomensverlies.
De vrouw stelt dat er sprake is van verwijtbaar inkomensverlies. Zij voert hiertoe aan dat zij vernomen heeft dat de man (in eerste instantie) op staande voet is ontslagen in verband met diefstal van de werkgever en illegale handelingen tijdens werktijd. Waarom de man dan toch een WW-uitkering ontvangt, is de vrouw onduidelijk.
De man betwist het ontslag op staande voet en stelt dat hij ontslagen is op grond van een meningsverschil met zijn werkgever. Het meningsverschil betrof een optelsom van feiten zoals het niet dragen van bedrijfskleding en het (te veel) weggeven van spaarzegels en waskaartjes.
Op basis van de verklaringen ter terechtzitting van de man, is naar het oordeel van de rechtbank gebleken dat de gedragingen van de man ten opzichte van zijn voormalig werkgever geleid hebben tot een vertrouwensbreuk en uiteindelijk tot de ontbinding van de arbeidsovereenkomst van de man. De man had zich – met het oog op de kinderalimentatie en daarmee verband houdende belangen van de minderjarige(n) – behoren te onthouden van de gedragingen op de werkvloer die hebben geleid tot het uiteindelijke ontslag. De werkloosheid en het daarmee verhand houdende inkomensverlies van de man is dan ook aan hem toe te rekenen.
5.1.4. Nu er sprake is van een zelf teweeg gebracht inkomensverlies, dient te worden beoordeeld of de man redelijkerwijs in staat moet worden geacht zich zijn oude inkomen weer te verwerven en of de vrouw dit ook van hem mag vergen, oftewel het inkomensverlies voor herstel vatbaar is.
De man heeft ter zitting gesteld dat hij in het kader van zijn WW-uitkering verplicht is te solliciteren en dit ook meer dan noodzakelijk doet, maar dat het hem tot op heden niet gelukt is om werk te vinden als gevolg van de hoge werkloosheid in Nederland. De man was tot 1 mei 2011 werkzaam als medewerker op een pompstation [bedrijfsnaam] en is thans 47 jaar oud.
De vrouw betwist, wegens gebrek aan onderbouwing, dat de man zich inspant om daadwerkelijk een baan te vinden waarmee hij op zijn oude inkomensniveau terug kan komen.
De rechtbank stelt voorop dat de alimentatierechter, bij het bepalen van de financiële middelen waarover de onderhoudsplichtige kan beschikken, een zelfstandige taak heeft. Dit impliceert dat de alimentatierechter niet zonder meer gebonden is aan de door een andere overheidsinstantie (zoals het UWV) uitgeoefende controle en de op grond van die controle al dan niet door die instantie genomen beslissing(en). Het is aan de onderhoudsplichtige om de alimentatierechter ervan te overtuigen dat bij hem draagkracht ontbreekt.
De omstandigheid dat de man een (volledige) WW-uitkering ontvangt en dat op hem een sollicitatieplicht rust die door het UWV wordt gecontroleerd, is onvoldoende om aan te kunnen nemen dat de man er alles aan doet om op zijn oude inkomensniveau terug te komen. Gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw had het op de weg van de man gelegen om zijn stelling dat hij (meer dan noodzakelijk) solliciteert, te onderbouwen met stukken. Nu de man dit heeft nagelaten, is niet gebleken wat de man heeft gedaan om zo spoedig mogelijk een andere passende functie, met een vergelijkbaar inkomen, te vinden.
De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat het inkomensverlies van de man redelijkerwijs voor herstel vatbaar is.
In het geval van een voor herstel vatbare inkomensvermindering is de regel dat het totale inkomen van de onderhoudsplichtige niet mag zakken beneden een niveau van 90% van de bijstandsnorm niet van toepassing.
5.1.5. Nu, op grond van het voorgaande, sprake is van een zelf teweeg gebracht inkomensverlies, doch de inkomensvermindering voor herstel vatbaar is, blijft de inkomensvermindering van de man buiten beschouwing en is het laatst verdiende inkomen bij zijn voormalige werkgever [bedrijfsnaam] uitgangspunt bij het vaststellen van de draagkracht van de man. Dit betreft hetzelfde inkomen op basis waarvan de onderhoudsverplichting in 2005 is vastgesteld. Derhalve is er geen sprake van een relevante wijziging van omstandigheden op grond waarvan de onderhoudsverplichting van de man ten aanzien van de minderjarige kan worden gewijzigd. De hoogte van de bijdrage van de man aan de vrouw in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [kind 2], zoals vastgesteld bij beschikking van 21 september 2005 en nadien jaarlijks geïndexeerd, blijft dan ook ongewijzigd. Het verzoek van de man zal worden afgewezen.
5.2. Proceskosten
5.2.1. De rechtbank zal de proceskosten tussen partijen compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
6. Beslissing
De rechtbank:
6.1. wijst het verzoek van de man tot nihilstelling van de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [kind 2] af;
6.2. compenseert de proceskosten zodat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. J. Visser, rechter, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van woensdag 24 oktober 2012.