RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummers: AWB 12/1158 (verzoek om voorlopige voorziening)
AWB 12/1157 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter
[naam], wonende te [woonplaats], verzoeker,
gemachtigde: mr. A.P. Cornelissen, advocaat te Middelharnis,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Graafstroom, verweerder,
gemachtigde: P. Hugense, werkzaam bij de gemeente Graafstroom.
Derde partij:
[naam A], h.o.d.n. [naam B], gevestigd te [vestigingsplaats], hierna: [naam C],
gemachtigde: mr. A.T.H. de Haan, advocaat te Alblasserdam.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Op 2 september 2010 heeft verzoeker verweerder verzocht, voor zover hier van belang, om handhavend optreden tegen de activiteiten van [naam C] en de ten behoeve van dat bedrijf opgerichte en in gebruik zijnde loods op het perceel.
Bij besluit van 14 december 2010, verzonden op 20 december 2010, heeft verweerder, voor zover hier van belang, dit handhavingsverzoek afgewezen.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 11 januari 2011 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 15 juni 2011 heeft verweerder, voor zover hier van belang, het bezwaar van verzoeker tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek deels gegrond verklaard maar de afwijzing op andere gronden gehandhaafd.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 22 juli 2011 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht, geregistreerd onder procedurenummer AWB 11/872.
Bij brief van eveneens 22 juli 2011 heeft verzoeker een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht, geregistreerd onder procedurenummer AWB 11/873.
Bij uitspraak van 14 oktober 2011 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht het beroep van verzoeker gegrond verklaard, het bestreden besluit van 15 juni 2011 voor zover daarbij de afwijzing van verzoekers verzoek om handhaving tegen het gebruik van het perceel en de loods door [naam C] is gehandhaafd, vernietigd en verweerder opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar van verzoeker in zoverre te nemen binnen vier weken na verzending van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft verweerder bij brief van 22 november 2011 hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling).
1.2. Bij besluit van 7 november 2011, verzonden 25 november 2011, heeft verweerder, opnieuw beslissend op het bezwaar van verzoeker, wederom besloten om niet handhavend op te treden tegen het gebruik door verzoeker van het perceel en de zich daarop bevindende loods en de uitbreiding van die loods.
Tegen dit besluit van verweerder heeft verzoeker bij brief van 22 december 2011 beroep ingesteld bij de Afdeling.
1.3. Bij uitspraak van 1 augustus 2012 heeft de Afdeling de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht van 14 oktober 2011 bevestigd, verweerders besluit van 7 november 2011 vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuwe beslissing op het bezwaar van verzoeker te nemen met inachtneming van zijn uitspraak binnen zes weken na verzending van die uitspraak.
1.4. Bij besluit van 13 september 2012 heeft verweerder het bezwaar van verzoeker alsnog gegrond verklaard (hierna: het bestreden besluit).
Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 28 september 2012 beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht, procedurenummer AWB 12/1157.
Bij een tweede brief van 28 september 2012 heeft verzoeker een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht, procedurenummer AWB 12/1158.
Het verzoek om voorlopige voorziening is op 1 november 2012 ter zitting behandeld.
Verzoeker is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder is ter zitting verschenen bij gemachtigde.
[naam C] is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
2.1.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Indien een verzoek om een voorlopige voorziening wordt gedaan hangende beroep bij de rechtbank en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan de voorzieningenrechter op de voet van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak.
2.1.2. Artikel 7:11 van de Awb bepaalt:
1. Indien het bezwaar ontvankelijk is, vindt op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
2. Voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft, herroept het bestuursorgaan het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit.
2.1.3. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan "Buitengebied", in werking getreden op 26 augustus 2010.
Het perceel heeft in het bestemmingsplan "Buitengebied" de bestemming "Wonen (W)" met als subbestemming "Agrarische Loon- en Verhuurbedrijven ( AI)".
2.1.4. Artikel 2.3, eerste lid, van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) bepaalt dat, in afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) geen omgevingsvergunning is vereist voor de categorieën gevallen in artikel 3 in samenhang met artikel 5 van bijlage II.
Artikel 2.3, tweede lid, van het Bor bepaalt dat in afwijking van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Wabo geen omgevingsvergunning is vereist voor de categorieën gevallen in artikel 2 in samenhang met artikel 5 en artikel 8 van bijlage II.
Ingevolge artikel 2, derde lid, van bijlage II van het Bor, is een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, de Wabo niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op: een op de grond staand bijbehorend bouwwerk in achtererfgebied, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. voor zover op een afstand van niet meer dan 2,5 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw, niet hoger dan:
1°. 4 m,
2°. 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw, en
3°. het hoofdgebouw,
b. voor zover op een afstand van meer dan 2,5 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw:
1°. niet hoger dan 3 m,
2°. de oppervlakte van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken binnen een afstand van 1 m van een naburig erf niet meer dan 10 m2,
3°. als gevolg van het bijbehorende bouwwerk de totale oppervlakte van vergunningvrije bijbehorende bouwwerken op een afstand van meer dan 2,5 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw niet meer dan 30 m2, en
4°. functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw,
c. op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn,
d. niet voorzien van een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte,
e. het bij het oorspronkelijk hoofdgebouw behorende achtererfgebied als gevolg van het bijbehorende bouwwerk voor niet meer dan 50% bebouwd, en
f. niet aan of bij:
1°. een woonwagen,
2°. een hoofdgebouw waarvoor in de omgevingsvergunning voor het bouwen daarvan is bepaald dat het slechts voor een bepaalde periode in stand mag worden gehouden, of
3°. een bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf door één huishouden.
Artikel 3, eerste lid, van bijlage II van het Bor bepaalt dat een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet is niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op:
een op de grond staand bijbehorend bouwwerk in achtererfgebied, mits niet hoger dan 5 m.
Artikel 5, tweede lid, van bijlage II van het Bor bepaalt:
De artikelen 2 en 3 zijn niet van toepassing op een activiteit die plaatsvindt in, aan, op of bij een bouwwerk dat in strijd met artikel 2.1 van de Wabo is gebouwd of wordt gebruikt.
Artikel 8 van bijlage II van het Bor bepaalt dat een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en c, van de Wabo niet is vereist, indien die activiteiten betrekking hebben op het bouwen van een bouwwerk dat reeds was aangevangen voor de inwerkingtreding van de wet en op het tijdstip waarop met dat bouwen is begonnen daarvoor krachtens de Woningwet geen bouwvergunning was vereist.
2.2. Het bestreden besluit
Volgens het bestreden besluit houdt de gegrondverklaring van het bezwaar van verzoeker in dat verweerder op korte termijn een handhavingsprocedure zal starten tegen het gebruik van het perceel door het loon- en verhuurbedrijf van [naam C]. Deze procedure zal beginnen met een constateringsrapportage van het team handhaving. Indien uit deze rapportage blijkt dat inderdaad sprake is van strijdig gebruik, zal verweerder vervolgens een vooraanschrijving tot handhaving verzenden aan het loon- en verhuurbedrijf van [naam C]. Daarna zal de handhavingsprocedure verder worden doorlopen, uiteraard met inachtneming van alle bezwaar- en beroepsmogelijkheden die daartoe behoren, zo meldt verweerder in zijn besluit.
Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hij naar zijn opvatting bij een besluit tot handhavend optreden zijn beleidsregels daarvoor in acht dient te nemen. Daararuit volgt dat eerst constateringen van het strijdig gebruik moeten gedaan, gevolgd door een vooraanschrijving. Ten overvloede heeft verweerder ter zitting nog aangevoerd dat hem uit de constateringsbezoeken op 8 en 16 oktober 2012 niet is gebleken van strijdig gebruik van het perceel door [naam C]. Het geconstateerde materiaal en materieel op het perceel voor het bedrijf van [naam C] wordt volgens verweerder ook gebruikt voor agrarische loon- en verhuuractiviteiten, zodat niet kan worden vastgesteld dat dit op het perceel aanwezig is voor een gebruik in strijd met het bestemmingsplan. Daarnaast heeft verweerder ter zitting aangevoerd dat hem inmiddels is gebleken dat de op het perceel opgerichte loods onder de regels van de Wabo bouwvergunningsvrij is, zodat hij niet langer bevoegd is daartegen handhavend op te treden.
Verzoeker betoogt dat het besluit van verweerder in strijd is met artikel 7:11 van de Awb, nu alleen zijn bezwaar gegrond is verklaard en kennelijk is bedoeld de weigering tot handhaving te herroepen, maar verweerder daarvoor geen nieuw besluit tot handhavend optreden in de plaats heeft gesteld. Verzoeker acht dit in de gegeven omstandigheden des te onzorgvuldiger van verweerder, nu er al vanaf 2005 procedures over het handhavend optreden tegen het strijdig gebruik van het perceel lopen en met de uitspraak van de Afdeling van 1 augustus 2012 is komen vast te staan dat er geen redenen zijn voor verweerder om van handhavend optreden af te zien. Verzoeker acht nu een voorziening aangewezen met een opdracht aan verweerder om [naam C] te gelasten om de opslag van materieel en materiaal voor diens met het bestemmingsplan strijdige bedrijfsactiviteiten, te verwijderen en verwijderd te houden, en om het illegaal gebouwde deel van de loods te verwijderen en verwijderd te houden.
2.4. Beoordeling door de voorzieningenrechter
2.4.1. In de omstandigheden van het geval heeft verzoeker een evident spoedeisend belang bij een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
2.4.2. De voorzieningenrechter stelt vast dat het bestreden besluit geen besluit bevat dat strekt tot bestuursrechtelijke handhaving. De voorzieningenrechter kan verweerder niet volgen in zijn toelichting ter zitting dat een beslissing op bezwaar, inhoudende een last onder dwangsom of bestuursdwang aan [naam C] om het strijdige gebruik van het perceel te beëindigen, vooralsnog niet kan worden genomen omdat zijn beleidsregels over handhavend optreden een uitgebreide procedure voorschrijven. Deze beleidsregels zien immers op een eerste beoordeling van een verzoek om handhaving. Verweerders aanvankelijke weigering te handhaven is thans ook door de hoogste bestuursrechter onrechtmatig geoordeeld. Daarbij heeft de Afdeling het besluit met die strekking vernietigd en verweerder opdracht gegeven een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Het bestreden besluit strookt dus niet met artikel 7:11 van de Awb. In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het besluit plaatsvindt. Ingevolge het tweede lid van dit artikel herroept het bestuursorgaan het besluit, voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft en neemt het voor zover nodig in plaats daarvan een nieuw besluit. Dit artikel brengt met zich dat als het bestuursorgaan op grond van de heroverweging van een besluit tot afwijzing van een verzoek om handhaving, alsnog tot het oordeel komt dat moet worden gehandhaafd, het dat besluit herroept en gelijktijdig een besluit strekkende tot handhaving neemt. Volgens vaste jurisprudentie kan niet kan worden volstaan met het in het vooruitzicht stellen van een (eventueel) handhavingsbesluit. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 25 mei 2011, LJN BQ5943.
2.4.3. Gelet op het voorgaande kan nader onderzoek na de zitting redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van het beroep van verzoeker. De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:86 van de Awb het beroep van verzoeker gegrond verklaren en dit besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:11 van de Awb.
Gelet daarop zal verweerder een nieuwe beslissing op verzoekers bezwaar dienen te nemen. In dat verband overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
2.4.4. De Afdeling heeft in zijn uitspraak van 1 augustus 2012 onder meer overwogen:
"Vast staat dat het gebruik van het perceel door [naam C] ten behoeve van zijn loon- en verhuurbedrijf in strijd is met de ter plaatse geldende subbestemming 'Agrarische Loon- en Verhuurbedrijven (Al)' omdat het aan niet-agrarische bedrijven diensten verleent. Voorts staat vast dat de loods mede ten behoeve van het loon- en verhuurbedrijf wordt gebruikt en zonder bouwvergunning is vergroot. (...)
Dit oordeel heeft de Afdeling uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gedaan. Op grond van deze onherroepelijke uitspraak is verweerder verplicht in het besluit op bezwaar naast de gegrondverklaring van verzoekers bezwaar een besluit te nemen strekkende tot het beëindigen en beëindigd houden van het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van het perceel en de loods door [naam C]. Feiten of omstandigheden die kunnen noodzaken tot afwijking van dit beginsel zijn gesteld noch gebleken. In het bijzonder is niet aannemelijk gemaakt dat het met het bestemmingsplan strijdige gebruik door [naam C] inmiddels is beëindigd en zich naar redelijke verwachting niet meer zal voordoen.
2.4.5. Het betoog van verweerder dat hij niet bevoegd is handhavend op te treden tegen de door [naam C] aangebrachte uitbreiding van de loods op het perceel omdat hem is gebleken dat deze bouwvergunningsvrij is, is eerst ter zitting van het verzoek om voorlopige voorziening en zonder enige onderbouwing naar voren gebracht. De voorzieningenrechter acht dit in strijd met de goede procesorde. Dit standpunt is echter in de eerdere procedures niet beoordeeld en dient daarom alsnog te worden beoordeeld ter waarborging van de belangen van [naam C].
Uit artikel 5, tweede lid, van bijlage II van het Bor volgt dat bij strijdig gebruik van het gebouwde dit niet als omgevingsvergunningvrij bouwwerk kan worden aangemerkt, noch op grond van artikel 2, noch op grond van artikel 3 van bijlage II van het Bor. De Afdeling heeft in zijn uitspraak van 1 augustus 2012 geoordeeld dat [naam C] de loods (mede) in strijd met het bestemmingsplan gebruikt. Thans is het echter nog niet op voorhand uitgesloten dat [naam C] de loods uitsluitend in gebruik neemt voor doeleinden die wel zijn toegestaan volgens het bestemmingsplan, mede gelet op het feit dat [naam C] niet alleen vanaf het perceel zijn bedrijf voert, maar daar ook woont.
2.4.6. Uit het voorgaande volgt dat verweerder thans gehouden is uitvoering te geven aan zijn plicht tot handhaving in de vorm van een effectief nieuw besluit op bezwaar tot het beëindigen en beëindigd houden van het met het bestemmingsplan strijdige gebruik van het perceel en van de loods door [naam C]. De daartoe te geven last dient verder dusdanig te zijn dat het voldoen daaraan het legaal gebruik van het perceel door [naam C] niet onnodig belemmert. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat voldoende vaststaat dat [naam C] vanuit het perceel ook activiteiten onderneemt die in overeenstemming zijn met de geldende subbestemming "Agrarische Loon- en Verhuurbedrijven (AI)" en dat de op het perceel aanwezige machines en het daarop aanwezige materieel mede geschikt zijn voor gebruik overeenkomstig die bestemming. Daaraan doet niet af dit slechts een ondergeschikt deel van de activiteiten van [naam C] betreft.
Gelet daarop is verweerder gehouden bij het te nieuw nemen besluit aan [naam C] een last onder dwangsom op te leggen om het met het bestemmingsplan strijdige gebruik te staken en gestaakt te houden op straffe van verbeurte van een dwangsom van ten minste € 1000,- voor elke overtreding van die last, met een maximum van ten minste € 12.000,-.
Omwille van de controleerbaarheid van de naleving van deze last door [naam C] is verweerder gehouden hem te gelasten om de volgende administratieve voorschriften ten aanzien van diens bedrijfsvoering op het perceel na te leven:
- dat van Wijk aan verweerder binnen de begunstigingstermijn een correct en verifieerbaar overzicht ter beschikking stelt van alle werktuigen, waaronder in het kader van de last mede worden begrepen vrachtauto's, aanhangwagens en ander materieel, die tot zijn bedrijf behoren en op het perceel plegen te worden gestald of opgeslagen indien deze niet elders in gebruik zijn, mede ten behoeve van inzage door verzoeker;
- dat [naam C] voor elk werktuig dat het perceel verlaat, direct, correct en verifieerbaar administreert voor welke werkzaamheden het zal worden ingezet, waar en voor welke opdrachtgever deze werkzaamheden zullen worden uitgevoerd, wanneer deze werkzaamheden naar verwachting zullen zijn beëindigd en wanneer de machine naar verwachting zal terugkeren op het perceel;
- dat [naam C] telkens de feitelijke terugkeer van een werktuig en de datum van die terugkeer direct, correct en verifieerbaar administreert;
- dat van [naam C] deze administratie te allen tijde op het perceel ter inzage voor verweerder aanwezig heeft;
- dat [naam C] telkens binnen een week na afloop van een maand een afschrift van deze administratie over de voorafgaande maand aan verweerder ter beschikking stelt, mede ten behoeve van inzage door verzoeker.
Om de naleving door [naam C] van deze administratieve voorschriften af te dwingen, is verweerder voorts gehouden aan de last een dwangsom van ten minste € 500,- per overtreding van een voorschrift te verbinden, met een maximum van eveneens € 12.000,-.
Tot slot dient verweerder voor het voldoen aan deze last een begunstigingstermijn te verbinden van niet langer dan twee maanden.
Ten overvloede en ter voorlichting van partijen merkt de voorzieningenrechter nog op dat, indien blijkt dat een last onder dwangsom als hiervoor bedoeld onvoldoende effect sorteert, dit zo nodig kan leiden tot een zodanige aanscherping van de handhaving dat deze zich uitstrekt tot ieder (bedrijfsmatig) gebruik van het perceel. Daarbij geldt als uitgangspunt dat, zoals ook de Afdeling heeft overwogen, de omstandigheid dat handhavend optreden financieel nadeel voor het bedrijf van [naam C] met zich brengt voor diens risico komt, gezien het feit dat hij de loods zonder bouwvergunning heeft vergroot en deze evenals het perceel in strijd met het bestemmingsplan gebruikt.
2.4.7. Uit het voorgaande volgt verder dat verweerder gehouden is in het nieuw te nemen besluit op bezwaar te motiveren waarom de uitbreiding van de loods omgevingsvergunningvrij is. Indien dit standpunt niet deugdelijk kan worden gemotiveerd, is verweerder gehouden een besluit te nemen dat mede strekt tot het verwijderen en verwijderd houden van de uitbreiding van de loods.
2.4.8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder niet de vereiste bereidheid heeft getoond om uitvoering te geven aan de uitspraak van de Afdeling bij het nemen van een nieuwe beslissing op het bezwaar van verzoeker. Gelet hierop en gezien het feit dat het materiële geschil al speelt sinds 2005, ziet de voorzieningenrechter aanleiding te bepalen dat verweerder, indien hij niet binnen vier weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar neemt dat in overeenstemming is met de overwegingen in 2.4.6 en 2.4.7, aan verzoeker een dwangsom verbeurt van € 1000,- voor iedere week dat een besluit met die inhoud uitblijft.
2.4.9. Nu is beslist in de hoofdzaak en verweerder een nieuw besluit op verzoekers bezwaar zal moeten nemen, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het ingediende verzoek om voorlopige voorziening thans in samenhang met het ingediende bezwaar van verzoeker tegen verweerders primaire besluit tot weigering te handhaven te beoordelen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is met de beslissing op het beroep afdoende aan de belangen van verzoeker tegemoetgekomen voor de duur dat hij in afwachting is van de nieuw te nemen beslissing van verweerder op zijn bezwaar. De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek om een voorlopige voorziening af.
2.4.10. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:82, vierde lid, in samenhang met artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door verzoeker in beroep betaalde griffierecht te vergoeden (€ 156,-).
De voorzieningenrechter ziet in de uitkomst van het geding tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, in samenhang met artikel 8:74, vierde lid, van de Awb te bepalen dat verweerder het door verzoeker in het verzoek om voorlopige voorziening betaalde griffierecht eveneens vergoedt (€ 156,-).
De voorzieningenrechter ziet voorts in de uitkomst van het geding aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:84 in samenhang met artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening heeft gemaakt.
Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn de kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1311,- (1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437,- en wegingsfactor 1). Van overige kosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is de voorzieningenrechter niet gebleken.
2.4.11. Gezien het vorenstaande beslist de voorzieningenrechter als volgt.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht:
- verklaart het beroep met procedurenummer AWB 12/1157 gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen 4 weken na verzending van deze uitspraak een nieuwe beslissing op verzoekers bezwaar te nemen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- bepaalt dat verweerder, indien hij niet binnen 4 weken na verzending van deze uitspraak een beslissing op het bezwaar van verzoeker neemt dat in overeenstemming is met de overwegingen in 2.4.6 en 2.4.7, aan verzoeker een dwangsom verbeurt van € 1000,- voor iedere week dat het besluit met die inhoud uitblijft;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening met procedurenummer AWB 12/1158 af;
- bepaalt dat verweerder aan verzoeker de door hem betaalde griffierechten ten bedrage van € 312,- (tweemaal € 156,-) vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1311,-, welke kosten verweerder aan verzoeker moet vergoeden.
Aldus gegeven door mr. W.M.P.M. Weerdesteijn, voorzieningenrechter, en door deze en mr. M. Lammerse, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzieningenrechter,