ECLI:NL:RBDOR:2012:BY3965

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
21 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/870426-11
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor heling en witwassen van waardevolle schilderijen

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 21 november 2012 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van heling en witwassen van schilderijen van de kunstenaars Frans Hals en Jacob van Ruysdael. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte was betrokken bij de heling van twee waardevolle schilderijen die in mei 2011 waren gestolen uit Leerdam. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededaders op 28 oktober 2011 de schilderijen hebben verworven en overgedragen, terwijl zij wisten dat deze afkomstig waren van diefstal. De rechtbank heeft de verweren van de verdediging, waaronder bewijsuitsluiting en afwezigheid van schuld, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de inzet van een burgerpseudokoper gerechtvaardigd was in het kader van het onderzoek naar de kunstroof. De verdachte heeft geprobeerd voordeel te trekken uit de opbrengst van de gestolen schilderijen, wat leidde tot de beschuldigingen van witwassen. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de samenleving in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meedelen van de schilderijen aan een persoon die zich voordeed als vertegenwoordiger van een verzekeringsmaatschappij, en heeft hiervoor een bedrag van € 75.000,- ontvangen. De rechtbank heeft de verdachte als strafbaar verklaard en de opgelegde straf als passend en geboden beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 11/870426-11
verkort vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 november 2012
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [plaats] (Duitsland) op [1949],
wonende te [adres en woonplaats],
hierna: verdachte.
De zaak is inhoudelijk behandeld ter terechtzitting van 7 november 2012.
De rechtbank heeft de processtukken gezien en kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen de verdediging naar voren heeft gebracht.
1 De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven en zoals deze ter terechtzitting overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht en maakt hiervan deel uit.
2 De voorvragen
De dagvaarding voldoet aan alle wettelijke eisen en is dus geldig.
De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
De officier van justitie is ontvankelijk.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3 Het onderzoek ter terechtzitting
3.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft -het ten laste gelegde bewezen achtend- gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die reeds in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht en met een proeftijd van twee jaren.
3.2 De verdediging
De verdediging heeft primair bewijsuitsluiting bepleit voor al het bewijs dat is verkregen als gevolg van de inzet van de burgerpseudokoper, met vrijspraak tot gevolg. Subsidiair heeft de verdediging vrijspraak bepleit voor feit 1 tweede cumulatief / alternatief en de feiten 2 en 3. Meer subsidiair heeft de verdediging bepleit dat verdachte ten aanzien van de feiten 2 en 3 een beroep op afwezigheid van alle schuld toekomt.
4 De bewijsbeslissing
4.1 De vrijspraak
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen wat aan verdachte onder feit 1, tweede cumulatief / alternatief ten laste is gelegd, omdat niet is gebleken dat verdachte op de hoogte was van de locatie van de schilderijen en de vindplaats bewust heeft willen verhullen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
4.2 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 28 oktober 2011
te Amsterdam en/of Diemen en/of
Haarlemmerliede,
tezamen en in vereniging met anderen,
twee, schilderijen, te weten
- 'Lachende jongen met bierkruik' van Frans Hals, en
- 'Boslandschap met bloeiende vlier' van Jacob van Ruysdael
heeft verworven en voorhanden heeft gehad en
heeft overgedragen , terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van
het verwerven en het voorhanden krijgen van die schilderijen
wisten dat het
door misdrijf verkregen schilderijen betrof
endieschilderijen heeft verworven en voorhanden gehad en
overgedragen, terwijl hij, verdachte en zijn mededaders ten tijde van het
verwerven en het voorhanden krijgen en overdragen van die
schilderijen wisten, dat
die schilderijen afkomstig waren van
diefstal, ;
2.
in de periode van 27 oktober 2011 tot en met 28 oktober 2011
in Nederland
tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de opbrengst van een door misdrijf
verkregen schilderij, te weten 'Boslandschap met bloeiende vlier' van Jacob
van Ruysdael,
immers hebben hij, verdachte en zijn mededaders, na genoemd
schilderij te hebben overgebracht naar een woning in de gemeente Diemen en
te hebben overgedragen aan een persoon zich noemende [naam vertegenwoordiger]
die zich voordeed als vertegenwoordiger van een verzekeringsmaatschappij,
een bedrag van 75.000 euro in ontvangst genomen;
en
in de periode van 27 oktober 2011 tot en met 28 oktober 2011
in Nederland
tezamen en in vereniging met anderen
een geldbedrag van 75.000 euro, heeft
verworven en voorhanden heeft gehad terwijl hij en zijn mededaders wisten, dat dit geldbedrag uit enig
misdrijf afkomstig was;
3.
in de periode van 17 augustus 2011
tot en met 28 oktober 2011
te Amsterdam en/of Diemen en/of
Haarlemmerliede,
tezamen en in vereniging met anderen,
ter uitvoering van het door verdachten voorgenomen misdrijf om opzettelijk
voordeel te trekken uit de opbrengst van een door misdrijf verkregen
schilderij, te weten 'Lachende jongen met bierkruik' van Frans Hals, de
navolgende handelingen heeft verricht:
- het voeren van overleg/besprekingen over het tegen een
vergoeding overdragen van dat schilderij met een persoon zich noemende Johan
Hamer die zich voordeed als vertegenwoordiger van een
verzekeringsmaatschappij en- het verstrekken van een of meerdere foto's van dat schilderij
aan die persoon, en
- het overbrengen van dat schilderij naar een hotel in de gemeente
Haarlemmerliede, en
- dat schilderij laten beoordelen/bekijken door die persoon en een
expert/deskundige
teneinde een vooraf met die persoon overeengekomen geldbedrag /beloning van
1.425.000 euro aan te nemen /te ontvangen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
in de periode van 17 augustus 2011
tot en met 28 oktober 2011
te Amsterdam en/of Diemen en/of
Haarlemmerliede,
tezamen en in vereniging met anderen,
ter uitvoering van het door verdachten voorgenomen misdrijf, om een
geldbedrag van 1.425.000 euro, te verwerven en
voorhanden te hebben ,
terwijl hij, verdachte, en zijn mededaders ten tijde van het verwerven
en voorhanden krijgen van dat geldbedrag wisten,
dat dat geldbedrag
afkomstig was van enig misdrijf,
- overleg/besprekingen heeft gevoerd over het tegen een
vergoeding overdragen van een door misdrijf verkregen schilderij, te weten
'Lachende jongen met bierkruik' van Frans Hals, met een persoon zich noemende
[naam vertegenwoordiger] die zich voordeed als vertegenwoordiger van een
verzekeringsmaatschappij, en- genoemd schilderij van Frans Hals heeft overgebracht naar een hotel
in de gemeente Haarlemmerliede, en- genoemd schilderij van Frans Hals heeft laten beoordelen/bekijken
door die persoon en een expert/deskundige
teneinde een vooraf met die persoon overeengekomen geldbedrag van 1.425.000
euro aan te nemen/te ontvangen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hier als bewezen is aangenomen, is niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Voor zover in de bewezen verklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
4.3 De bewijsmiddelen
De rechtbank grondt haar overtuiging dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De rechtbank bezigt ieder bewijsmiddel, ook in onderdelen, telkens slechts voor het bewijs van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De rechtbank bezigt de inhoud van de geschriften als bedoeld in artikel 344, eerste lid, sub 5° van het Wetboek van Strafvordering alleen in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
4.4 Nadere bewijsoverwegingen
Door de verdediging is aangevoerd dat niet is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit bij de inzet van de burgerpseudokoper. Volgens de verdediging is hiermee sprake van een onherstelbaar vormverzuim waarvan de resultaten moeten worden uitgesloten van het bewijs.
De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
Bij het gebruik van een bijzondere opsporingsbevoegdheid dient onder meer gekeken te worden naar de aard van het misdrijf, de impact hiervan en de overige bijzondere omstandigheden van het geval. Dit onderzoek "Kopie" betreft een grote zaak met onder meer een schilderij dat niet alleen een financiële waarde heeft van vele miljoenen maar dat ook behoort tot het culturele erfgoed van onze samenleving. Voorafgaand aan het onderzoek "Kopie" vond er in Almelo een onderzoek "Egidio" plaats. In dit onderzoek werd op grond van artikel 126ij van het Wetboek van Strafvordering gebruik gemaakt van een burgerpseudokoper om een zestal waardevolle schilderijen terug te halen via verdachte.
Toen op een gegeven moment de twee gestolen schilderijen uit Leerdam ter sprake zijn gekomen, is ervoor gekozen ook in dit onderzoek gebruik te maken van de burgerpseudokoper en hiertoe is een nieuwe overeenkomst opgesteld. Gezien de specifieke aard van de zaak en het traject dat reeds liep, acht de rechtbank de inzet van de burgerpseudokoper niet buitenproportioneel. Juist in kunstzaken heeft men een lange adem nodig om tot een goed einde te komen. Onderhandelen over de terugkomst van bepaalde kunstwerken is daarbij onvermijdelijk. De ervaring leert dat met het aftappen van telefoonlijnen en observeren alleen dergelijke kunstwerken niet zijn terug te krijgen. De inzet van een burgerpseudokoper is daarmee naar het oordeel van de rechtbank voldoende gerechtvaardigd.
Naar het oordeel van de rechtbank is met de inzet van de burgerpseudokoper ook aan de eis van subsidiariteit voldaan. Tot inzetting van een burgerpseudokoper mag pas worden overgegaan als een bevel ex artikel 126l van het Wetboek van Strafvordering niet kan worden gegeven. De officier van justitie zal terzake in een schriftelijke motivering moeten voorzien. Door de officier van justitie is ter terechtzitting gewezen op de schriftelijke motivering die is opgenomen in de aanvraag tot inzet van een burgerpseudokoper in het onderzoek "Egidio", welke motivering tevens ten grondslag ligt aan de overeenkomst tot burgerpseudokoop in het onderzoek "Kopie". Uit de motivering volgt dat er landelijk gezien geen persoon in de organisatie beschikbaar is die aan het profiel van verzekeringsman c.q. nette verschijning kan voldoen. Bovendien is er niemand beschikbaar die in die hoedanigheid de kwaliteit heeft op korte termijn direct een goed contact tot stand te brengen met verdachte. Ter terechtzitting heeft de officier van justitie verder aangevoerd dat het niet alleen gaat om de verschijning van de persoon, maar dat van belang is dat diegene vanuit een bepaald profiel een dergelijke rol kan dragen. Hoewel uiterlijke kenmerken kennelijk ook een rol spelen, gaat het vooral om de manier waarop iemand kan bewegen en meebewegen met een verdachte. De rechtbank is van oordeel dat met de schriftelijke motivering en de aanvulling daarop ter terechtzitting voldoende duidelijk is waarom niet tot het inzetten van een opsporingsambtenaar als pseudokoper kon worden overgegaan. Kunstzaken zijn wat hun aard en omvang betreft zo specifiek dat de houding en het voorkomen van de koper van doorslaggevend belang kunnen zijn. Specifieke kennis van kunst is hierbij een voordeel maar niet per se noodzakelijk. Dat binnen de speciale teams van opsporingsambtenaren van de unit Werken Onder Dekmantel niet direct een persoon beschikbaar is die aan dit profiel voldoet, acht de rechtbank gezien de specifieke aard van de zaak, anders dan de verdediging, aannemelijk. Het verweer van de raadsvrouw met betrekking tot de onrechtmatigheid van de inzet van de burgerpseudokoper wordt verworpen.
Door de verdediging is verder aangevoerd dat het zogenaamde Tallon-criterium is geschonden, nu verdachte door toedoen van de burgerpseudokoper is overgegaan tot de overdracht van de gestolen Frans Hals en Jacob van Ruysdael. Het instigeren van het delict en het gebruik van het daaruit voortkomende bewijs in deze strafzaak levert in de visie van de verdediging schending van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens op. Dit bewijs dient derhalve uitgesloten te worden met vrijspraak als gevolg, aldus de verdediging.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het onderzoek "Kopie" heeft zijn vervolg gekregen op het moment dat uit onderzoek "Egidio" naar voren is gekomen dat verdachte de twee gestolen schilderijen uit Leerdam zou kunnen leveren. Het traject tot het aanbrengen van de zes waardevolle schilderijen uit onderzoek "Egidio" is vastgelopen wanneer verdachte op 14 augustus 2011 contact opneemt met de burgerpseudokoper met de vraag of zij konden afspreken omdat hij, verdachte, iets groots had. Verdachte heeft deze gang van zaken bevestigd in zijn verhoor van 30 oktober 2011 (p. 649-650). Verdachte zou bij medeverdachte [medeverdachte 1] hebben nagevraagd of hij deze schilderijen kon leveren. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft hem toen een briefje laten zien met daarop de namen van Frans Hals en Jacob van Ruysdael en gevraagd of verdachte deze schilderijen voor hem kon verkopen. Verdachte moest hierbij meteen aan de burgerpseudokoper denken en heeft daarna weer contact gezocht. Niet is gebleken dat voor dit moment door de burgerpseudokoper op enigerlei wijze is gevraagd naar of aangedrongen op de twee schilderijen, anders dan in een kennelijk sociaal gesprek in mei 2011, een dag na de diefstal van de schilderijen in Leerdam. Verdachte heeft tevens verklaard dat het initiatief bij de onderhandelingen over de twee schilderijen uit Leerdam van hem uitging (p. 661). Verdachte heeft tijdens een ontmoeting met de burgerpseudokoper gezegd dat de schilderijen in brand gestoken zouden worden door de bezitters van de schilderijen als niet aan de gestelde eisen zou worden voldaan (p. 442). Dit was volgens verdachte verzonnen door medeverdachte [medeverdachte 2] om de burgerpseudokoper onder druk te zetten (p. 663). Verdachte wist ook niet beter dan dat de andere partij die de schilderijen in bezit had één miljoen euro wilde ontvangen en dat hij en de medeverdachten de rest van het geld zouden verdelen (p. 664).
Op de momenten dat de onderhandelingen over de voorwaarden tot levering vastliepen en de contacten tussen verdachte en de burgerpseudokoper leken te stoppen, was het telkens verdachte die toch weer opnieuw contact opnam, bijvoorbeeld op 1 september 2011 (tap 8, p. 494 en p. 408), 13 september 2011 (tap 303, p. 532) en 7 oktober 2011 (p. 437). Tijdens een ontmoeting op 8 september 2011 zijn het ook verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] die nieuwe voorwaarden stellen en aan de burgerpseudokoper een telefoon overhandigen die in het vervolg door hem gebruikt dient te worden voor de communicatie (p. 424).
Op grond van het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte en zijn medeverdachten vanaf het begin af aan de intentie hadden gestolen schilderijen tegen een vergoeding aan iemand van de verzekering (burgerpseudokoper) over te dragen. Halverwege het onderzoek "Egidio" is de focus van verdachte verplaatst van zes andere kunstwerken naar de twee schilderijen uit Leerdam. De stelling dat verdachte hiertoe zou zijn bewogen door de burgerpseudokoper vindt, mede gezien het bovenstaande, geen steun in het dossier. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de verdachten door toedoen van de burgerpseudokoper niet tot andere handelingen gebracht dan die waarop hun opzet reeds was gericht. Van schending van het Tallon-criterium is dan ook geen sprake en het verweer daaromtrent wordt verworpen.
De verdediging heeft tevens gesteld dat de opgenomen tapgesprekken die zijn gevoerd tussen 19 oktober 2011 en 24 oktober 2011 niet voor het bewijs gebruikt mogen worden, nu na het mondeling gegeven bevel op 19 oktober 2011 niet binnen drie dagen door de rechter-commissaris alsnog een schriftelijk bevel is afgegeven.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 593 van het Wetboek van Strafvordering de Algemene termijnenwet van toepassing is op de termijn van drie dagen zoals genoemd in artikel 126l, zevende lid, van het Wetboek van Strafvordering. Op 19 oktober 2011 is een mondelinge machtiging afgegeven door de rechter-commissaris tot opname van vertrouwelijke communicatie. Op 24 oktober 2011 is deze machtiging op schrift gesteld door de rechter-commissaris. De schriftelijke machtiging is hiermee conform de Algemene termijnenwet binnen drie dagen afgegeven op de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of erkende feestdag is. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
De verdediging heeft zich verder ten aanzien van feit 2, eerste cumulatief/alternatief op het standpunt gesteld dat er hooguit sprake is van een poging, nu verdachte niet daadwerkelijk voordeel heeft genoten van € 75.000,-.
De rechtbank leidt uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting af dat medeverdachte [medeverdachte 3] op 27 oktober 2011 van de burgerpseudokoper € 25.000,-heeft ontvangen voor de overdracht van de Van Ruysdael de volgende dag (p. 463-464).
Op 28 oktober 2011 is vervolgens door de burgerpseudokoper, in de woning van verdachte, in ruil voor de Van Ruysdael de resterende € 50.000,- overhandigd. Op dat moment hebben verdachte en zijn medeverdachten naar het oordeel van de rechtbank opzettelijk
€ 75.000,- voordeel getrokken uit de opbrengst van het gestolen schilderij 'Boslandschap met bloeiende vlier' van Jacob van Ruysdael en is er dus sprake van een voltooid delict. Dat verdachte 'slechts' zou delen in de opbrengst van dit geldbedrag doet aan het voorgaande naar het oordeel van de rechtbank niet af.
De verdediging heeft ten aanzien van feit 2, tweede cumulatief/alternatief aangevoerd dat het enkele voorhanden hebben van de € 75.000,- niet kan worden gekwalificeerd als witwassen, nu niet van concrete gedragingen van verdachte is gebleken die hebben bijgedragen aan het verhullen of verbergen van de criminele herkomst van dit geldbedrag.
De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie de herkomst van een voorwerp uit een eigen misdrijf niet aan een veroordeling wegens witwassen in de weg staat. Noch de tekst van de wet noch de wetsgeschiedenis van de artikelen 420bis tot en met 420quater biedt verder steun aan de opvatting dat het enkele voorhanden hebben van een dergelijk voorwerp onvoldoende is om het als witwassen aan te merken (NJ 2008, 16). In latere jurisprudentie is dit enigszins genuanceerd door de Hoge Raad met de vaststelling dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van een eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop gericht is zijn criminele opbrengsten veilig te stellen (NJ 2011, 655). Verdachte heeft verklaard dat hij (een deel van) de opbrengst op de rekening van zijn dochter heeft gestort, in verband met schulden. Het handelen van verdachte is daarmee naar het oordeel van de rechtbank als witwassen aan te merken.
5 De strafbaarheid van het bewezen verklaarde
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezen verklaarde levert op:
1.
MEDEPLEGEN VAN OPZETHELING
en
MEDEPLEGEN VAN WITWASSEN;
2.
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK UIT DE OPBRENGST VAN ENIG DOOR MISDRIJF VERKREGEN GOED VOORDEEL TREKKEN
en
MEDEPLEGEN VAN WITWASSEN;
3.
MEDEPLEGEN VAN POGING TOT OPZETTELIJK UIT DE OPBRENGST VAN ENIG DOOR MISDRIJF VERKREGEN GOED VOORDEEL TREKKEN
en
MEDEPLEGEN VAN POGING TOT WITWASSEN.
6 De strafbaarheid van de verdachte
De verdediging heeft meer subsidiair ten aanzien van de feiten 2 en 3 aangevoerd dat verdachte een beroep op afwezigheid van alle schuld toekomt wegens rechtsdwaling.
Verdachte heeft op voorhand bij een advocaat informatie ingewonnen en er leek geen kwaad te bestaan waarna hij is overgegaan tot het voeren van onderhandelingen met de verzekeringsmaatschappij. Het geloof en vertrouwen van verdachte in de burgerpseudokoper was enorm groot. Verdachte dacht de kunstwereld, het Nederlands erfgoed, de rechtmatige eigenaar en de verzekeringsmaatschappij een dienst te bewijzen, aldus de verdediging.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Onder 'dwaling' moet hier worden verstaan het ontbreken van een juiste voorstelling van zaken, het verkeren in een zekere mate van onwetendheid. Maar lang niet elke dwaling valt onder deze strafuitsluitingsgrond, alleen de dwaling die verontschuldigbaar wordt geacht mag zich daartoe rekenen.
In de onderhavige zaak wist verdachte dat de twee schilderijen afkomstig waren van een diefstal in Leerdam. Dat hij zich door zich in te laten met deze twee schilderijen schuldig maakte aan heling was dan ook duidelijk. Reden waarom verdachte contact heeft opgenomen met een advocaat om informatie in te winnen. Verdachte wist naar eigen zeggen dat hij toch het risico zou lopen om voor heling gearresteerd te worden (p. 648). Dat verdachte er desondanks voor heeft gekozen via de verzekeringsman (burgerpseudokoper) de schilderijen terug te bezorgen en deze niet naar de politie te brengen, komt voor zijn eigen risico en rekening. Dat dit volgens verdachte zou zijn ingegeven door de burgerpseudokoper die hem ervan heeft weerhouden naar de politie te gaan, maakt dit niet anders. Verdachte was zich bewust van de risico's en heeft er desondanks bewust voor gekozen de onderhandelingen met de burgerpseudokoper te laten doorgaan. Direct bij de eerste ontmoeting met de burgerpseudokoper in het kader van de twee schilderijen van Leerdam is overigens door medeverdachte [medeverdachte 3] aangegeven dat er geen justitie bij de deal betrokken mocht worden (p. 397). Gezien het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat van een verontschuldigbare dwaling geen sprake is. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Voor het overige zijn geen omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
7 De redenen die de straf hebben bepaald
7.1 Strafmotivering
De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Op 27 mei 2011 zijn in Leerdam uit de regentenkamer in het Hofje van mevrouw van Aerden twee schilderijen te weten het schilderij "Lachende jongen met bierkruik" van Frans Hals en het schilderij "Boslandschap met bloeiende vlier" van Jacob van Ruysdael gestolen. De Frans Hals vertegenwoordigt een waarde van rond de vijftien miljoen euro en de Jacob van Ruysdael is rond de honderdduizend euro waard.
Verdachte krijgt terwijl hij bezig is om zes andere waardevolle schilderijen te verkopen via een van de medeverdachten de vraag of hij deze twee gestolen schilderijen uit Leerdam kan verkopen. Verdachte en de medeverdachten hebben zich vervolgens schuldig gemaakt aan de heling van de Frans Hals en de Jacob van Ruysdael. Voor de Van Ruysdael is uiteindelijk een bedrag van € 75.000,- ontvangen terwijl voor de Frans Hals nog een bedrag van
€ 1.425.000,- zou moeten worden betaald. Omdat door de politie is ingegrepen bij de overdracht van de Frans Hals is het bij dit schilderij bij een poging gebleven.
Aan de daadwerkelijke overdracht is een periode van twee maanden onderhandelen voorafgegaan. Gedurende deze onderhandelingen hadden de verdachten een gezamenlijk doel voor ogen en dat was een beloning ontvangen voor het laten terugkeren van deze schilderijen. Verdachte zelf is van oordeel dat hij een goede daad heeft verricht door de werken weer terug te bezorgen. Hoewel het terugkeren van deze schilderijen in de Nederlandse samenleving inderdaad een geschenk is voor het cultureel erfgoed, acht de rechtbank dit niet een verdienste van de verdachte(n). Als de verdachten daadwerkelijk zo begaan waren met deze schilderijen hadden zij bij de eerste aanwijzingen over de aanwezigheid van deze schilderijen contact kunnen opnemen met de politie. De verdachten hebben dit nagelaten en bewust het risico genomen eventueel strafrechtelijk vervolgd te worden. Dit weegt de rechtbank zwaar in het nadeel van verdachte mee.
De diefstal van waardevolle schilderijen zorgt voor veel ophef in de samenleving. Dit is recent weer gebleken bij een kunstroof uit de Kunsthal te Rotterdam. Door te onderhandelen met degenen die de schilderijen in handen hebben, blijft het stelen daarvan lucratief. Zonder heler geen steler gaat dan ook ten volste op voor dit soort specifieke feiten. De verdachten hebben zich hier weinig aan gelegen laten liggen en slechts oog gehad voor hun eigen financiële gewin. Het mag overigens een wonder heten dat de kunstwerken niet noemenswaardig beschadigd zijn door het vervoer in kofferbakken van auto's en een plastictas van een supermarkt.
Omdat diefstal van dergelijk waardevolle schilderijen weinig voorkomt, zijn er geen landelijke oriëntatiepunten opgesteld waar de rechtbank aansluiting bij kan zoeken. In soortgelijke zaken zijn in het verleden diverse straffen opgelegd variërend van forse gevangenisstraffen tot geldboetes, afhankelijk van de waarde van de weggenomen kunstwerken.
Gezien de waarde van de schilderijen zelf en het overeengekomen bedrag van 1,5 miljoen euro om ze terug te bezorgen, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van enige duur passend en geboden is. De rechtbank acht het gezien de betrokkenheid en werkzaamheden van verdachte in de kunstwereld noodzakelijk een deel van deze gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen, als stok achter de deur, teneinde verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw dergelijke feiten te plegen.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie voldoende recht doet aan de aard en ernst van de feiten. De rechtbank zal derhalve conform vonnis wijzen.
8 De toepasselijke wettelijke voorschriften
De opgelegde straf berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 47, 57, 416 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
- verklaart het tenlastegelegde bewezen op de wijze als hierboven onder 4.2 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van hetgeen meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5 vermelde strafbare feiten oplevert;
- verklaart de verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden, waarvan 6 (zes) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaren;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Joele, voorzitter, mr. A.A.J. de Nijs en
mr. H.W. Schmidt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Herlaar, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 november 2012.
mr. H.W. Schmidt is door afwezigheid buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: De gewijzigde tenlastelegging
1.
hij op één of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 27 mei 2011 tot
en met 28 oktober 2011
te Leerdam en/of Amsterdam en/of Diemen en/of Noordwijk en/of Utrecht en/of
Haarlemmerliede, in elk geval (elders) in Nederland
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
twee, althans één of meer schilderij(en), te weten
- 'Lachende jongen met bierkruik' van Frans Hals, en
- 'Boslandschap met bloeiende vlier' van Jacob van Ruysdael
(telkens) heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of
heeft/hebben overgedragen , terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van
het verwerven en/of het voorhanden krijgen van die/dat schilderij(en)
(telkens) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het
(een) door misdrijf verkregen schilderij(en) betrof;
artikel 416 lid 1 onder a Wetboek van Strafrecht
artikel 417bis lid 1 onder a Wetboek van Strafrecht
artikel 47 Wetboek van Strafrecht
en/of
hij op één of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 27 mei 2011 tot
en met 28 oktober 2011
te Leerdam en/of Amsterdam en/of Diemen en/of Noordwijk en/of Utrecht en/of
Haarlemmerliede, in elk geval (elders) in Nederland
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van (een) voorwerp(en), te weten twee, althans één of meer, schilderij(en), te
weten
- 'Lachende jongen met bierkruik' van Frans Hals, en
- 'Boslandschap met bloeiende vlier' van Jacob van Ruysdael
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding
en/of de verplaatsing heeft/hebben verborgen en/of verhuld, dan wel verborgen
en/of verhuld wie de rechthebbende(n) was/waren van die/dat schilderij(en), of
wie die/dat schilderij(en), voorhanden heeft/hebben gehad,
terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) wist(en), althans
redelijkerwijs moesten vermoeden, dat die/dat schilderij(en) -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren van diefstal althans van enig
misdrijf
en/of
die/dat schilderij(en) heeft/hebben verworven en/of voorhanden gehad en/of
overgedragen, terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) ten tijde van het
verwerven en/of het voorhanden krijgen en/of overdragen van die/dat
schilderij(en) wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat
die/dat schilderij(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren van
diefstal, althans van enig misdrijf;
artikel 420bis lid 1 onder a en b Wetboek van Strafrecht
artikel 420quater lid 1 onder a en b Wetboek van Strafrecht
artikel 47 Wetboek van Strafrecht
2.
Hij in of omstreeks de periode van 27 oktober 2011 tot en met 28 oktober 2011
te Leerdam en/of Amsterdam en/of Diemen en/of Noordwijk en/of Utrecht en/of
Haarlemmerliede, in elk geval (elders) in Nederland
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk voordeel heeft/hebben getrokken uit de opbrengst van een door misdrijf
verkregen schilderij, te weten 'Boslandschap met bloeiende vlier' van Jacob
van Ruysdael,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededaders, na genoemd
schilderij te hebben overgebracht naar een woning in de gemeente Diemen en
(aldaar) te hebben overgedragen aan een persoon zich noemende [naam vertegenwoordiger]
(die zich voordeed als vertegenwoordiger van een verzekeringsmaatschappij),
een bedrag van 75.000 euro in ontvangst genomen;
artikel 416 lid 2 Wetboek van Strafrecht
artikel 47 Wetboek van Strafrecht
en/of
hij
op of omstreeks 28 oktober 2011
te Leerdam en/of Amsterdam en/of Diemen en/of Noordwijk en/of Utrecht en/of
Haarlemmerliede, in elk geval (elders) in Nederland
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een geldbedrag van 75.000 euro, althans enig geldbedrag, heeft/hebben
verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben
overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans
redelijkerwijs moesten vermoeden, dat dit geldbedrag middellijk uit enig
misdrijf afkomstig was;
artikel 420bis onder b Wetboek van Strafrecht
artikel 420quater onder b Wetboek van Strafrecht
artikel 47 Wetboek van Strafrecht
3.
hij
op één of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 17 augustus 2011
tot en met 28 oktober 2011
te Leerdam en/of Amsterdam en/of Diemen en/of Noordwijk en/of Utrecht en/of
Haarlemmerliede, in elk geval (elders) in Nederland
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte(n) voorgenomen misdrijf om opzettelijk
voordeel te trekken uit de opbrengst van een door misdrijf verkregen
schilderij, te weten 'Lachende jongen met bierkruik' van Frans Hals, de
navolgende handeling(en) heeft/hebben verricht:
- het voeren van overleg/bespreking(en) over het verkopen/tegen een
vergoeding overdragen van dat schilderij met een persoon zich noemende Johan
Hamer (die zich voordeed als vertegenwoordiger van een
verzekeringsmaatschappij), en/of
- het maken en/of verstrekken van een of meerdere foto's van dat schilderij
aan die persoon, en/of
- het overbrengen van dat schilderij naar een hotel in de gemeente
Haarlemmerliede, en/of
- dat schilderij laten beoordelen/bekijken door die persoon en/of een
expert/deskundige
teneinde een (vooraf met die persoon overeengekomen) geldbedrag /beloning (van
1.425.000 euro) aan te nemen /te ontvangen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
artikel 416 lid 2 Wetboek van Strafrecht
artikel 47 Wetboek van Strafrecht
artikel 45 Wetboek van Strafrecht
en/of
hij
op één of meer tijdstip(pen), in of omstreeks de periode van 17 augustus 2011
tot en met 28 oktober 2011
te Leerdam en/of Amsterdam en/of Diemen en/of Noordwijk en/of Utrecht en/of
Haarlemmerliede, in elk geval (elders) in Nederland
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte(n) voorgenomen misdrijf, om een
geldbedrag van 1.425.000 euro, althans enig geldbedrag, te verwerven en/of
voorhanden te hebben en/of over te dragen,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven
en/of voorhanden krijgen en/of overdragen van dat geldbedrag(en) wist(en),
althans redelijkerwijs moesten vermoeden, dat dat geldbedrag
middellijk afkomstig was/waren van diefstal, althans van enig misdrijf,
- overleg/bespreking(en) heeft/hebben gevoerd over het verkopen/tegen een
vergoeding overdragen van een door misdrijf verkregen schilderij, te weten
'Lachende jongen met bierkruik' van Frans Hals,met een persoon zich noemende
[naam vertegenwoordiger] (die zich voordeed als vertegenwoordiger van een
verzekeringsmaatschappij), en/of
- genoemd schilderij van Frans Hals heeft/hebben overgebracht naar een hotel
in de gemeente Haarlemmerliede, en/of
- genoemd schilderij van Frans Hals heeft/hebben laten beoordelen/bekijken
door die persoon en/of een expert/deskundige
teneinde een (vooraf met die persoon overeengekomen) geldbedrag van 1.425.000
euro aan te nemen/te ontvangen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
artikel 420bis lid 1 onder a en b Wetboek van Strafrecht
artikel 420quater lid 1 onder a en b Wetboek van Strafrecht
artikel 47 Wetboek van Strafrecht
artikel 45 Wetboek van Strafrecht
Parketnummer: 11/870426-11
Vonnis d.d. 21 november 2012 (