ECLI:NL:RBDOR:2012:BY5598

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
7 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/618
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging individuele vervoersvoorziening op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak heeft de Rechtbank Dordrecht op 7 december 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het Drechtstedenbestuur over de beëindiging van haar individuele vervoersvoorziening. Eiseres, die ernstig beperkt is, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 2 november 2011, waarbij haar vervoersvoorziening werd beëindigd. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet voldoende had gemotiveerd waarom het besluit tot beëindiging van de vervoersvoorziening in stand kon blijven. Verweerder had het advies van de bezwaarschriftencommissie, die het bezwaar van eiseres gegrond had verklaard, niet inhoudelijk behandeld en niet toegelicht waarom van dit advies was afgeweken. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit in strijd was met de motiveringsplicht zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit op bezwaar en herstelde het primaire besluit, waardoor eiseres recht had op voortzetting van haar individuele vervoersvoorziening. Tevens werd bepaald dat het door eiseres betaalde griffierecht vergoed diende te worden.

Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT
Sector Bestuursrecht
procedurenummer: AWB 12/618
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
in het geding tussen
[naam1 ], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
het Drechtstedenbestuur, verweerder,
gemachtigde: M. Euser, werkzaam bij de Sociale Dienst Drechtsteden.
1. Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij besluit van 2 november 2011 de aan eiseres verstrekte individuele vervoersvoorziening in de vorm van taxikosten op declaratiebasis beëindigd met ingang van 1 december 2011.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 4 november 2011 bezwaar gemaakt bij verweerder.
Bij besluit van 14 maart 2012 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Naar aanleiding van dit besluit heeft eiseres een klacht ingediend bij de Nationale ombudsman, die de klacht op 21 april 2012 heeft ontvangen en bij brief van 31 mei 2012 ter behandeling als beroepschrift heeft doorgezonden aan de rechtbank Dordrecht.
De zaak is op 21 november 2012 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld. Voor eiseres zijn ter zitting verschenen [naam2], gemachtigde en vriendin van eiseres, alsmede [naam3], de moeder van eiseres. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1. Het wettelijk kader
2.1.1. Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: Wmo) treft het college van burgemeester en wethouders ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen:
a. een huishouden te voeren;
b. zich te verplaatsen in en om de woning;
c. zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;
d. medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.
Ingevolge het tweede lid van artikel 4 van de Wmo houdt het college van burgemeester en wethouders bij het bepalen van de voorzieningen rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, waaronder verandering van woning in verband met wijziging van leefsituatie, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wmo stelt de gemeenteraad bij verordening en met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet regels over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en over de voorwaarden waaronder personen die een aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget, waaronder de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964.
Ingevolge artikel 26, eerste lid, van de Wmo vermeldt de motivering van een beschikking op een aanvraag om een individuele voorziening op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.
Op grond van het tweede lid van dit artikel, voor zover hier van belang, is bij een beslissing op het bezwaar als bedoeld in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
2.1.2. Ingevolge artikel 22 van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Drechtsteden (hierna: Verordening) kan de door het Drechtstedenbestuur ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening bestaan uit:
a. een algemene voorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening;
b. een vervoersvoorziening in natura;
c. een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening;
d. een financiële tegemoetkoming in de kosten van een vervoersvoorziening.
Op grond van artikel 23 van de Verordening kan een persoon voor de in artikel 22 onder a. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek:
a. het gebruik van het openbaar vervoer of
b. het bereiken van het openbaar vervoer
onmogelijk maken.
Op grond van artikel 24 van de Verordening kan een persoon voor de in artikel 22, onder b. en c. en d. vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht wanneer:
a. aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in artikel 22, onder a., onmogelijk maken dan wel
b. een collectief systeem als bedoeld in artikel 22, onder a., niet aanwezig is;
c. deze voorziening als aanvulling op het gebruik van een collectief systeem als bedoeld in artikel 22, onder a., nodig is om de vervoersbehoefte van de persoon te dekken.
2.1.3. Ingevolge artikel 7:11 van de Awb vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
Ingevolge artikel 7:12, eerste lid, van de Awb dient de beslissing op het bezwaar te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld.
Ingevolge artikel 7:13, eerste lid, aanhef, in samenhang met het zevende lid, van de Awb wordt, indien ten behoeve van de beslissing op het bezwaar een adviescommissie is ingesteld en de beslissing op het bezwaar afwijkt van het advies van de commissie, in de beslissing de reden voor die afwijking vermeld en wordt het advies met de beslissing meegezonden.
2.2. Het bestreden besluit
Verweerder handhaaft het besluit van 2 november 2011 tot beëindiging van de aan eiseres verstrekte individuele vervoersvoorziening. Verweerder heeft besloten de overwegingen zoals vermeld in het preadvies over te nemen en niet het advies van de bezwaarschriftencommissie. De bezwaarschriftencommissie Sociale Dienst Drechtsteden heeft geadviseerd het bezwaar van eiseres gegrond te verklaren en het bestreden besluit in te trekken. In het preadvies wordt verwezen naar het medisch advies van de GGD, waarin wordt geconcludeerd dat eiseres in staat is met het collectief vervoer, zoals de Drechthopper, te reizen en dat er geen medische redenen zijn waarom zij is aangewezen op individueel gehandicaptenvervoer.
2.3. De gronden van beroep
Eiseres kan zich er niet mee verenigen dat verweerder haar individuele vervoersvergoeding heeft ingetrokken terwijl zij ernstig beperkt is en niet in staat is met het reguliere gehandicaptenvervoer te reizen. Eiseres heeft verwezen naar haar bezwaarschrift, waarin zij heeft toegelicht dat de individuele vervoersvoorziening noodzakelijk is voor het onderhouden van haar sociale leven. Eiseres heeft een stalift nodig die niet meegenomen kan worden in de Drechthopper. Zonder stalift dient eiseres binnen twee tot tweeënhalf uur terug te zijn in verband met toiletgebruik. Eiseres kan er niet van uitgaan dat de Drechthopper op het afgesproken tijdstip komt, zodat er bij gebruik van de Drechthopper te weinig tijd overblijft om aan het sociale leven deel te nemen. Het individuele vervoer waar eiseres al langere tijd gebruik van maakt, kan wel garanderen op tijd te komen en kan de stalift wel vervoeren, waardoor eiseres wel aan het sociale leven kan deelnemen. Het individuele vervoer is voor eiseres dus niet alleen wenselijk, maar ook noodzakelijk.
2.4. Het oordeel van de rechtbank
2.4.1. Het betoog van eiseres komt erop neer dat zij iedere twee tot tweeënhalf uur naar het toilet moet. Daarbij heeft zij een stalift nodig en hulp die zij van tevoren moet aanvragen. Dat kan niet op het laatste moment. Als de Drechthopper voorrijdt, is een deel van de twee, tweeënhalf uur al voorbij. In de Drechthopper mag eiseres de stalift niet meenemen, dus bij bezoek kan zij niet naar het toilet. Als de reis- en voorbereidingstijd in aanmerking worden genomen, blijft er geen tijd van betekenis meer over voor het feitelijke bezoek.
De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit en het daaraan ten grondslag gelegde preadvies niet inhoudelijk is ingegaan op het betoog van eiseres ter onderbouwing van haar standpunt dat een collectieve vervoersvoorziening in haar geval niet toereikend is. Ook vermeldt het bestreden besluit niet waarom verweerder is afgeweken van het advies van de bezwaarschriftencommissie. Gelet hierop is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:11, eerste lid, van de Awb, artikel 7:12, eerste lid, van de Awb en artikel 7:13, zevende lid, van de Awb.
2.4.2. De rechtbank heeft verweerder bij brief van 25 oktober 2012 in de gelegenheid gesteld alsnog schriftelijk toe te lichten waarom hij is afgeweken van het advies van de bezwaarschriftencommissie. Voorts heeft de rechtbank verweerder in deze brief gewezen op de verzwaarde motiveringsplicht van artikel 26 van de Wmo. In reactie hierop heeft verweerder bij brief van 1 november 2012 opnieuw het GGD-advies aangehaald en gesteld dat het Drechtstedenbestuur heeft besloten volgens dat advies en het preadvies. Met verweerders brief van 1 november 2012 zijn de onder 2.4.1. genoemde gebreken in de besluitvorming niet hersteld. In de brief van 1 november 2012 is niet inhoudelijk gereageerd op het betoog van eiseres en is evenmin toegelicht waarom verweerder is afgeweken van het advies van de bezwaarschriftencommissie.
2.4.3. Ook desgevraagd ter zitting heeft verweerders gemachtigde niet kunnen toelichten waarom verweerder het standpunt van eiseres en de bezwaarschriftencommissie niet heeft gevolgd. Eiseres heeft een aantoonbare beperking die het gebruik van het collectief systeem in de praktijk onmogelijk maakt als bedoeld in artikel 24, aanhef en onder a, van de Verordening. Dat eiseres medisch gezien kan reizen met de Drechthopper, betekent nog niet dat zij ondanks wat zij daarover aanvoert met een collectieve vervoersvoorziening overeenkomstig artikel 4, eerste lid, van de Wmo wordt gecompenseerd in de beperkingen die zij ondervindt in haar zelfredzaamheid en haar maatschappelijke participatie. Gelet hierop en nu verweerder in beroep niet bereid of in staat is gebleken het bestreden besluit alsnog van een toereikende motivering te voorzien, zal de rechtbank uit een oogpunt van finale geschilbeslechting zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van eiseres gegrond te verklaren en het besluit van 2 november 2011 tot beëindiging van de individuele vervoersvoorziening te herroepen. Dit betekent dat eiseres recht heeft op voortzetting van de voorheen aan haar toegekende individuele vervoersvoorziening.
2.4.4. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder op grond van artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door eiseres betaalde griffierecht aan haar te vergoeden.
De rechtbank is niet gebleken dat eiseres in verband met de behandeling van haar bezwaar en beroep proceskosten heeft moeten maken die voor vergoeding in aanmerking komen.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank Dordrecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- verklaart het bezwaar van 4 november 2011 gegrond, herroept het besluit van 2 november 2011 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 42 vergoedt.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Houtman, griffier, en door de rechter ondertekend.