2.7. In de memorie van toelichting is over art. 10a Wmo, voor zover thans van belang, het volgende te vinden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 31795, nr. 3):
“(…)
2. Aanleiding tot wetgeving
Na de invoering van de Wmo ontstond het volgende beeld: een door de gemeente voor het leveren van een voorziening in natura gecontracteerde aanbieder zendt voor de hulp bij het huishouden (in casu bij een indicatie voor lichte hulp bij het huishouden) een persoon naar de burger om de hulp te verlenen die voorheen deel uitmaakte van het personeelsbestand van de aanbieder. Deze persoon is in een aantal gevallen onder druk overgehaald om ontslag te nemen. Dit om vervolgens via de aanbieder als «alfahulp» bij de burger aan de slag te gaan. De medewerkers zagen zich dan gedwongen in te stemmen met deze constructie, omdat anders ontslag zou volgen. Vandaar dat gesproken wordt van «gedwongen» alfahulp.
Ook heeft de regering veel signalen gekregen dat het voor de betrokken burgers en voor de voormalig medewerkers van de aanbieder niet duidelijk was wat er precies gebeurde. Wel was duidelijk dat de alfahulp, voorheen medewerker, liever zijn of haar werk in dienst van de aanbieder zou hebben voortgezet, met inbegrip van de daaraan verbonden rechtspositie.
Met het oog op de toekomst is het noodzakelijk dat de zorg voldoende mensen weet aan te trekken. De thuiszorg dreigt momenteel op die arbeidsmarkt aan concurrentiekracht te verliezen, omdat de thuiszorg geen aantrekkelijke werkgever meer is. Een tekort aan thuiszorgpersoneel kan ertoe leiden dat het voor gemeente moeilijker wordt om aan haar compensatieplicht te voldoen.
Op het terrein van de arbeidsmarkt bevat dit wetsvoorstel tevens een overlegbepaling die ziet op een overleg over de eventuele overname van personeel tussen (nieuwe) «winnende» en (oude) «verliezende» of niet meer meedingende aanbieders die betrokken zijn bij de aanbesteding voor hulp bij het huishouden. De gemeente ziet erop toe dat dit overleg plaatsvindt. Dit wordt verder uitgewerkt in paragraaf 5.
(…)
5. Overlegbepaling
Om negatieve gevolgen van de overgang van contracten van de ene naar de andere aanbieder in de Wmo na een nieuwe aanbesteding door een gemeente - op het terrein van de huishoudelijke hulp - zowel voor de burger als voor de individuele thuiszorgmedewerkers te beperken, respectievelijk om de «rust» in de thuiszorg te bevorderen, wordt aan de Wmo een overlegbepaling toegevoegd.
Deze bepaling is anders dan bijvoorbeeld de mens-volgt-werk-bepaling in de wetgeving inzake het openbaar vervoer. In die wetgeving is een bepaling opgenomen die de «winnaar» verplicht het personeel van de «verliezer» over te nemen. Omdat de gemeenten in het kader van de Wmo ervoor moeten zorgen dat de burger kan kiezen uit meerdere aanbieders, is het niet mogelijk om in concrete situaties aan te geven welke aanbieder nu ten koste van welke concrete andere aanbieder een deel van de markt heeft verworven. Anders dan in de vervoerswereld, waar steeds sprake is van overname van het contract van de ene vervoerder door één andere, is het derhalve niet mogelijk in de wet een verplichting tot overname van het personeel op te nemen. Ook al niet, omdat bij de contracten huishoudelijke verzorging vooraf niet vast staat welk volume een aanbieder gedurende de contractperiode zal gaan leveren.
Om te bevorderen dat betrokken partijen afspreken hoe eventuele overname van het personeel plaatsvindt, is voor de huishoudelijke verzorging voorzien in een overlegverplichting. Deze verplichting is voor de verliezende partijen in elk geval een instrument om zonodig af te dwingen dat met hen wordt overlegd over de eventuele overname van het personeel. Indien gemeenten de stap zouden zetten om in het aanbestedingsbestek ook als eis op te nemen dat de winnaars gehouden zullen zijn om met de verliezers te overleggen, wordt het naleven van die conditie ook een contractuele verplichting, zodat de gemeente aan het niet naleven daarvan (indien noodzakelijk) consequenties kan verbinden. (…)”
2.8. Artikel 12.3 van de cao Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (hierna: cao VVT) luidt thans:
“Artikel 12.3 Overname personeel Wmo
In aanvulling op de overlegplicht van artikel 10a Wet Maatschappelijke Ondersteuning, Wet van 29 juni 2006 (Stb. 2006, 351) laatstelijk gewijzigd bij Wet van 25 juni 2012 (Stb. 2012, 310) gelden, in het kader van het aangaan respectievelijk in het kader van wijzigingen in de contractuele betrekkingen tussen de werkgever en de gemeente inzake de opdracht tot het leveren van WMO huishoudelijke verzorging in natura, voor de bij dit overleg betrokken werkgevers de navolgende leden:
1. Looptijd
a. Dit artikel treedt in werking per 1 januari 2013 voor de inschrijving vanaf deze datum op een gemeentelijke opdracht tot het leveren van WMO huishoudelijke verzorging,
2. Werkingssfeer
a. Verliezende werkgever: de werkgever die de opdracht tot het verlenen van huishoudelijke verzorging ingevolge de WMO zorg in natura van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente heeft verloren of wiens gegunde opdracht is verminderd.
b. Verkrijgende werkgever: de werkgever die de opdracht tot het verlenen van huishoudelijke verzorging ingevolge de WMO zorg in natura van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente heeft verkregen of wiens gegunde opdracht is vermeerderd.
c. Werknemer: de werknemer die uitsluitend of in hoofdzaak uitvoerende werkzaamheden verricht bij cliënten in het kader van hulp bij het huishouden voor wie door het verlies van de opdracht geen arbeid meer beschikbaar is bij de verliezende werkgever.
d. Deze regeling geldt niet indien de Wet overgang ondernemingen als bedoeld in de artikelen 7:662 tot en met 7:666 BW van toepassing is, waarbij de rechten en verplichtingen die op dat tijdstip voor de werkgever voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst tussen hem en de daar werkzame werknemer(s) bij overgang van rechtswege overgaan op de verkrijgende werkgever.
3. Verplichtingen
a. De werkgever die inschrijft op een gemeentelijke opdracht tot het leveren van WMO huishoudelijke verzorging in natura, vermeldt de verplichtingen ingevolge deze regeling in de offerte.
b. De verliezende werkgever(s) en de verkrijgende werkgever(s) treden gezamenlijk in overleg over de overname door de verkrijgende werkgever(s) van de bij de verliezende werkgever in dienst zijnde werknemers, voor wie door het verlies van de opdracht geen arbeid meer beschikbaar is.
c. De in sub b genoemde werkgevers stellen de betrokken gemeente(n) op de hoogte van dit overleg met het verzoek hieraan deel te nemen met als doel te komen tot concrete afspraken over een inhoudelijke bijdrage van de gemeente op grond van de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor (behoud van) de locale werkgelegenheid.
d. De verliezende werkgever(s) stelt (stellen) een (gezamenlijk) overzicht op met werknemers als bedoeld in lid 2 sub c. Daarbij worden de werknemers evenredig ingedeeld, waarbij tenminste rekening wordt gehouden met:
– functiegroep;
– de contractuele arbeidsduur.
e. In goed onderling overleg tussen de verkrijgende werkgevers vindt een redelijke en evenredig gespreide verdeling van het aantal werknemers plaats, te meten op FTE-basis en rekening houdend met de indeling als bedoeld in sub d.
f. De verkrijgende werkgever(s) is (zijn) verplicht aan de op grond van de sub e verdeelde werknemer(s) een arbeidsovereenkomst aan te bieden. Deze arbeidsovereenkomst wordt aangegaan tegen dezelfde cao-arbeidsvoorwaarden zoals die laatstelijk op de werknemer van toepassing waren bij de verliezende werkgever.
g. Als voor een of meer werkgevers uit dwingende wet- en regelgeving verplichtingen voortvloeien die van invloed zijn op de toepassing van dit artikel, zoals (herplaats) verplichtingen tegenover huidige werknemers die van invloed zijn op de mate waarin nieuw personeel kan worden overgenomen, kan van de verplichtingen van sub d, e en f worden afgeweken. Daarbij wordt zoveel mogelijk in de geest van deze regeling gehandeld.
4. Klachtencommissie
a. CAO-partijen stellen een klachtencommissie in, bestaande uit twee vertegenwoordigers namens de werkgeversorganisaties en twee vertegenwoordigers namens de werknemersorganisaties alsmede een door deze vertegenwoordigers te benoemen voorzitter.
b. De commissie heeft tot taak, klachten van een bij het in deze regeling bedoelde overleg betrokken werkgever in behandeling te nemen en te beoordelen of de werkgever(s) tot wie de klacht zich richt, in redelijkheid aan de in deze regeling bedoelde voorwaarden heeft (hebben) meegewerkt.
c. Het oordeel van de commissie heeft het karakter van een zwaarwegend advies. Slechts indien alle betrokken werkgevers de commissie schriftelijk om een oordeel verzoeken, is het oordeel van de commissie bindend.
d. De commissie stelt ten behoeve van haar werkzaamheden een reglement op en legt dit ter goedkeuring voor aan cao-partijen.
De kosten van de commissie komen voor rekening van cao-partijen die daartoe een vergoedingsregeling opstellen.”