ECLI:NL:RBDOR:2012:BY6080

Rechtbank Dordrecht

Datum uitspraak
13 december 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
101203 / KG ZA 12-215
Instantie
Rechtbank Dordrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanbesteding zorgverlening en overname personeel in de Wmo

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een aanbesteding voor huishoudelijke hulp, vordert de Stichting Rivas Zorggroep (hierna: Rivas) dat de gedaagden, gezamenlijk aangeduid als de Verkrijgers, verplicht worden om aan de werknemers van Rivas die per 1 januari 2013 in dienst zijn, een arbeidsovereenkomst aan te bieden met dezelfde arbeidsvoorwaarden als die welke zij bij Rivas hadden. De zaak is ontstaan naar aanleiding van een Europese openbare aanbesteding die door verschillende gemeenten is uitgeschreven voor de uitvoering van hulp bij het huishouden in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Rivas heeft niet ingeschreven op deze aanbesteding, maar stelt dat de Verkrijgers verplicht zijn om de arbeidsvoorwaarden van de betrokken werknemers te respecteren, zoals vastgelegd in artikel 12.3 van de cao VVT en artikel IV.1.3 van de offerteaanvraag. De voorzieningenrechter oordeelt dat Rivas, hoewel zij niet heeft ingeschreven, gelijkgesteld moet worden aan een verliezende werkgever en dat de verplichting tot overleg over de overname van personeel ook voor haar geldt. De rechter benadrukt dat de Verkrijgers niet vrij zijn om mindere arbeidsvoorwaarden aan te bieden dan die welke de werknemers bij Rivas hadden. De vordering van Rivas wordt gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechter de Verkrijgers verplicht om de cao-voorwaarden na te leven, maar de gevorderde dwangsom wordt afgewezen. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Halk en uitgesproken op 13 december 2012.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 101203 / KG ZA 12-215
Vonnis in kort geding van 13 december 2012
in de zaak van
de stichting
STICHTING RIVAS ZORGGROEP,
gevestigd te Gorinchem,
eiseres,
advocaten mr. J.H. Plantenga en mr. N. van den Burg
tegen
1. de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting STICHTING VÉRIAN
gevestigd te Apeldoorn (hierna: Vérian),
advocaat mr. R.G.J. Geurts,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TZORG B.V.
gevestigd te Uden (hierna: TZorg),
advocaat mr. R.M. Kerkhof
3. de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting AGATHOS THUISZORG
gevestigd te Capelle aan den IJssel (hierna: Agathos),
advocaat mr. S.O. Voogt,
4. de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting
STICHTING THUISZORG DIENSTEN CENTRALE
gevestigd te Steenwijk (hierna: TDC),
advocaat mr. F.J. Landstra,
5. de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting
BURGEMEESTER DE BOERSTICHTING
gevestigd te Hardinxveld-Giessendam (hierna: Burgemeester de Boerstichting),
advocaat mr. S.O. Voogt,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
TSN THUISZORG B.V.
gevestigd te Almelo (hierna: TSN),
niet verschenen,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
THUISZORGINHOLLAND B.V.
gevestigd te Haarlem (hierna: Thuiszorginholland),
advocaat mr. S.O. Voogt,
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PRIVAZORG WMO BEHEER B.V.
gevestigd te Haarlem (hierna: Privazorg),
advocaat: mr. J.H. van der Velden,
9. de rechtspersoonlijkheid bezittende stichting
STICHTING THUISZORG NOVOCARE
gevestigd te Gorinchem (hierna: Novocare),
advocaat mr. L.R.T. Peeters,
10. de stichting
STICHTING RST ZORGVERLENERS
gevestigd te Barneveld (hierna: RST),
gemachtigde mr. J. van den Brink.
Eiseres zal hierna Rivas genoemd worden. Gedaagden zullen hierna gezamenlijk de Verkrijgers worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaardingen van 7 december 2012;
- de mondelinge behandeling van 11 december 2012;
- de pleitnota’s van de verschenen partijen;
- de door partijen overgelegde producties.
1.2. Tegen de niet-verschenen gedaagde sub 6 (TSN Thuiszorg B.V.) is verstek verleend. De voorzieningenrechter stelt vast dat is voldaan aan de gestelde voorwaarde voor dagvaarding op een kortere termijn dan de beginseltermijn van een week, namelijk betekening van de dagvaarding uiterlijk op vrijdag 7 december 2012 om 15.00 uur. Uit het betekende dagvaardingsexploot blijkt dat deze op vrijdag 7 december 2012 om 12.52 uur aan gedaagde sub 6 is betekend en dat een afschrift van het exploot aan een werkneemster van gedaagde is overhandigd.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De gemeenten Giessenlanden, Gorinchem, Graafstroom, Hardinxveld-Giessendam, Liesveld, Nieuw-Lekkerland en Zederik (hierna: de gemeenten) hebben een Europese openbare aanbesteding uitgeschreven voor de uitvoering van hulp bij het huishouden in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) over de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2014.
2.2. De Verkrijgers zijn de zorgverleners die hebben ingeschreven op deze aanbesteding en aan hen is het werk gegund.
2.3. Rivas is zelf ook een zorgverlener. De gemeenten hebben na een vorige aanbesteding het onderhavige werk voor de periode tót 1 januari 2013 (onder meer) aan Rivas gegund. Rivas heeft op de nieuwe aanbesteding niet ingeschreven.
2.4. In het kader van de aanbesteding zijn aan Rivas en de Verkrijgers onder andere de Offerteaanvraag ten behoeve van de Europese openbare aanbesteding Hulp bij huishouden met referentienummer 2000812HHAV (hierna: de offerteaanvraag) en een Nota van Inlichtingen met hetzelfde referentienummer van 27 juli 2012 verstrekt.
2.5. In de offerteaanvraag is in artikel IV.1.3. (“Overname Personeel”) de volgende tekst opgenomen:
“Gemeenten wensen voor hun huidige cliënten een geruisloze overgang naar de nieuwe Raamovereenkomst. Dit betekent dat cliënten voor zover dit mogelijk is de huidige hulp en de bijbehorende hulpverlening behouden. Dit betekent dan ook dat indien huidige opdrachtnemers inschrijven met minimaal de huidige capaciteit en behoren tot de gegunde Inschrijvers, de gemeenten geen wisseling of overname van personeel wensen.
Indien dit niet het geval is, is iedere opdrachtnemer verplicht om met degenen die vóór hem voor de gemeenten HH hebben verleend in overleg te treden over de overname van het daarbij betrokken personeel conform hetgeen is bepaald in artikel 12.3 van de huidige Cao VVT en met inachtneming van artikel 10a van de wettekst (…).”.
2.6. Artikel 10a Wmo luidt als volgt:
“1. Degene die in opdracht van het college van burgemeester en wethouders huishoudelijke verzorging gaat verlenen aan personen die daarop aanspraak hebben, treedt met degenen die vóór hem in opdracht van het college van burgemeester en wethouders huishoudelijke verzorging hebben verleend in overleg over de overname van het betrokken personeel.
2. Het college van burgemeester en wethouders ziet erop toe dat het in het eerste lid bedoelde overleg plaatsvindt.”
2.7. In de memorie van toelichting is over art. 10a Wmo, voor zover thans van belang, het volgende te vinden (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 31795, nr. 3):
“(…)
2. Aanleiding tot wetgeving
Na de invoering van de Wmo ontstond het volgende beeld: een door de gemeente voor het leveren van een voorziening in natura gecontracteerde aanbieder zendt voor de hulp bij het huishouden (in casu bij een indicatie voor lichte hulp bij het huishouden) een persoon naar de burger om de hulp te verlenen die voorheen deel uitmaakte van het personeelsbestand van de aanbieder. Deze persoon is in een aantal gevallen onder druk overgehaald om ontslag te nemen. Dit om vervolgens via de aanbieder als «alfahulp» bij de burger aan de slag te gaan. De medewerkers zagen zich dan gedwongen in te stemmen met deze constructie, omdat anders ontslag zou volgen. Vandaar dat gesproken wordt van «gedwongen» alfahulp.
Ook heeft de regering veel signalen gekregen dat het voor de betrokken burgers en voor de voormalig medewerkers van de aanbieder niet duidelijk was wat er precies gebeurde. Wel was duidelijk dat de alfahulp, voorheen medewerker, liever zijn of haar werk in dienst van de aanbieder zou hebben voortgezet, met inbegrip van de daaraan verbonden rechtspositie.
Met het oog op de toekomst is het noodzakelijk dat de zorg voldoende mensen weet aan te trekken. De thuiszorg dreigt momenteel op die arbeidsmarkt aan concurrentiekracht te verliezen, omdat de thuiszorg geen aantrekkelijke werkgever meer is. Een tekort aan thuiszorgpersoneel kan ertoe leiden dat het voor gemeente moeilijker wordt om aan haar compensatieplicht te voldoen.
Op het terrein van de arbeidsmarkt bevat dit wetsvoorstel tevens een overlegbepaling die ziet op een overleg over de eventuele overname van personeel tussen (nieuwe) «winnende» en (oude) «verliezende» of niet meer meedingende aanbieders die betrokken zijn bij de aanbesteding voor hulp bij het huishouden. De gemeente ziet erop toe dat dit overleg plaatsvindt. Dit wordt verder uitgewerkt in paragraaf 5.
(…)
5. Overlegbepaling
Om negatieve gevolgen van de overgang van contracten van de ene naar de andere aanbieder in de Wmo na een nieuwe aanbesteding door een gemeente - op het terrein van de huishoudelijke hulp - zowel voor de burger als voor de individuele thuiszorgmedewerkers te beperken, respectievelijk om de «rust» in de thuiszorg te bevorderen, wordt aan de Wmo een overlegbepaling toegevoegd.
Deze bepaling is anders dan bijvoorbeeld de mens-volgt-werk-bepaling in de wetgeving inzake het openbaar vervoer. In die wetgeving is een bepaling opgenomen die de «winnaar» verplicht het personeel van de «verliezer» over te nemen. Omdat de gemeenten in het kader van de Wmo ervoor moeten zorgen dat de burger kan kiezen uit meerdere aanbieders, is het niet mogelijk om in concrete situaties aan te geven welke aanbieder nu ten koste van welke concrete andere aanbieder een deel van de markt heeft verworven. Anders dan in de vervoerswereld, waar steeds sprake is van overname van het contract van de ene vervoerder door één andere, is het derhalve niet mogelijk in de wet een verplichting tot overname van het personeel op te nemen. Ook al niet, omdat bij de contracten huishoudelijke verzorging vooraf niet vast staat welk volume een aanbieder gedurende de contractperiode zal gaan leveren.
Om te bevorderen dat betrokken partijen afspreken hoe eventuele overname van het personeel plaatsvindt, is voor de huishoudelijke verzorging voorzien in een overlegverplichting. Deze verplichting is voor de verliezende partijen in elk geval een instrument om zonodig af te dwingen dat met hen wordt overlegd over de eventuele overname van het personeel. Indien gemeenten de stap zouden zetten om in het aanbestedingsbestek ook als eis op te nemen dat de winnaars gehouden zullen zijn om met de verliezers te overleggen, wordt het naleven van die conditie ook een contractuele verplichting, zodat de gemeente aan het niet naleven daarvan (indien noodzakelijk) consequenties kan verbinden. (…)”
2.8. Artikel 12.3 van de cao Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (hierna: cao VVT) luidt thans:
“Artikel 12.3 Overname personeel Wmo
In aanvulling op de overlegplicht van artikel 10a Wet Maatschappelijke Ondersteuning, Wet van 29 juni 2006 (Stb. 2006, 351) laatstelijk gewijzigd bij Wet van 25 juni 2012 (Stb. 2012, 310) gelden, in het kader van het aangaan respectievelijk in het kader van wijzigingen in de contractuele betrekkingen tussen de werkgever en de gemeente inzake de opdracht tot het leveren van WMO huishoudelijke verzorging in natura, voor de bij dit overleg betrokken werkgevers de navolgende leden:
1. Looptijd
a. Dit artikel treedt in werking per 1 januari 2013 voor de inschrijving vanaf deze datum op een gemeentelijke opdracht tot het leveren van WMO huishoudelijke verzorging,
2. Werkingssfeer
a. Verliezende werkgever: de werkgever die de opdracht tot het verlenen van huishoudelijke verzorging ingevolge de WMO zorg in natura van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente heeft verloren of wiens gegunde opdracht is verminderd.
b. Verkrijgende werkgever: de werkgever die de opdracht tot het verlenen van huishoudelijke verzorging ingevolge de WMO zorg in natura van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente heeft verkregen of wiens gegunde opdracht is vermeerderd.
c. Werknemer: de werknemer die uitsluitend of in hoofdzaak uitvoerende werkzaamheden verricht bij cliënten in het kader van hulp bij het huishouden voor wie door het verlies van de opdracht geen arbeid meer beschikbaar is bij de verliezende werkgever.
d. Deze regeling geldt niet indien de Wet overgang ondernemingen als bedoeld in de artikelen 7:662 tot en met 7:666 BW van toepassing is, waarbij de rechten en verplichtingen die op dat tijdstip voor de werkgever voortvloeien uit een arbeidsovereenkomst tussen hem en de daar werkzame werknemer(s) bij overgang van rechtswege overgaan op de verkrijgende werkgever.
3. Verplichtingen
a. De werkgever die inschrijft op een gemeentelijke opdracht tot het leveren van WMO huishoudelijke verzorging in natura, vermeldt de verplichtingen ingevolge deze regeling in de offerte.
b. De verliezende werkgever(s) en de verkrijgende werkgever(s) treden gezamenlijk in overleg over de overname door de verkrijgende werkgever(s) van de bij de verliezende werkgever in dienst zijnde werknemers, voor wie door het verlies van de opdracht geen arbeid meer beschikbaar is.
c. De in sub b genoemde werkgevers stellen de betrokken gemeente(n) op de hoogte van dit overleg met het verzoek hieraan deel te nemen met als doel te komen tot concrete afspraken over een inhoudelijke bijdrage van de gemeente op grond van de gemeentelijke verantwoordelijkheid voor (behoud van) de locale werkgelegenheid.
d. De verliezende werkgever(s) stelt (stellen) een (gezamenlijk) overzicht op met werknemers als bedoeld in lid 2 sub c. Daarbij worden de werknemers evenredig ingedeeld, waarbij tenminste rekening wordt gehouden met:
– functiegroep;
– de contractuele arbeidsduur.
e. In goed onderling overleg tussen de verkrijgende werkgevers vindt een redelijke en evenredig gespreide verdeling van het aantal werknemers plaats, te meten op FTE-basis en rekening houdend met de indeling als bedoeld in sub d.
f. De verkrijgende werkgever(s) is (zijn) verplicht aan de op grond van de sub e verdeelde werknemer(s) een arbeidsovereenkomst aan te bieden. Deze arbeidsovereenkomst wordt aangegaan tegen dezelfde cao-arbeidsvoorwaarden zoals die laatstelijk op de werknemer van toepassing waren bij de verliezende werkgever.
g. Als voor een of meer werkgevers uit dwingende wet- en regelgeving verplichtingen voortvloeien die van invloed zijn op de toepassing van dit artikel, zoals (herplaats) verplichtingen tegenover huidige werknemers die van invloed zijn op de mate waarin nieuw personeel kan worden overgenomen, kan van de verplichtingen van sub d, e en f worden afgeweken. Daarbij wordt zoveel mogelijk in de geest van deze regeling gehandeld.
4. Klachtencommissie
a. CAO-partijen stellen een klachtencommissie in, bestaande uit twee vertegenwoordigers namens de werkgeversorganisaties en twee vertegenwoordigers namens de werknemersorganisaties alsmede een door deze vertegenwoordigers te benoemen voorzitter.
b. De commissie heeft tot taak, klachten van een bij het in deze regeling bedoelde overleg betrokken werkgever in behandeling te nemen en te beoordelen of de werkgever(s) tot wie de klacht zich richt, in redelijkheid aan de in deze regeling bedoelde voorwaarden heeft (hebben) meegewerkt.
c. Het oordeel van de commissie heeft het karakter van een zwaarwegend advies. Slechts indien alle betrokken werkgevers de commissie schriftelijk om een oordeel verzoeken, is het oordeel van de commissie bindend.
d. De commissie stelt ten behoeve van haar werkzaamheden een reglement op en legt dit ter goedkeuring voor aan cao-partijen.
De kosten van de commissie komen voor rekening van cao-partijen die daartoe een vergoedingsregeling opstellen.”
2.9. Punt 33 van de Nota van Inlichtingen van 27 juli 2012, over de toepassing van artikel IV.1.3. van de offerteaanvraag luidt als volgt:
“33) Kunt u aangeven wat uw voorstelling is van de overname van eventueel personeel van organisaties die niet inschrijven of de gunning niet krijgen, door kleinere organisaties? Wij missen van u in deze een grens aan de spankracht inzake aansturing en bedrijfsvoering: Kunt u dit toelichten?
Antwoord: Ten aanzien van de overname van personeel geldt hetgeen dat is bepaald in IV.1.3 van de Offerteaanvraag, ook voor inschrijvers die de opdracht niet gegund krijgen. Aangezien artikel 12.3 van de voorgaande Cao VVT algemeen verbindend verklaard is tot 01 januari 2013 geldt dit tevens voor organisaties die niet inschrijven. De overname van personeel is gerelateerd aan de aangeboden capaciteit door Inschrijver. Aanbestedende Dienst gaat er vanuit dat de Inschrijver voldoende spankracht heeft inzake aansturing en bedrijfsvoering om de aangeboden capaciteit gestand te doen.”
3. Het geschil
3.1. Rivas vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
de Verkrijgers, gezamenlijk en/of ieder voor zich zal gebieden om voor 17 december 2012 of een in goede justitie te bepalen datum aan de werknemers van Rivas die zijn opgenomen in bijlage 7 bij de dagvaarding per 1 januari 2013:
primair: een arbeidsovereenkomst aan te bieden tegen dezelfde cao-arbeidsvoorwaarden die laatstelijk op deze werknemers van toepassing waren bij Rivas;
subsidiair: een arbeidsovereenkomst aan te bieden;
primair en subsidiair: welk aanbod gedurende ten minste veertien dagen, althans een in goede justitie te bepalen termijn, gestand dient te worden gedaan, zulks op straffe van een dwangsom van EUR 15.000,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat gedaagden gezamenlijk en/of ieder voor zich na betekening van het te wijzen vonnis in gebreke blijven om aan deze veroordeling te voldoen,
met hoofdelijke veroordeling van gedaagden in de kosten van dit geding, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf twee weken nadat het vonnis zal zijn gewezen, alsmede de nakosten van EUR 199,--.
Rivas stelt daartoe het volgende.
3.2. Ingevolge artikel IV.1.3 van de offerteaanvraag in samenhang met artikel 12.3, lid 2, sub f van de cao VVT zijn de Verkrijgers gehouden om aan de werknemers van Rivas, die tot 1 januari 2013 in de gemeenten als Wmo Hulp in de huishouding werkzaam zijn, een arbeidsovereenkomst aan te bieden met dezelfde arbeidsvoorwaarden als waartoe zij thans op grond van hun arbeidsovereenkomst met Rivas gerechtigd zijn. De Verkrijgers hebben te kennen gegeven dat zij zich niet gehouden achten om deze werknemers op basis van gelijkblijvende arbeidsvoorwaarden te contracteren. Aldus handelen de Verkrijgers in strijd met de aanbestedingsvoorwaarde neergelegd in artikel IV.1.3 van de offerteaanvraag en met het bepaalde in artikel 12.3 van de cao VVT. Voor Rivas dreigt aanzienlijke schade, omdat Rivas voor de betrokken werknemers per 1 januari 2013 geen werk meer heeft en de arbeidsovereenkomsten zal moeten beëindigen. Gedurende de beëindigingsprocedures is Rivas loon verschuldigd aan de werknemers, terwijl deze loonbetalingsverplichting op grond van de cao en de aanbestedingsvoorwaarden overgenomen had moeten worden door de Verkrijgers.
3.3. De Verkrijgers voeren verweer.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Niet in geschil is dat de aanbestede werkzaamheden in de gemeenten vanaf 1 januari 2013 door de Verkrijgers zullen worden uitgevoerd en dat Rivas per diezelfde datum niet langer de betreffende werkzaamheden zal uitvoeren. Derhalve zal vóór deze datum duidelijkheid moeten ontstaan of de betrokken werknemers van Rivas in dienst kunnen treden bij één van de Verkrijgers, en indien dit het geval is, tegen welke arbeidsvoorwaarden dit dient te geschieden. Gelet op de korte termijn die resteert tot 1 januari a.s. heeft Rivas voldoende spoedeisend belang bij de door haar gevorderde voorzieningen.
4.2. Gelet op paragraaf 2 van de hiervoor weergegeven memorie van toelichting op art 10a Wmo wordt de verliezende partij gelijk gesteld aan de niet meedingende aanbieder die het werk na de nieuwe aanbesteding niet meer zal uitvoeren. De in art 10a Wmo neergelegde overlegverplichting is voor de verliezende partij, en dus ook voor de niet meedingende aanbieder, een instrument om het overleg af te dwingen (paragraaf 5 van de memorie van toelichting). Rivas heeft dus als niet meedingende aanbieder het recht de Verkrijgende partijen tot overleg te dwingen.
4.3. Vast staat dat partijen daags na deze uitspraak een bijeenkomst hebben gepland waarop overleg in de zin van art. 10a Wmo zal plaatsvinden. Het belangrijkste geschilpunt tussen Rivas en de Verkrijgers betreft de uitleg van de zinsnede “Deze arbeidsovereenkomst wordt aangegaan tegen dezelfde cao-arbeidsvoorwaarden zoals die laatstelijk op de werknemer van toepassing waren” in art 12.3 lid 3 sub f van de cao VVT.
4.4. Zoals hiervoor is overwogen, moet Rivas worden gelijkgesteld aan een verliezende werkgever. Art. 12.3 van de cao VVT moet gelezen worden als een aanvulling op de overlegplicht in art 10a Wmo, zo is in de aanhef van het artikel bepaald. Rivas moet, hoewel zij niet heeft meegedaan aan de laatste aanbesteding, ook ten aanzien van art. 12.3 van de cao VVT gelijkgesteld worden aan de verliezende werkgever. De bewoordingen “betrokken werkgevers” in de aanhef van dit artikel biedt ruimte voor deze interpretatie. Indien slechts meedingende werkgevers tot overleg verplicht zouden zijn, zou dat de werkingssfeer van art 10a Wmo beperken, hetgeen in strijd is met de beoogde aanvulling van deze wettelijk overlegplicht.
4.5. Het verplichte overleg dient plaats te vinden op de wijze zoals omschreven in art. 12.3 lid 3 van de cao VVT. Uit paragraaf 5 van de memorie van toelichting blijkt dat keuzevrijheid van de burger (de persoon die aanspraak heeft op huishoudelijke hulp) van belang is. Bovendien hebben Verkrijgers zich jegens de gemeenten verbonden er naar te streven dat deze burgers zo veel mogelijk hun huidige hulp en hulpverlening behouden (offerteaanvraag is in artikel IV.1.3). Artikel 12.3 lid 3 sub a t/m e van de cao VVT regelt de wijze van verdeling.
4.6 De bedoeling van het verplichte overleg is, gelet op de memorie van toelichting, behoud van rechtspositie van de werknemer en behoud van concurrentiekracht (paragraaf 2), bevorderen van rust in de thuiszorg, welke doel wordt bereikt door - zodra het volume duidelijk is - de verplichting personeel over te nemen, net als bijvoorbeeld bij het openbaar vervoer het geval is (paragraaf 5). Anders dan de Verkrijgers aanvoeren, staat het hen niet vrij mindere arbeidsvoorwaarden aan te bieden dan die de thans voor de betrokken werknemers bij Rivas gelden. Dit zou in strijd zijn met de hiervoor omschreven bedoeling.
Op grond van het bepaalde in art. 12.3 lid 3 sub f is de Verkrijger dus verplicht de betrokken werknemer dezelfde arbeidsvoorwaarden aan te bieden als de voorwaarden die Rivas thans met die werknemer is overeengekomen. Het staat de werknemer overigens vrij dit aanbod niet te aanvaarden.
4.7. Terecht is namens TZorg aangevoerd, dat art. 12.3 lid 3 sub g van de cao VVT het mogelijk maakt van de hiervoor bedoelde verplichting af te wijken. Gelet echter op de bedoeling van de wetgever zal de betrokken Verkrijger niet lichtvaardig van deze verplichting mogen afwijken en behoorlijk moeten onderbouwen dat van een van de in lid 3 sub g bedoelde omstandigheden sprake is.
Voorshands moet worden aangenomen dat de (mogelijke) omstandigheid dat Rivas ander werk heeft voor de betrokken werknemers, geen reden voor de Verkrijgers is om geen aanbod te hoeven doen, omdat de continuïteit van de hulpverlening voorop dient te staan. Een klachtencommissie kan toetsen of partijen zich voldoende hebben ingespannen bij het verplichte overleg (art. 12.3 lid 4 cao VVT).
4.8. De verplichting tot overleg geldt alleen voor Verkrijgers, van wie aannemelijk is, dat zij na 1 januari 2013 cliënten die Rivas thans bedient, zullen gaan overnemen. Rivas heeft ter zitting de stelling van TDC erkend, dat TDC na 1 januari as. dezelfde cliënten (of wellicht zelfs minder) zal blijven bedienen als die zij thans bedient. Voorshands moet worden geoordeeld dat TDC niet gehouden is tot overleg en de vordering tegen haar zal worden afgewezen.
4.9. Privazorg en RST hebben beiden aangevoerd, dat ook zij verwachten na 1 januari 2013 niet meer cliënten zullen gaan bedienen dan thans doen. Rivas heeft dit niet gemotiveerd betwist, zodat ook ten aanzien van deze Verkrijgers voorshands moet worden aangenomen dat zij niet tot overleg zijn gehouden. Ten aanzien van hen zal de vordering worden afgewezen. Privazorg heeft zich ter zitting wel bereid verklaard vrijwillig te willen onderhandelen met Rivas.
4.10. De vorderingen tegen de overige verkrijgers kunnen niet worden toegewezen op de door Rivas gewenste wijze. Nog niet is duidelijk welke Verkrijgers aan welke werknemers een aanbod moeten doen en mogelijk moet worden bezien in hoeverre art. 12.3 lid 3 sub g van de cao VVT toepasselijk is. Een verplichting om alle op de lijst van bijlage 7 bij de dagvaarding genoemde werknemers een aanbod te doen is dan ook niet toewijsbaar. Bovendien is onweersproken aangevoerd dat er naast Rivas nog meer Verliezende of niet opnieuw inschrijvende partijen zijn. Ten slotte maakt de mogelijkheid dat er Verkrijgers zijn die zich met succes op art 12.3 lid 3 sub g cao VVT kunnen beroepen, dat op dit moment nog geen veroordeling tot het doen van een aanbod kan worden uitgesproken.
4.11. De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen. Artikel 12.3, lid 4, van de cao VVT voorziet in een klachtprocedure indien (één van) de betrokken partijen de in artikel 12.3 van de cao VVT neergelegde voorwaarden niet naleeft.
4.12. Rivas zal ten aanzien van TDC, Privazorg en RST als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten van elk van deze partijen wordt tot op heden begroot op:
- griffierecht € 575,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.391,00
4.13. Ten aanzien van de overige Verkrijgers geldt dat de proceskosten zullen worden gecompenseerd, nu partijen over en weer op enige punten in het ongelijk zijn gesteld.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. veroordeelt Vérian, TZorg, Agathos, Burgemeester de Boerstichting, TSN, Thuiszorginholland en Novocare om art 12.3 van de cao VVT na te leven, o.a. zoals hiervoor onder 4.10. omschreven;
5.2. veroordeelt Rivas in de proceskosten in de procedures tegen TDC, Privazorg en RST, welke kosten tot op heden zijn begroot aan de zijde van:
- TDC op € 1.391,00;
- Privazorg op € 1.391,00;
- RST op € 1.391,00;
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4 compenseert de proceskosten in de procedures tegen Vérian, TZorg, Agathos, Burgemeester de Boerstichting, TSN, Thuiszorginholland en Novocare in die zin dat elk van partijen de eigen kosten draagt;
5.4. wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Halk en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 december 2013.