vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
zaaknummer / rolnummer: 95865 / HA ZA 11-2561
Vonnis van 5 december 2012
1. [Eiser 1]
wonende te Warschau, Polen,
2. de vennootschap naar buitenlands recht
P&J SP. Z.O.O.,
gevestigd te Katowice, Polen,
3. de vennootschap naar buitenlands recht
PJ TRANS SP. Z.O.O.,
gevestigd te Czestochowa, Polen,
eisers,
advocaat mr. J.B. Houtappel,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] TRUCKS B.V.,
gevestigd te Groot-Ammers (gemeente Liesveld),
gedaagde,
advocaat mr. R.W.M. Beerens.
Partijen zullen hierna [eisers] (of afzonderlijk [eiser 1], P&J resp. PJ Trans)
en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 april 2012 en de daarin genoemde processtukken;
- het proces-verbaal van comparitie van 4 juli 2012 en de daarin genoemde processtukken;
- de akte van 18 juli 2012 van [gedaagde];
- de akte van 15 augustus 2012 van [eisers].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De vertegenwoordiger van [gedaagde] genaamd [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) heeft op 28 oktober 2010 in Spanje de volgende twee trekkers gekocht van de heer en mevrouw [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]):
- VOLVO FH 12 met chassisnummer: [trekker B] (hierna: trekker B);
- VOLVO FH 12 met chassisnummer: [trekker C] (hierna: trekker C).
De trekkers B en C tezamen worden hierna aangeduid als: ‘de trekkers’.
2.2. Op 1 november 2010 heeft [gedaagde] € 34.500,00 aan [betrokkene 1] in Spanje overgemaakt. In de omschrijving van de hierbij behorende betalingsopdracht staat onder meer vermeld: “AANKOOP 2 ST VOLVO”.
2.3. [betrokkene 1] heeft op 2 november 2010 contant € 32.000,00 aan [betrokkene 2] voor de trekkers betaald.
2.4. [eiser 1] heeft een klein transportbedrijf en handelt in trucks.
2.5. Op 13 december 2010 heeft [eiser 1] trekker B en op 21 januari 2011 trekker C gekocht van [gedaagde] op naam en voor rekening van respectievelijk P&J en PJ Trans. De trekkers zijn in Nederland geleverd. Voor iedere trekker heeft [eiser 1] € 34.000,00 vermeerderd met € 1.000,00 aan transportkosten aan [gedaagde] betaald.
2.6. Nadat de trekkers door [gedaagde] aan [eisers] waren afgeleverd, zijn de trekkers als “vermist” of “gestolen” opgegeven in Spanje.
2.7. In twee vertalingen uit het Pools van uittreksels uit het Europees Voertuigen Register staat onder meer het volgende vermeld:
“(…)
Het Europees Voertuigen Register verklaart dat het voertuig met het merk:
VOLVO [00 X0 000 XX]
met chassisnummer:
*[trekker C]*
als vermist is opgegeven de dato [doorgestreept]
op het grondgebied van Spanje
(…)
Het Europees Voertuigen Register verklaart dat het voertuig met het merk:
VOLVO FH [00 X0 000 XX]
met chassisnummer: (…)
*[trekker B]
als vermist is opgegeven de dato [doorgestreept]
op het grondgebied van Spanje
(…)”
2.8. [eiser 1] heeft op 3 februari 2011 de trekkers gekocht van P&J en PJ Trans voor € 43.358,75 per stuk. Vervolgens heeft [eiser 1] op 7 februari 2011 de trekkers doorverkocht aan BIG TRUCK voor € 43.815,99 per stuk.
2.9. Trekker C is door de politie in Polen in beslag genomen. In de vertaling van een brief van de Poolse politie van 4 april 2011 staat onder meer het volgende:
“(…) betreffende de aanhouding van de trekker merk Volvo (…) [trekker C], deelt het Politiebureau te Terespol mede dat het hier genoemde voertuig bekend staat als een in Spanje gestolen voertuig. Om die reden heeft het districts-OM te Biala Podlaska (…) op 14 maart 2011 een onderzoek ingesteld (…) naar de aanschaf van dit voertuig (…)”
2.10. Op 29 juni 2011 heeft [betrokkene 1] bij de Guardia Civil in Madrid “in de hoedanigheid van aangever-informant” een verklaring afgelegd waarbij hij onder meer het volgende heeft gemeld:
“(…) De comparant VERKLAART dat de volgende zaken/voorwerpen verband houden met de feiten waarvan hij aangifte doet.
- Soort voertuig: personenauto
Chassis: [trekker B]. Merk: Volvo. (…)
40000 euro
Eigenaar: [betrokkene 2] (…)
- Soort voertuig: personenauto
Chassis: [trekker C]. Merk: Volvo (…)
40000 euro
Eigenaar: [betrokkene 2] (…)
(…)
Op de VRAAG aan de comparant of hij wil zeggen of hij enig gegeven of informatie heeft over het mogelijke daderschap VERKLAART hij:
Dat hij omtrent een mogelijke dader kan verstrekken:
- De volgende identificatiegegeven: [betrokkene 2].
Dat hij omtrent nog een mogelijke dader kan verstrekken:
- De volgende identificatiegegeven: [betrokkene 2].
(…)
Dat de vrachtwagens na aankomst in Polen worden onderzocht door de politie van dat land en wegens gerechtelijk bevel in beslag worden genomen wegens diefstal in Spanje op 12/12/2010 in de plaats Valdemoro (Madrid), (…), kennelijk op grond van aangifte ingediend door de eigenaren tegen de onderneming die comparant vertegenwoordigt en die de vrachtwagens in Spanje heeft gekocht.
(…)
Dat hij zich opgelicht voelt door deze personen en dat dezen ernstige schade toebrengen aan zijn werkzame en persoonlijke leven. (…)”
2.11. [eisers] heeft bij brief van 1 juli 2011 de koopovereenkomst met betrekking tot de trekkers buitengerechtelijk ontbonden en gevorderd dat [gedaagde] de koopprijs zou terugbetalen.
3. De vordering
3.1. [eisers] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht te verklaren dat de koop van de trekkers bij brief van 1 juli 2011 is ontbonden, danwel deze te ontbinden en;
- [gedaagde] te veroordelen aan [eiser 1], althans [eisers] te voldoen
€ 70.000,00 voor terugbetaling van de koopprijs en transportkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
- [gedaagde] te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding ter hoogte van
€ 914,48 aan [eiser 1] en € 8.358,75 aan P&J en € 8.358,75 aan PJ Trans, zijnde de door [eisers] gederfde winst;
- [gedaagde] te veroordelen aan [eiser 1] te voldoen een bedrag van € 10,00 per dag, gerekend vanaf de dag van de ontbinding van de overeenkomst, zijnde 1 juli 2011, tot aan de dag dat de trekker wordt opgehaald, vanwege stallings- en bewaarkosten;
- subsidiair - indien mocht blijken dat de melding van diefstal ongedaan gemaakt is - voor recht te verklaren dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade vanwege de waardedaling van de trekkers over de periode van de melding tot aan het moment dat deze ongedaan gemaakt is;
alles met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
Grondslag van de vordering
3.2. [eisers] legt aan deze vordering primair ontbinding en subsidiair de redelijkheid en billijkheid ten grondslag.
Hij stelt daartoe het volgende:
3.3. [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verbintenis door - in strijd met artikel 7:15 BW - niet de onbezwaarde eigendom van de trekkers te leveren. De trekkers waren van diefstal afkomstig en degene van wie de trekkers zijn gestolen kan deze revindiceren. Dit revindicatierecht is een rechtsgebrek als bedoeld in artikel 7:15 BW. De melding vormt ook een last als bedoeld in artikel 7:15 BW. Er moet immers niet alleen rekening worden gehouden met een (mogelijke) revindicatie, maar de trekkers kunnen ook niet worden gebruikt.
[gedaagde] is ex artikel 6:277 BW aansprakelijk voor de schade die [eisers] heeft geleden, zijnde winstderving. P&J en PJ Trans hebben de trekkers aan [eiser 1] verkocht met een winst per trekker van € 8.815,99. [eiser 1] heeft de trekkers vervolgens doorverkocht aan BIG TRUCK met in totaal € 914,48 winst. [eisers] loopt deze winst nu mis, omdat de (door)verkoop van de trekkers ongedaan is gemaakt. Daarnaast lijdt [eiser 1] schade doordat trekker B is opgeslagen op zijn terrein. [eiser 1] vordert hiervoor een redelijke vergoeding van € 10,00 per dag voor stalling en bewaarkosten ex artikel 6:275 BW.
3.4. Subsidiair, als blijkt dat de melding van diefstal ongedaan is gemaakt, moet [gedaagde] de schade van [eisers] vergoeden op grond van de redelijkheid en billijkheid, omdat zij zich onvoldoende heeft ingespannen om de melding ongedaan te maken. Als directe contractspartij van de Spaanse verkopers had [gedaagde] dit behoren te doen. [eisers] lijdt schade, omdat de trekkers in waarde verminderen en hij daarover niet volledig kan beschikken.
4. Het verweer
4.1. [gedaagde] concludeert tot afwijzing van de vordering met veroordeling van [eisers] in de kosten van de procedure. [gedaagde] heeft de stellingen van [eisers] betwist en voert in dit kader onder meer het volgende aan.
4.2. [gedaagde] betwist dat de trekkers zijn gestolen. [gedaagde] heeft begrepen dat [betrokkene 2] de trekkers als “gestolen” of “vermist” heeft aangemeld, ook bij zijn eigen ([betrokkene 2]’) verzekeraar, nadat de trekkers reeds feitelijk door [betrokkene 2] aan haar waren geleverd en in eigendom overgedragen. [betrokkene 2] heeft dit blijkbaar gedaan met de bedoeling om die verzekeraar op te lichten. Zekerheden of verdere bijzonderheden heeft [gedaagde] hier niet over. Zij heeft dit alleen maar van “horen zeggen” via een contactpersoon in Spanje die het op zijn beurt weer officieus van de Guardia Civil heeft vernomen.
4.3. De gevorderde schadevergoeding in verband met gederfde winst is niet goed begrijpelijk en onvoldoende inzichtelijk. De producties waar [eisers] in dit verband naar verwijst zijn voor [gedaagde] nietszeggend, omdat deze - kennelijk - door vermeende kopers in de Poolse taal zijn geschreven. Hetzelfde geldt voor de stallingskosten. De stellingen die [eiser 1] hieraan ten grondslag legt bieden geen enkel inzicht.
4.4. De subsidiair door [eiser 1] gevorderde schade kan niet worden toegewezen, omdat [eisers] niet stelt wat [gedaagde] redelijkerwijs concreet en met enig reëel vooruitzicht op resultaat had behoren te ondernemen om de melding ongedaan te (laten) maken.
5. De beoordeling
Bevoegdheid en toepasselijk recht
5.1. Daar [eisers] in Polen woonachtig c.q. gevestigd zijn, draagt de vordering een internationaal rechtelijk karakter. Ambtshalve moet dan ook de vraag worden beantwoord of de Nederlandse rechter bevoegd is van de vordering kennis te nemen en zo ja, welk recht op de vordering van toepassing is.
5.2. Op grond van artikel 24 EEX-Vo is het gerecht van de lidstaat waarvoor de
verweerder verschijnt bevoegd. Nu [gedaagde] voor de rechtbank is verschenen en de bevoegdheid van de rechtbank niet heeft betwist en er geen gerecht bestaat dat op grond van artikel 22 EEX-Vo bij uitsluiting bevoegd is, is de Nederlandse rechter bevoegd van de onderhavige vordering kennis te nemen.
5.3. Partijen zijn gevestigd in een staat die op het moment van de totstandkoming van de onderhavige overeenkomst partij is bij het op 11 april 1980 te Wenen gesloten Verdrag der Verenigde Naties inzake internationale koopovereenkomsten betreffende roerende zaken (hierna: het Weens Koopverdrag) en het gaat in deze zaak om een koopovereenkomst met betrekking tot roerende zaken die niet van het toepassingsgebied van het Weens Koopverdrag is uitgesloten. Daarom gelden in beginsel de bepalingen van dit verdrag. Ingevolge artikel 6 van het Weens Koopverdrag kunnen partijen de toepassing van het verdrag echter uitsluiten. Die uitsluiting is niet aan bepaalde vormvoorschriften gebonden.
5.4. Ter comparitie heeft [eisers] zich op het standpunt gesteld dat het Nederlandse recht van toepassing is en heeft [gedaagde] verklaard Nederlands recht als uitgangspunt te hebben genomen. Bij dagvaarding en conclusie van antwoord hebben partijen uitsluitend wetsartikelen uit het Nederlands Burgerlijk Wetboek aangehaald zonder op enigerlei wijze melding te maken van de toepasselijkheid van het Weens Koopverdrag. Partijen hebben dan ook kennelijk de bedoeling gehad de toepassing van het Weens Koopverdrag uit te sluiten en gekozen voor de toepasselijkheid van het Nederlands Burgerlijk Wetboek. De rechtbank zal daarom het Nederlandse recht (met name het Nederlands Burgerlijk Wetboek) toepassen.
Tekortkoming in de nakoming?
5.5. Op grond van artikel 7:15 BW is de verkoper verplicht de verkochte zaak in eigendom over te dragen vrij van alle bijzondere lasten en beperkingen, met uitzondering van die welke de koper uitdrukkelijk heeft aanvaard. Nu de melding dat de trekkers “vermist” of “gestolen” waren pas is gedaan nadat deze door [gedaagde] aan [eisers] waren afgeleverd, kan de melding als (zelfstandig) gebrek niet aan [gedaagde] worden tegengeworpen. De vordering op deze grond moet dan ook worden afgewezen.
5.6. Voorts heeft [eisers] aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de trekkers van diefstal afkomstig zijn en dat de rechtmatige eigenaar van de trekkers deze kan revindiceren. Ter onderbouwing heeft [eisers] twee uittreksels uit het Europees Voertuigen Register overgelegd (zie onder 2.7) en heeft hij een brief van de Poolse politie in het geding gebracht (zie onder 2.9).
[gedaagde] heeft betwist dat de trekkers zijn gestolen en als mogelijke alternatieve verklaring aangevoerd dat [betrokkene 2] de trekkers als “gestolen” of “vermist” heeft aangemeld om de verzekering op te lichten. [gedaagde] heeft een aankoopfactuur van [betrokkene 2] en een kwitantie betreffende de ontvangst door [betrokkene 2] van € 32.000,00 voor de trekkers overgelegd. Ter comparitie heeft [gedaagde] verklaard dat indien de trekkers gestolen waren, dit tijdens de keuring door de Rijksdienst Wegverkeer na aankomst van de trekkers in Nederland boven tafel zou zijn gekomen. Dit is echter niet gebeurd.
5.7. Gelet op deze gemotiveerde betwisting door [gedaagde] kan niet worden vastgesteld dat de trekkers waren gestolen op het moment dat [gedaagde] deze aan [eisers] verkocht. Volgens de hoofdregel van artikel 150 Rechtsvordering rust de bewijslast van een stelling op de partij die zich op de rechtsgevolgen daarvan beroept. Derhalve rust de bewijslast van de stelling dat de trekkers van diefstal afkomstig waren op het moment dat [gedaagde] deze aan [eiser 1] heeft afgeleverd op [eisers]. Hij zal in de gelegenheid worden gesteld het bewijs van die stelling te leveren.
5.8. Gesteld noch gebleken is dat [eisers] het risico van diefstal heeft aanvaard. Mocht [eisers] slagen in zijn bewijsopdracht, dan leidt dit dan ook tot het oordeel dat [gedaagde] de eigendom van de trekkers niet heeft geleverd zonder bijzondere lasten of beperkingen en is zij daarmee tekortgeschoten in haar verplichtingen onder artikel 7:15 BW. In dat geval heeft [eisers] de overeenkomst op 1 juli 2011 rechtsgeldig ontbonden en zal dienen te worden bekeken of zijn vordering voor toewijzing in aanmerking komt. In dit kader wordt het volgende reeds nu opgemerkt.
Gevolgen mogelijke ontbinding
5.9. Als de overeenkomst terecht ontbonden blijkt te zijn, dan dient [gedaagde] het bedrag van € 70.000,00 dat [eiser 1] op naam en voor rekening van P&J en PJ Trans voor de trekkers heeft betaald terug te betalen aan P&J en PJ Trans. [eiser 1] was zelf geen contractspartij, omdat hij op naam en voor rekening van P&J en PJ Trans heeft gehandeld. Bij ontbinding van de overeenkomst hoeft dus ook niet aan [eiser 1] te worden terugbetaald. Het is niet gesteld of gebleken dat P&J en PJ Trans voor ongelijke delen een vorderingsrecht hebben. Op grond van de hoofdregel uit artikel 6:15 BW wordt dan ook geoordeeld dat P&J en PJ Trans ieder een vorderingsrecht voor een gelijk deel hebben. Hieruit volgt dat de vordering tot terugbetaling van de koopprijs en transportkosten in zoverre dan kan worden toegewezen dat [gedaagde] zowel aan P&J als aan PJ Trans
€ 35.000,00 zal moeten voldoen. De gevorderde wettelijke rente over beide bedragen is als niet betwist toewijsbaar.
5.10. Op grond van artikel 6:277 BW is [gedaagde] bij ontbinding verplicht haar wederpartij de schade te vergoeden die deze lijdt, doordat geen wederzijdse nakoming doch ontbinding van de overeenkomst plaatsvindt. Nu [eiser 1] zelf geen contractspartij was en een andere grondslag voor de gevorderde schade ad € 914,48 gesteld noch gebleken is, dient de vordering van [eiser 1] tot schadevergoeding van € 914,48 te worden afgewezen.
Gezien de betwisting door [gedaagde] van de door P&J en PJ Trans gestelde schade ad € 8.358,75 had het op de weg van [eisers] gelegen om de vordering op dit onderdeel nader te onderbouwen. [eisers] had immers een vertaling kunnen overleggen van de documenten waaruit de gestelde schade zou kunnen blijken. In het tussenvonnis van 11 april 2012 is aangegeven dat een vertaling van bijlagen in een vreemde taal diende te worden toegezonden indien [eisers] daar een beroep op wilde doen. [eisers] heeft dit niettemin nagelaten en ook overigens geen feiten of omstandigheden aangevoerd ter staving van de gevorderde schadevergoeding. Een eventueel aanbod om dit alsnog te doen wordt als tardief gepasseerd. De voor P&J en PJ Trans gevorderde schade ad € 8.358,75 zal als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen. Ditzelfde geldt voor de door [gedaagde] betwiste stalling en bewaarkosten. Zonder enige onderbouwing door [eisers] van deze kosten valt niet in te zien waarom de gevorderde vergoeding van € 10,00 per dag hiervoor redelijk zou zijn. Deze vordering dient dan ook eveneens te worden afgewezen.
5.11. Elke nadere beslissing wordt aangehouden tot na de in 5.7 omschreven bewijslevering.
5.12. De rechter, ten overstaan van wie de comparitie van partijen is gehouden, heeft dit vonnis om organisatorische redenen niet kunnen wijzen.
6. De beslissing
De rechtbank
- draagt [eisers] op te bewijzen, desgewenst door middel van getuigen, dat de trekkers van diefstal afkomstig waren op het moment dat [gedaagde] deze aan [eisers] heeft afgeleverd;
- verwijst de zaak naar de rolzitting van 9 januari 2013 om [eisers] in de gelegenheid te stellen alsdan bij akte bewijsstukken over te leggen en/of de namen en woonplaatsen van de voor te brengen getuigen op te geven en de verhinderdata van die getuigen en van beide partijen en hun raadslieden in de daaropvolgende vier maanden mede te delen;
- bepaalt dat het eventuele getuigenverhoor zal worden gehouden voor mr. D.L. Spierings, die daartoe zal overgaan op een nader te bepalen datum en tijdstip in het gebouw van de rechtbank aan het Steegoversloot 36 te Dordrecht;
- houdt elke nadere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.L. Spierings en in het openbaar uitgesproken op
5 december 2012.?