vonnis
RECHTBANK DORDRECHT
zaaknummer / rolnummer: 97495 / HA ZA 12-2086
Vonnis van 19 december 2012
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. H.M. Fritschy,
[gedaagde]
wonende te Dordrecht,
gedaagde,
advocaat mr. C.A. Gobbens.
Partijen zullen hierna ABN Amro en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 14 maart 2012,
- de akte van 20 juni 2012 van ABN Amro,
- de conclusie van antwoord,
- het tussenvonnis van 15 augustus 2012 en de daarin genoemde processtukken,
- het proces-verbaal van comparitie van 2 november 2012 en de daarin genoemde stukken,
- de door partijen overgelegde producties.
2. De feiten
2.1 Op 28 mei 2010 is een kredietovereenkomst tussen ABN Amro en Bakkerij [X] (verder: de bakkerij) tot stand gekomen, welke overeenkomst is gewijzigd bij aanvullende overeenkomst op 7 juli 2011. Op basis van deze overeenkomst heeft ABN Amro een totale kredietfaciliteit van € 465.032,-- aan de bakkerij verstrekt. Tot zekerheid van de nakoming van de kredietovereenkomst heeft de bakkerij ten behoeve van ABN Amro een recht van hypotheek op haar bedrijfspand gevestigd.
2.2 [gedaagde] heeft zich jegens ABN Amro hoofdelijk verbonden voor de nakoming van deze kredietovereenkomst.
2.3 Het bedrijfspand van de bakkerij is door brand verwoest. De brandverzekeraar heeft de verzekeringspenningen (nog) niet uitgekeerd.
2.4 Op 3 januari 2012 is de bakkerij door deze rechtbank in staat van faillissement verklaard.
3. De vordering
3.1 ABN Amro vordert, na vermindering van eis, dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld:
I tot betaling van € 357.549,54, vermeerderd met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW, althans artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf datum dagvaarding tot aan de dag der voldoening;
II in de kosten van deze procedure, met inbegrip van de nakosten ad € 131,-- en in geval van betekening van het vonnis ad € 199,--, alsmede in de kosten van de gelegde conservatoire beslagen, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf 14 dagen na de datum van het vonnis tot aan de dag der voldoening.
3.2 ABN Amro legt aan haar vordering het volgende ten grondslag.
Op grond van de kredietovereenkomst was de bakkerij op 14 maart 2012 een bedrag van € 464.981,68 verschuldigd, op welk bedrag in mindering strekt de opbrengst van het bedrijfspand ad € 117.015,56 minus de boedelbijdrage aan de curator ad € 3.925,--,zodat per saldo een bedrag van € 357.549,54 is verschuldigd.
3.3 [gedaagde] voert als verweren aan dat:
1) de rechtshandeling van [gedaagde] is vernietigd op grond van reflexwerking van artikel 1:88 en 89 BW, omdat zijn levensgezel, mevrouw [betrokkene 1] (verder [betrokkene 1]), geen toestemming heeft gegeven voor de rechtshandeling;
2) het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om [gedaagde] aan te spreken, nu eerst andere zekerheden kunnen worden uitgewonnen;
3) ABN Amro de staatsgarantie heeft ingeroepen;
4) op de vordering € 130.000,-- in mindering moet worden gebracht, omdat ABN AMRO geen toestemming heeft verleend voor verkoop van het bedrijfspand voor deze prijs.
4.1 Ter zitting heeft ABN Amro haar eis nogmaals verminderd met € 2.993,02, omdat zij per abuis de rente en kosten dubbel heeft gevorderd, zodat de hoofdsom van de vordering na deze vermindering van eis € 357.549,54 -/- € 2.993,02 = € 354.556,52 bedraagt.
4.2 Na de eiswijziging (bij akte) gaat ABN Amro, anders dan in de dagvaarding (onder 4 aldaar) uit van een op 14 maart 2012 verschuldigd bedrag van € 464.981,68. Dit bedrag onderbouwt zij in de bij haar laatste akte overgelegde prod. 9. [gedaagde] betwist de juistheid van dit bedrag niet, zodat tussen partijen vast staat dat de bakkerij op 14 maart 2012 een bedrag van € 464.981,68 aan de bank was verschuldigd.
4.3 [gedaagde] is naast de bakkerij hoofdelijk aansprakelijk jegens de bank voor de terugbetaling van dit bedrag, tenzij een van de door hem aangevoerde verweren slaagt.
4.5 ad 1) het beroep op art. 1:88 BW.
4.5.1 [gedaagde] stelt in dit verband het volgende
[gedaagde] heeft sinds 1997 een bestendige relatie met [betrokkene 1] met wie hij samenwoont. Zij hebben een samenlevingsovereenkomst gesloten ten overstaan van de notaris. Op 18 januari 2010 hebben zij een dochter gekregen en een tweede kind is op komst. ABN Amro was van deze gezinsomstandigheden op de hoogte. [betrokkene 1] heeft per brief van 31 juli 2012 aan ABN Amro de hoofdelijke verbondenheid van [gedaagde] voor de nakoming van de kredietovereenkomst vernietigd.
4.5.2 Art 1:88 lid 1 aanhef en onder c BW bepaalt, voor zover thans van belang, dat een echtgenoot de toestemming behoeft van de andere echtgenoot voor overeenkomsten die er toe strekken dat hij zich als hoofdelijk schuldenaar verbindt. Indien een zodanige overeenkomst zonder toestemming van de echtgenoot wordt gesloten, is de overeenkomst vernietigbaar. De (niet contracterende) echtgenoot kan een beroep doen op de vernietigingsgrond (art 1:89 lid 1 BW). Deze regeling geldt ook voor geregistreerd partners (art 1:80b BW in verbinding met artt 1:88 en 89 BW).
4.5.3 [gedaagde] en [betrokkene 1] zijn niet gehuwd en evenmin zijn zij een geregistreerd partnerschap aangegaan. De hiervoor onder 4.5.2 omschreven regeling kan niet naar analogie worden toegepast op samenlevingsvormen die niet bij de burgerlijke stand zijn geregistreerd. Uit oogpunt van rechtszekerheid dient het voor de derde partij duidelijk te zijn of er om toestemming moet worden gevraagd. Dat de bank ten tijde van het aangaan van de kredietovereenkomst wist dat [gedaagde] samenwoonde en een kind had, maakt dit niet anders. De wet verlangt immers geen toestemming van deze partner.
4.5.4 Gelet op vorenstaande kwam [betrokkene 1] niet het recht toe de hoofdelijke verbondenheid van [gedaagde] te vernietigen, zodat dit verweer niet slaagt.
4.6 Ad 2) inwinnen andere zekerheden
4.6.1 [gedaagde] voert aan dat ABN Amro zich eerst behoort te verhalen op de uitkering van de brandverzekering. ABN Amro betwist dat de uitkering terzake de bedrijfsinventaris aan de bakkerij toekomt. Zij voert aan dat de bedrijfsinventaris aan de vader van [gedaagde] toebehoorde.
4.6.2 Aan ABN Amro staat het vrij om [gedaagde] aan te spreken, ook als er andere verhaalsmogelijkheden zijn. Wel dient zij rekening te houden met gerechtvaardigde belangen van de schuldenaren, zoals [gedaagde]. Vast staat dat veroordeling van [gedaagde] ernstige gevolgen heeft, waaronder de (executoriale) verkoop van zijn woning waar nauwelijks overwaarde op zit. Indien ABN Amro zich eenvoudig betaling kan verschaffen door zich te verhalen op andere zekerheden, zou het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kunnen zijn om niet eerst van die andere verhaalsmogelijkheid gebruik te maken.
4.6.3 ABN Amro kan zich niet op eenvoudige wijze verhalen op de verzekeringspenningen. Vast staat dat de oorzaak van de brand nog in onderzoek is en in geschil is aan wie ([gedaagde] of zijn vader) de eventuele uitkering van de verzekering toekomt.
4.6.4 Uit het door ABN Amro bij haar laatste akte als prod. 9 overgelegde overzicht blijkt dat zij aan verpande vorderingen na 14 maart 2012 nog € 843,60 heeft geïnd. Zij stelt echter dat in het eerdere overzicht ook vorderingen van de bakkerij CV waren geïnd, zodat met de curator is afgesproken dat een bedrag van € 3.500 moest worden terugbetaald, zodat dit bedrag ten onrechte in mindering is gebracht op de schuld van de bakkerij.
[gedaagde] betwist dat dit bedrag aan de curator was verschuldigd. Van ABN Amro had verwacht mogen worden, dat zij dit late standpunt voldoende had onderbouwd door bijvoorbeeld uit te leggen om welke vorderingen het ging, de afspraak met de curator en de betaling te onderbouwen.
Dat een bedrag van € 3.500,-- aan de curator moest worden betaald heeft de bank onvoldoende onderbouwd.
4.7.1 [gedaagde] voert aan dat ABN Amro de staatsgarantie heeft ingeroepen, zodat zij niet langer een vorderingsrecht op [gedaagde] heeft.
4.7.2 ABN Amro voert het volgende aan. De garantie pas kan worden ingeroepen als ABN Amro eerst alle andere verhaalsmogelijkheden, waaronder het nog onzekere verhaal op de verzekeringspenningen, heeft beproefd. Bovendien, indien ABN Amro de staatsgarantie kan inroepen, betekent dit niet dat het recht van ABN Amro om de hoofdelijk aansprakelijke [gedaagde] aan te spreken is komen te vervallen.
[gedaagde] heeft een en ander niet betwist, zodat dit tussen partijen vast staat. Dat de staat heeft uitbetaald onder de garantie heeft [gedaagde] gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, onvoldoende onderbouwd. Het door [gedaagde] verschuldigde is dus nog niet betaald.
4.7.3 Tenslotte staat vast dat de Staat de betaling onder de garantie op [gedaagde] kan verhalen, zodat het [gedaagde] niet baat als onder de staatgarantie wordt betaald.
4.7.4 Het onder ad 3) gevoerde verweer leidt niet tot afwijzing van de vordering.
4.8 Ad 4) Opbrengst van het bedrijfspand
4.8.1 [gedaagde] voert aan dat hij in 2011 voor zijn bedrijfspand een koopprijs van € 130.000 had kunnen krijgen, maar dat de bank daaraan niet wilde meewerken.
4.8.2 Indien deze stelling van [gedaagde] al juist is, hetgeen ABN Amro betwist, betekent dit nog niet dat de bank gehouden is van het hogere bedrag uit te gaan indien zij zich een half jaar later als hypotheekhoudster op het pand verhaalt. Uit de stellingen van [gedaagde] kan geen rechtsgrond worden gevonden om van het hogere (niet gerealiseerde) bedrag uit te gaan.
Bij de berekening van het door [gedaagde] verschuldigde bedrag heeft ABN Amro terecht het gerealiseerde bedrag van € 117.500,-- als uitgangspunt genomen.
4.8.3 ABN Amro stelt (in de akte van 2 november 2012) dat zij conform de separatistenregeling een boedelbijdrage van € 3.925,-- aan de curator heeft betaald, hetgeen [gedaagde] niet heeft betwist, zodat op het door de bakkerij verschuldigde € 113.090,56 in mindering moet worden gebracht.
4.9 Gelet op vorenstaande is [gedaagde] het volgende aan ABN Amro verschuldigd:
Vorderingen per 14 maart 2012 (zie 4.2) € 464.981,68
Netto opbrengst bedrijfspand (zie 4.8.3) € 113.090,56
Uitgewonnen pandrechten debiteuren (zie 4.6.4) € 843,60 +
€ 113.934,16 -/-
€ 351.047,52
4.10 Aangezien geen sprake is van een handelsovereenkomst, is art 6:119a BW niet van toepassing. [gedaagde] betwist niet dat hij vanaf de dagvaarding wettelijke rente ex art. 6:119 BW is verschuldigd. In zoverre wordt de gevorderde rente toegewezen.
4.11 [gedaagde] heeft verzocht een eventuele veroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, omdat eerst duidelijk moet worden of [betrokkene 1] het recht heeft de kredietovereenkomst te vernietigen; [betrokkene 1] heeft ABN Amro in rechte betrokken teneinde te laten vaststellen dat zij daartoe gerechtigd is.
4.12 Het belang van ABN Amro is dat zij dit vonnis ten uitvoer zal kunnen leggen zonder een appelprocedure te hoeven afwachten. [gedaagde] wil in een aparte procedure getoetst zien of zijn partner gerechtigd is een beroep te doen op vernietiging, waarbij mede wordt beoogd uitstel van de tenuitvoerlegging te bewerkstelligen, vanwege de zwaarwegende gevolgen daarvan voor [gedaagde].
In deze procedure is al beslist over de bevoegdheid van de partner tot vernietiging van de hoofdelijke verbondenheid. Het belang van ABN Amro bij tenuitvoerlegging van het vonnis weegt zwaarder dan het belang van [gedaagde] bij uitstel daarvan. Het vonnis zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
4.13 [gedaagde] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten, inclusief beslagkosten, worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van ABN AMRO Bank N.V. worden tot heden begroot op:
- dagvaarding € 90,64
- overige explootkosten 861,45
- griffierecht 3.621,00
- salaris advocaat 6.000,00 (3 punten × tarief VI à € 2.000,00)
Totaal € 10.573,09
4.14 De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1 veroordeelt [gedaagde] om aan ABN Amro te betalen een bedrag van € 351.047,52 vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW daarover met ingang van 14 maart 2012 tot aan de dag der voldoening,
5.2 veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure aan de zijde van ABN Amro tot op heden begroot op € 10.573,09, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag vanaf 14 dagen na de datum van het vonnis tot aan de dag der voldoening,
5.3 veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4 verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5 wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.C. Halk en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2012.?