ECLI:NL:RBGEL:2013:1418

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 juli 2013
Publicatiedatum
3 juli 2013
Zaaknummer
06/850738-11
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J. Ouweneel
  • A. Kleinrensink
  • H. van der Mei
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van seksueel misbruik en mishandeling van stiefzoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, op 2 juli 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 44-jarige man, die werd beschuldigd van (verregaand) seksueel misbruik van zijn stiefzoon. De tenlastelegging omvatte onder andere mishandeling en seksueel misbruik van de minderjarige stiefzoon in de periode van 1997 tot 2004. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangever, die door hem werd verzorgd en opgevoed, op meerdere tijdstippen heeft mishandeld en gedwongen tot seksuele handelingen. De verdediging heeft echter betoogd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat de feiten zouden zijn verjaard.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de verjaringstermijn voor de mishandeling was verstreken, waardoor het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk werd verklaard in de vervolging voor dit feit. Wat betreft het tweede feit, het seksueel misbruik, heeft de rechtbank geconcludeerd dat de aangifte van de stiefzoon onvoldoende steun vond in ander bewijs. De rechtbank heeft benadrukt dat in zedenzaken extra voorzichtigheid geboden is bij de waardering van getuigenverklaringen, vooral wanneer er slechts twee betrokkenen zijn: de vermeende dader en het vermeende slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangever niet voldoende waren ingebed in een concrete context die bevestiging vond in ander bewijs.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het tweede feit, omdat niet was voldaan aan het vereiste bewijsminimum. De benadeelde partij, de stiefzoon, heeft zich met een vordering tot schadevergoeding gevoegd in het strafproces, maar deze vordering werd ook niet-ontvankelijk verklaard, aangezien er geen bewezen verklaard feit was. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer van de rechtbank, onder leiding van voorzitter J. Ouweneel, en de rechters A. Kleinrensink en H. van der Mei.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Meervoudige kamer
Parketnummer: [jw.sys.1.verdachte_1_parketnummer]06/850738-11
Uitspraak d.d.: 2 juli 2013
Tegenspraak

VONNIS

in de zaak tegen:

[verdachte],

geboren te [geboortedag]
wonende te [adres]
Raadsman: mr. R. Stam, advocaat te Doetinchem.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
18 juni 2013.
De tenlastelegging
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij (op meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 20 mei 2001
tot en met 10 januari 2004 te Zelhem, gemeente Bronckhorst, in ieder geval in
Nederland,
opzettelijk [slachtoffer], geboortedatum [geboortedag], heeft
mishandeld door
- die[slachtoffer] hard en/of met kracht (met verdachtes hand en/of vuist) in het
gezicht te slaan/stompen en/of
  • die[slachtoffer] met een broekriem te slaan en/of
  • die[slachtoffer] met een mes op diens hoofd te slaan en/of
  • een stoel (en/of ander huisraad) naar die[slachtoffer] te gooien,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden,
terwijl die[slachtoffer] een kind was dat door verdachte werd verzorgd en/of
opgevoed als behorend tot verdachtes gezin;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij (op meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 10 januari 1997
tot 10 januari 2002 te Zelhem, gemeente Bronckhorst, in ieder geval in
Nederland,
door geweld en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld
en/of (een) andere feitelijkhe(i)d(en),
[slachtoffer] (geboortedatum [geboortedag]),
heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen bestaande uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van die[slachtoffer], te weten het brengen van zijn,
verdachtes, penis in de anus en/of de mond van die[slachtoffer],
en bestaande dat geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die
bedreiging met geweld en/of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat
verdachte
  • die[slachtoffer] heeft mishandeld en/of
  • die[slachtoffer] heeft bedreigd met mishandeling indien[slachtoffer] zou weigeren
voornoemde seksuele handelingen te ondergaan en/of
- die[slachtoffer] voorafgaand aan die seksuele handelingen heeft verteld dat
[slachtoffer] straf verdiend had,
terwijl verdachte de stiefvader van[slachtoffer] was en - ook door het
leeftijdsverschil tussen verdachte en zijn minderjarige stiefzoon[slachtoffer]- een
fysiek en psychisch overwicht op die[slachtoffer] had waardoor die[slachtoffer] geen
weerstand aan verdachte heeft kunnen bieden;
art 242 Wetboek van Strafrecht
ALTHANS, dat
hij (op meerdere tijdstippen) in of omstreeks de periode van 10 januari 1997
tot 10 januari 2002 te Zelhem, gemeente Bronckhorst, in ieder geval in
Nederland,
ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige stiefzoon, [slachtoffer],
geboren op [geboortedag],
die ontucht er in bestaande dat verdachte zijn, verdachtes, penis in de anus
en/of de mond van die[slachtoffer] heeft gebracht;
art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu het feit is verjaard.
De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank stelt vast dat aan verdachte het misdrijf van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht in verband met artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht is ten laste gelegd. De tenlastelegging vermeldt dat verdachte aangever in een periode van 2001 tot 2004 heeft mishandeld, terwijl die aangever een kind was dat door verdachte werd verzorgd en/of opgevoed als behorend tot verdachtes gezin. Overige strafverzwarende omstandigheden vermeldt de tenlastelegging niet.
Tot 1 februari 2006 bedroeg de strafbedreiging van (eenvoudige) mishandeling van een persoon een gevangenisstraf van maximaal twee jaren.
Artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht, aanhef en onder 1, bepaalde - voor zover hier van belang – tot en met 31 januari 2006 dat de in artikel 300 bepaalde gevangenisstraf met een derde kan worden verhoogd ten aanzien van de schuldige die het misdrijf begaat tegen zijn kind.
Vanaf 1 februari 2006 bepaalt artikel 304, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht - voor zover hier van belang - dat de in artikel 300 bepaalde gevangenisstraf met een derde kan worden verhoogd ten aanzien van de schuldige die het misdrijf begaat tegen zijn kind, een kind over wie hij het gezag uitoefent of een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin.
Aangever is een stiefzoon van verdachte.
De wetgever zag mishandeling van een stiefzoon, niet zijnde een kind van verdachte, vóór
1 februari 2006 kennelijk niet als een strafverzwarende omstandigheid, zodat in casu vóór die datum de mishandeling van een persoon (artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht) resteert.
Dit betekent dat, gelet op artikel 70 van het Wetboek van Strafrecht, aanhef en onder 2, de verjaringstermijn van feit 1, voor wat betreft de eenvoudige mishandeling van een persoon, zes jaren bedraagt. In aanmerking genomen de in de (gewijzigde) tenlastelegging vermelde periode van 20 mei 2001 tot en met 10 januari 2004 en de datum waarop de verjaring is gestuit (28 mei 2013, de datum waarop de dagvaarding aan verdachte is betekend), is de rechtbank van oordeel dat het recht op strafvervolging is vervallen door verjaring. De officier van justitie is derhalve niet ontvankelijk in haar vervolging ten aanzien van feit 1.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs ter zake van feit 2
Aanleiding van het onderzoek
Op 17 maart 2011 heeft een informatief gesprek plaatsgevonden met [slachtoffer]. [slachtoffer] verklaarde in dat gesprek dat hij als minderjarige jarenlang is mishandeld en misbruikt door zijn stiefvader [verdachte] (verdachte). Op 8 april 2011 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan, waarna [verdachte] (verdachte) op 11 juli 2011 is aangehouden op verdenking van seksueel misbruik van zijn stiefkind.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak nu de aangifte onvoldoende steun vindt in bewijsmiddelen uit een andere bron dan aangever.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft betoogd dat er naast de aangifte geen wettig en overtuigend bewijs is. Zijn cliënt is ervan overtuigd dat in de familie over de zaak is gesproken en dat de door de getuigen afgelegde verklaringen zijn ingevuld aan de hand van de verklaring van aangever.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt dat veel van de zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het feit dat er slechts twee personen aanwezig waren bij de (beweerdelijke) seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Dat maakt dat extra zorgvuldig naar de waardering van afgelegde verklaringen moet worden gekeken, zeker als het een ontkennende verdachte betreft.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering en de op die bepaling betrekking hebben jurisprudentie van de Hoge Raad kan het bewijs dat de verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij eraan in de weg staat dat de rechter tot een bewezenverklaring komt ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. [1]
Uit deze jurisprudentie volgt dat niet is vereist dat het springende punt (het door verdachte betwiste onderdeel van de betreffende verklaring) steun vindt in een ander bewijsmiddel. Voldoende is dat de gebezigde verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat de verklaring niet op zichzelf staat, maar is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron.
Concreet betekent het voorgaande dat de aangifte van [slachtoffer] voldoende steun moet vinden in (een) ander(e) bewijsmiddel(len). Dit is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval. Aldus kan niet worden vastgesteld dat zijn verklaringen aangaande het seksuele misbruik in voldoende mate zijn ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. Verdachte dient daarom van het onder 2 ten laste gelegde te worden vrijgesproken reeds omdat niet is voldaan aan het vereiste bewijsminimum.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij
[slachtoffer]heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 18.232,60 vermeerderd met de wettelijke rente gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Zoals hiervoor overwogen zal het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken.
Gelet hierop zal de benadeelde partij [slachtoffer] zal niet-ontvankelijk verklaard worden in zijn vordering, nu deze vordering geen betrekking heeft op een bewezen verklaard feit.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de
  • verklaart
  • verklaart de
 verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door mrs. Ouweneel, voorzitter, Kleinrensink en Van der Mei, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Althoff, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 juli 2013.

Voetnoten

1.vgl. HR 30 juni 2009, NJ 2009, 495 en laatstelijk ook nog HR 6 maart 2012, in een drietal arresten