ECLI:NL:RBGEL:2013:1481

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 mei 2013
Publicatiedatum
5 juli 2013
Zaaknummer
243260 KZ KV 13-7
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in strafzaak

Op 2 mei 2013 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland te Zutphen uitspraak gedaan op een verzoek tot wraking van drie rechters in een strafzaak. Verzoeker, vertegenwoordigd door advocaat mr. T. Kodrzycki, heeft het verzoek tot wraking ingediend op grond van vermeende vooringenomenheid van de rechters. De voorzitter, mr. E.G. de Jong, is benoemd door de Kroon, wat verzoeker als een reden voor wraking aanvoert, omdat hij zichzelf als republikein beschouwt. Daarnaast heeft verzoeker de jongste rechter, mr. P. Cremers, gewraakt op basis van een vermoeden dat zij deel uitmaakt van de wrakingskamer. De oudste rechter, mr. J. van Santen, wordt door verzoeker herkend als de officier van justitie in een eerdere zaak tegen hem, wat volgens verzoeker de schijn van vooringenomenheid oproept.

De rechters hebben schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek en stellen dat de benoeming door de Kroon geen gegronde reden voor wraking is. Ook ontkennen zij dat de jongste rechter deel uitmaakt van de wrakingskamer. Wat betreft de oudste rechter, geven zij aan dat hij in het verleden als officier van justitie heeft gefungeerd, maar niet in de zaak van verzoeker. De rechtbank heeft de gronden van verzoeker beoordeeld aan de hand van de wettelijke bepalingen en jurisprudentie.

De rechtbank concludeert dat de wraking van de oudste rechter gegrond is, omdat deze eerder als officier van justitie betrokken was bij een zaak tegen verzoeker. De wraking van de voorzitter en de jongste rechter wordt afgewezen. De rechtbank heeft bepaald dat de behandeling van de zaak door een andere rechter zal worden voortgezet, in plaats van door mr. P. Cremers. Deze beslissing is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Meervoudige wrakingskamer
Rekestnummer: 243260 KZ KV 13-7
Beslissing van 2 mei 2013 van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: verzoeker,
advocaat: mr. T. Kodrzycki,
strekkende tot wraking van:
mrs. E.G. de Jong, P. Cremers en J. van Santen,
rechters in deze rechtbank,
hierna respectievelijk te noemen: de voorzitter, de oudste rechter en de jongste rechter.

1.Het verloop van de procedure

Het verloop van de wrakingsprocedure blijkt uit:
  • het verzoek tot wraking gedaan ter terechtzitting van de raadkamer op 2 mei 2013;
  • de schriftelijke reactie van de rechters strekkende tot het afwijzen van het verzoek tot wraking;
  • het proces-verbaal van de behandeling van het wrakingsverzoek ter terechtzitting van

2.Het wrakingsverzoek

Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek, voor zover relevant, het volgende ten grondslag gelegd. De voorzitter is benoemd door de Kroon. Verzoeker is zelf republikein en koningsvrije burger. Van de jongste rechter bestaat het vermoeden dat zij deel uit maakt van de wrakingskamer van de rechtbank. De oudste rechter wordt door verzoeker herkend als de officier van justitie op de terechtzitting van 11 mei 2010, hetgeen de schijn van vooringenomenheid met zich brengt.

3.Het standpunt van de rechters

De rechters hebben schriftelijk aangegeven niet in de wraking te berusten. Zij voeren als verweer aan dat benoeming door de Kroon geen specifiek op de rechters toegespitste grond is, zodat die grond om die reden geen doel kan treffen. De wrakingsgrond ten aanzien van de jongste rechter berust op feitelijke onjuistheid. Zij maakt geen deel uit van de wrakingskamer van de rechtbank Gelderland. Voor zover de wraking ziet op de oudste rechter, is het juist dat hij in het verleden werkzaam is geweest als officier van justitie, maar niet als zaaks- en/of zittingsofficier een zaak tegen verzoeker heeft behandeld.

4.De beoordeling door de rechtbank

4.1
Ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) kan op verzoek van een partij een rechter die een zaak behandelt, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 14 lid 1 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.3
Onderzocht moet worden of de door verzoeker aangevoerde gronden kunnen worden gekwalificeerd als een dergelijke uitzonderlijke omstandigheid.
4.4
De rechtbank stelt voorop dat tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek verzoeker zijn verzoek voor zover gericht tegen de jongste rechter heeft ingetrokken, nu hij niet zeker is of zijn vermoeden van haar deelname in de wrakingskamer van de rechtbank juist is.
4.5
Het betoog van verzoeker dat de voorzitter is benoemd door de Kroon terwijl verzoeker zelf republikein is, valt buiten het wettelijk toetsingskader van de wraking. Het kan niet leiden tot twijfel aan de onpartijdigheid van de voorzitter. Diens wraking is dan ook ongegrond.
4.6
Ten aanzien van de oudste rechter heeft verzoeker aangevoerd dat hij hem heeft herkend als zittingsofficier op de terechtzitting van 11 mei 2010 in een andere zaak. Ambtshalve is gebleken dat deze stelling van verzoeker juist is, in die zin dat op 11 mei 2010 het vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 april 2010 van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank waarbij de oudste rechter zittingsofficier was. De rechtbank is van oordeel dat een rechter in het algemeen geen zaken dient te behandelen tegen een verdachte indien die rechter als officier van justitie eerder inhoudelijk betrokken is geweest bij een andere strafzaak tegen dezelfde verdachte. De officier van justitie vertegenwoordigt immers in een strafzaak tegenover de verdachte de vervolgende instantie en is gezien vanuit de positie van de verdachte de tegenpartij. Aldus kan de omstandigheid dat de oudste rechter al eerder als officier van justitie een zaak tegen verzoeker heeft behandeld, bij verzoeker de objectief gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid hebben gewekt. Deze wrakingsgrond treft derhalve doel, zodat de wraking ten aanzien van de oudste rechter gegrond moet worden verklaard.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
wijst het verzoek tot wraking van mr. E.G. de Jong af;
5.2
wijst het verzoek tot wraking van mr. P. Cremers toe;
5.3
bepaalt dat de behandeling van de zaak bij de rechtbank bekend onder het parketnummer
05-860465/13, in de stand waarin deze zich ten tijde van het wrakingsverzoek bevond, in de plaats van mr. P. Cremers wordt voortgezet door een andere rechter.
Deze beslissing is gegeven door mr. S.A.M. Vrendenbarg-Elsbeek, voorzitter, mrs. M.J. van Lee en M.C.J. Heessels, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2013 in aanwezigheid van mr. M.S. Bos, griffier.