Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.[Naam 2],
[Naam 3],
1.De procedure
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [Naam 1]
- de pleitnota van [Naam 2] en [Naam 3].
2.De feiten
“tot samenwerking en opzet van een tweetal NewCo’s (…) en eventueel toekomstige Joint ventures”(productie 2 van [Naam 1]). In deze opzet is [Naam 1] de (stille) financiële partner en zijn [Naam 2] en [Naam 3] de actieve partners. De winst- en aandelenverhouding is als volgt: 30% voor [Naam 1], 35% voor [Naam 2] en 35% voor [Naam 3]. Doel van de samenwerking is de handel in goud. In de overeenkomst wordt als eerste transactie vermeld:
“50 kg Mali”.
“ (…)Garantie voor [Naam 1][[Naam 1], voorzieningenrechter]
:
en ik[[Naam 3], voorzieningenrechter]
gaan naar Mali om alles te checken en ons er van te vergewissen dat alle uitgangspunten nog kloppen. [Naam 1] maakt over naar de rekening van een Bank rekening op naam van [Naam 3] :Banque Atlantique Mali / IBAN (…)waarmee wij in Mali kunnen laten zien dat er voldoende fondsen zijn om de 20 kg af te dekken.• Op dag 1 wordt de export van 30 kg op het vliegtuig gezet,
“Loan due to contract d.d. 7th december 2012”) een bedrag van in totaal € 65.000,-- overgemaakt naar de in de overeenkomst aangeduide -op naam van [Naam 3] staande- bankrekening in Mali.
“dit is een mislukte deal, ik ga terug”.
3.Het geschil
4.De beoordeling
De voorzieningenrechter is op grond van het bepaalde in artikel 254 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering evenwel bevoegd om op basis van zijn voorlopig oordeel over de rechtsrelatie tussen partijen een ordemaatregel te treffen. Anders dan [Naam 2] en [Naam 3] hebben gesteld, betekent dit niet dat de voorzieningenrechter met zijn vonnis in wezen een verkapt declaratoir vonnis wijst. Indien [Naam 2] en [Naam 3] in hun redenering gevolgd zouden worden, zou dat het einde betekenen van het instituut kort geding. In redelijkheid kan niet worden aangenomen dat [Naam 2] en [Naam 3] dit hebben willen betogen. Opgemerkt wordt nog dat de bodemrechter niet is gebonden aan een vonnis van de voorzieningenrechter, hetgeen de wettelijke status van een kort geding vonnis weergeeft. Daaraan doet niet af dat nadat de kort gedingrechter heeft gesproken in veel gevallen een bodemprocedure achterwege blijft. Dit verandert niets aan de wettelijke status van het kort gedingvonnis.
“dit is dan een persoonlijke schuld van [Naam 3] en [Naam 2] aan [Naam 1]”. Een redelijke uitleg van de overeenkomst brengt dan ook met zich dat [Naam 1] redelijkerwijze heeft mogen begrijpen dat hij het geld van [Naam 2] en [Naam 3] zou terugkrijgen, indien de eerste transactie zou mislukken. Dit laatste wordt bovendien bevestigd door de in januari 2013 door [Naam 2] aan [Naam 1] verzonden sms-berichten, waarin zonder enig voorbehoud door [Naam 2] aan [Naam 1] wordt toegezegd dat [Naam 1] zijn geld terug krijgt en dat [Naam 2] zich zal inspannen om dat te realiseren (productie 6 van [Naam 1]).
eisen gesteld. Het verweer van [Naam 2] en [Naam 3] dat [Naam 1] geen spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorziening wordt dan ook verworpen.
- dagvaarding € 107,81
- griffierecht € 842,00
- salaris advocaat €