2.medeplichtigheid aan: met iemand beneden de leeftijd zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit heeft begaan tegen een aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige.
Strafbaarheid van de verdachte
Over verdachte is een rapport opgemaakt op 15 januari 2013 door drs. [psycholoog], klinisch psycholoog.
De conclusie van het rapport is dat er bij verdachte sprake is van een persoonlijkheid met afhankelijke trekken, die niet in formele zin als een persoonlijkheidsstoornis kan worden getypeerd. Vermoedelijk verkeerde verdachte ten tijde van het ten laste gelegde in een mentale toestand die als “depersonalisatie” kan worden beschreven, terwijl de persoonlijkheidstrekken op de achtergrond aanwezig waren. Zij was daardoor bijna willoos, passief en kritiekloos getuige van de ontuchtige handelingen.
De psycholoog heeft geconcludeerd dat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
De rechtbank is, gelet op het rapport en de indruk die zij ter terechtzitting van verdachte heeft gekregen, van oordeel dat verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Verdachte is strafbaar, nu overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd om verdachte te veroordelen tot een werkstraf van 150 uur, subsidiair 75 dagen hechtenis, waarvan 50 uur, subsidiair 25 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie heeft daarbij de bijzondere voorwaarden voorgesteld dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen van de reclassering, dat verdachte zich zal houden aan de meldplicht en dat verdachte de door de reclassering geadviseerde behandeling zal ondergaan.
De raadsman heeft verzocht een voorwaardelijke straf aan verdachte op te leggen. Hij heeft daartoe een aantal omstandigheden aangevoerd, namelijk dat niet is voldaan aan de verhoorplicht minderjarigen, dat de feiten langer geleden zijn gebeurd, dat verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, dat verdachte een blanco strafblad heeft, dat verdachte op zich geen kwade bedoelingen heeft gehad en dat zij oprecht spijt heeft en op eigen initiatief met een behandeling is gestart.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachtes toenmalige partner heeft seksuele handelingen verricht met twee jonge meisjes die op dat moment aan hun beider zorg en waakzaamheid waren toevertrouwd, waarbij is meegegaan in de natuurlijke seksuele nieuwsgierigheid die de meisjes hadden. De meisjes bevonden zich in een zeer kwetsbare fase van hun seksuele ontwikkeling, namelijk de puberteit. Er is sprake geweest van een uit de hand gelopen seksuele voorlichting. Verdachte is daarbij aanwezig geweest, maar heeft niet ingegrepen om dit te voorkomen of dit een halt toe te roepen. Verdachte heeft de grenzen die zij als volwassene naar een jeugdige in acht behoort te nemen overschreden en daarmee de lichamelijke en emotionele integriteit van de slachtoffers geschonden. Het is algemeen bekend dat de gevolgen van seksuele contacten bij jonge kinderen ernstig en langdurig kunnen zijn.
Bij het bepalen van de strafmodaliteit en de hoogte daarvan heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte first offender is en in haar voordeel is meegewogen dat verdachte het strafwaardige van dit handelen al kort na het gebeurde heeft ingezien. Verdachte heeft zelf hulp gezocht en is thans vrijwillig onder behandeling. Ook houdt de rechtbank er rekening mee dat verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Alles overwegende acht de rechtbank de eis van de officier van justitie passend en geboden. Zij zal deze overnemen. Ook zal de rechtbank het advies van de reclassering volgen en bij het voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden stellen, onder meer dat verdachte behandeling dient te volgen.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer1] heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 1.000,-- gevoegd in het strafproces ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde. Ook wordt de wettelijke rente gevorderd en is verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het gevorderde toewijsbaar is.
De raadsman heeft primair aangevoerd dat het causaal verband tussen de door verdachte verrichte handelingen en de schade niet is komen vast te staan. Subsidiair heeft hij aangevoerd dat de vordering aanzienlijk gematigd dient te worden.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en wat verder ter zitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden. Het is een ervaringsgegeven dat jeugdigen die worden geconfronteerd met ontucht, daar (in hun latere leven) schade van kunnen ondervinden. De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat de uitspraak waarnaar is verwezen ter onderbouwing van de vordering ziet op een andere situatie en een verdergaande inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer inhield dan thans aan verdachte ten laste is gelegd.
De rechtbank zal de geleden immateriële schade naar redelijkheid begroten op € 500,-, nu ervan uit mag worden gegaan dat deze schade in ieder geval is geleden. De wettelijke rente zal worden toegewezen over dat bedrag met ingang van 31 oktober 2009.
Met betrekking tot de overigens gevorderde immateriële schade zal de benadeelde partij niet‑ontvankelijk worden verklaard.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om aan de verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van na te noemen som geld ten behoeve van voornoemde benadeelde partij.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 27, 36f, 48, 57, 247 en 248 van het Wetboek van Strafrecht.