ECLI:NL:RBGEL:2013:2150

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 augustus 2013
Publicatiedatum
5 augustus 2013
Zaaknummer
05/860865-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Welbergen
  • mr. E.G. De Jong
  • mr. Cremers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval op het Kruidvat te Zutphen leidt tot deels voorwaardelijke gevangenisstraf

Op 6 augustus 2013 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 11 januari 2013 een overval heeft gepleegd op het Kruidvat in Zutphen. De verdachte, die op dat moment gedetineerd was, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. Willemse. Tijdens de zitting op 23 juli 2013 werd het bewijs tegen de verdachte besproken, waaronder zijn bekennende verklaring en de aangiften van de slachtoffers. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met geweld en bedreiging met een vuurwapen de medewerkers van de winkel had gedwongen tot de afgifte van geld. Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van diefstal van goederen uit een andere winkel op 11 april 2013. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte schuldig was aan afpersing en diefstal, en legde een gevangenisstraf op van dertig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met de psychische toestand van de verdachte, zijn motivatie voor behandeling en de impact van zijn daden op de slachtoffers. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht en deelname aan een behandeltraject. De benadeelde partij werd gedeeltelijk in het gelijk gesteld, met een schadevergoeding van € 260,00 voor materiële schade. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers, en dat een zware straf noodzakelijk was om de rechtsorde te handhaven.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Meervoudige kamer
Parketnummer: [jw.sys.1.verdachte_1_parketnummer]05/860865-13
Uitspraak d.d. 6 augustus 2013
Tegenspraak

VONNIS

in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres 1],
thans gedetineerd in het huis van bewaring [HvB].
Raadsman mr. Willemse, advocaat te Ulft.
Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 23 juli 2013.
De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 januari 2013 te Zutphen met het oogmerk om zich en/of
een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met
geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] (werkzaam bij [winkel 1]) heeft gedwongen
tot de afgifte van een hoeveelheid geld (euro 265,00), in elk geval van enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [winkel 1], in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld
hierin bestond(en) dat
hij, verdachte, met (gezichts)bedekkende kleding het [winkel 1] is binnengegaan
en/of
bij/voor een kassa is gaan staan en/of
(dreigend/dwingend) een pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend
voorwerp, (uit zijn jas) heeft gepakt/gehaald en/of
(dreigend/dwingend) heeft gezegd: "Open de kassa" en/of "Ik wil het geld, doe
die kassa open, nu!" en/of
(dreigend/dwingend) voornoemd pistool, althans een op een vuurwapen gelijkend
voorwerp, in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gehouden
en/of
een (geopende) (plastic) tas/zak voor voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft
(vast)gehouden;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 11 april 2013 te Zutphen met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen pindakaas en/of roomboter, in
elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [winkel 2], in
elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
art 310 Wetboek van Strafrecht.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Aanleiding tot het onderzoek
Op 11 januari 2013 om 19:41 uur kwam bij de Meldkamer Oost-Nederland de telefonische melding binnen dat ‘[winkel 1]’ aan de [adres 2] te Zutphen net door een man was overvallen. De man zou onder bedreiging van een pistool geld uit de kassalade hebben gehaald en zou vervolgens te voet het centrum ingelopen zijn.
Op 11 april 2013 werd door de beveiliging van [winkel 2] te Zutphen een man aangehouden nadat was gezien dat hij een pot pindakaas in zijn jaszak had gestoken. In de jaszak van de man, die [verdachte] bleek te heten, werd een pot pindakaas en een pak roomboter aangetroffen.
Standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Standpunt van de verdachte / de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte terzake de beide hem ten laste gelegde feiten een bekennende verklaring heeft afgelegd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank gaat bij de beoordeling van de ten laste gelegde feiten uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Aangezien verdachte zowel bij de politie [2] als ter terechtzitting [3] duidelijk en ondubbelzinnig een bekennende verklaring heeft afgelegd, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
Naast deze verklaring van verdachte is voor het bewijs voorhanden de aangifte van [slachtoffer 1] en haar latere verklaring [4] , de aangifte van [slachtoffer 2] [5] , het relaas van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] [6] en de aangifte namens [winkel 2] [7] .
De rechtbank komt op basis van het vorenstaande tot een bewezenverklaring van de aan verdachte ten laste gelegde feiten.
Bewezenverklaring
Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op 11 januari 2013 te Zutphen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (werkzaam bij [winkel 1]) heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld (euro 265,00), toebehorende aan [winkel 1], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, met (gezichts)bedekkende kleding het [winkel 1] is binnengegaan
en
bij/voor een kassa is gaan staan en een pistool uit zijn jas heeft gepakt/gehaald en
dreigend/dwingend heeft gezegd: "Open de kassa" en/of "Ik wil het geld, doe die kassa open, nu!" en
dreigend/dwingend voornoemd pistool in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gehouden
en
een (geopende) (plastic) tas/zak voor voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft (vast)gehouden;
2.
hij op 11 april 2013 te Zutphen met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening heeft weggenomen pindakaas en roomboter, toebehorende aan [winkel 2].
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven:
feit 1: afpersing;
feit 2: diefstal.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte terzake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur drie jaar waarvan een gedeelte van één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar met als bijzondere voorwaarde een meldingsgebod, een ambulante behandelverplichting alsmede een eventuele kortdurende klinische opname, een leefstijltraining en een deelname aan een schuldhulpverlening zoals door de reclassering geadviseerd. De officier heeft in haar eis met name betrokken de bijzondere ernst van de onder 1 aan verdachte verweten overval op medewerkers van [winkel 1], de impact die dergelijke feiten op de slachtoffers heeft en – naar de ervaring leert - de lange tijd die slachtoffers ten gevolge daarvan nog met angstgevoelens van doen hebben, alsmede met de richtlijnen die door het openbaar ministerie worden gehanteerd voor dit soort gewapende overvallen. Daarnaast heeft de officier laten meewegen de omstandigheden zoals die in het reclasseringsrapport over verdachte naar voren zijn gebracht, de in het reclasseringsrapport opgenomen bevindingen en diagnose van Kairos - onder meer inhoudende een ernstig depressieve stoornis met psychotische kenmerken - en de als hoog/gemiddeld door de reclassering ingeschatte kans op recidive. De officier acht een proeftijd van drie jaar aangewezen, gelet op het lange traject dat verdachte in het kader van het opgestelde plan van aanpak nog dient te ondergaan en teneinde dat traject voldoende te kunnen waarborgen.
Door de raadsman is aangevoerd dat de overval op [winkel 1] vooral was bedoeld als een schreeuw om hulp. Gelet op de lichamelijke en geestelijke toestand van verdachte op dat moment - verdachte woog zo’n 45 tot 48 kilo en had gedachten van zelfdoding -, de toedracht van de overval en de daarbij door verdachte gedane uitlatingen “dat hij niet anders kon” en “sorry” in samenhang met de bevindingen uit de verdiepingsdiagnostiek bij Kairos, maken in de visie van de raadsman dat verdachte ten tijde van het plegen van dat feit als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Bij het bepalen van de strafmaat dient ook in ogenschouw te worden genomen dat verdachte blijkens zijn strafblad zeer lange tijd vrijwel niet meer met justitie in aanraking is gekomen en dat hij nooit eerder voor dit soort feiten is veroordeeld. Verdachte is gemotiveerd om uitvoering te geven aan het door de reclassering opgestelde plan van aanpak. Een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van vijftien maanden met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht met een proeftijd van maximaal twee jaar en met de voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd is volgens de raadsman een meer passende straf, ook in vergelijking met straffen die elders in het land in afwijking van de door de officier bedoelde richtlijnen wel plegen te worden opgelegd door rechtbanken. Daarbij is door de raadsman verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 juli 2010 waarbij een gevangenisstraf werd opgelegd van twaalf maanden waarvan acht maanden voorwaardelijk (LJN: BN2378).
De rechtbank acht na te melden beslissing in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft verder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 11 januari 2013 een filiaal van [winkel 1] overvallen aan de [adres 2] te Zutphen. Van tevoren had verdachte zich georiënteerd en deze winkel uitgekozen omdat naast de winkel een steegje was gelegen, zodat hij makkelijk weg kon komen. Verdachte heeft onder bedreiging met een pistool de beide medewerksters van [winkel 1] bewogen tot afgifte van geld. Verdachte heeft dusdoende de slachtoffers grote angst aangejaagd en hun gevoel van veiligheid in ernstige mate aangetast. Verdachte heeft dat - naar zijn zeggen - op dat moment niet onderkend, aangezien hij enkel was gefocust op het vinden van een oplossing uit de problematische situatie waarin hij verkeerde. Verdachte heeft met zijn handelwijze inbreuk gemaakt op de persoonlijke vrijheid van de slachtoffers.
Een dergelijke overval behoort tot een categorie strafbare feiten die een ernstige inbreuk maakt op de rechtsorde en gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving veroorzaakt. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke overvallen daarvan veelal langdurige en ernstige psychische gevolgen ondervinden. Op een dergelijk feit kan in beginsel niet anders worden gereageerd dan met een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij sinds 2000 niet meer met justitie in aanraking is geweest, en voordien nimmer voor een vergelijkbaar feit is veroordeeld, zodat verdachte in dat opzicht als een first offender moet worden beschouwd.
Uit het door de reclassering opgemaakte rapport van 8 juli 2013 komt onder meer naar voren dat de gepleegde delicten voortkomen uit financiële problemen en een opeenstapeling van praktische- (verlies huis, schulden, geen dagbesteding) en emotionele problemen (depressieve gevoelens, verlies van energie). Verdachte gebruikte tot aan de overval basecoke en daarna nog cannabis. Verdachte is na twintig jaar clean te zijn geweest de laatste 2 á 3 jaar weer gaan gebruiken. Zijn sociale netwerk is niet omvangrijk, maar hij heeft veel ondersteuning van zijn zussen. De kans op recidive wordt als hoog/gemiddeld ingeschat (er is nog veel instabiliteit waardoor op dit moment het risico hoger ligt, maar gezien zijn motivatie en medewerking zal dit in de toekomst mogelijk lager liggen). Uit een door de reclassering bij Kairos aangevraagde verdiepingsdiagnostiek komt onder meer naar voren dat verdachte afhankelijkheid had van meerdere middelen en er sprake is van een depressieve stoornis met psychotische kenmerken.
Uit de toelichting op de door Kairos opgemaakte diagnostiek komt onder meer naar voren dat verdachte een persoon is met beneden gemiddeld tot gemiddeld intelligentieniveau en dat hij gedurende zijn leven al eerder middelenafhankelijkheid kent. Daarnaast komt naar voren dat hij een problematische rouwverwerking heeft, waardoor een depressie is ontwikkeld. Hij beschikt over gebrekkige copingvaardigheden. De sociale desintegratie is momenteel beperkt, waarbij de huidige detentiesituatie een grote rol lijkt te spelen.
De behandelmotivatie lijkt momenteel goed. Verdachte is bijvoorbeeld zelf gestopt met het roken van crack in de periode van vier maanden tussen de overval en het moment van arrestatie. Zijn familie lijkt een sterke positieve factor te zijn (met name zijn zussen), die ondanks zijn verslavingsverleden, nog steeds voor hem beschikbaar zijn en bijvoorbeeld zijn openstaande boetes hebben betaald.
De psychische gesteldheid van verdachte is volgens het rapport binnen detentie aanzienlijk aan het verbeteren, zo is de stemmingsproblematiek sterk afgenomen, is hij van een gewicht van 45 naar 65 kilo gegaan en heeft hij geen suïcidegedachten meer. Echter, verdachte lijkt hierbij een te rooskleurig beeld te schetsen. Het lijkt een verslavingsgevoelige man met gebrekkige copingvaardigheden te zijn, die bij psychische tegenslag weer snel kan terugvallen tot middelengebruik en hieruit voortkomend delictgedrag. Hij beschikt niet over een eigen woning, heeft 12.000 euro schuld en geeft aan dat bij het verminderen van de
methadondosering zijn zucht terugkomt. Hij zou zelf graag opgenomen worden in een
opvanghuis voor mensen op leeftijd met langdurige verslavingsproblematiek al dan niet in de regio (patiënt noemt als voorbeeld het opvanghuis [opvanghuis]). Deze optie is
zeker het overwegen waard. Bij het verlaten van detentie is het namelijk van belang om
betrokkene veel structuur te bieden middels extra toezicht/zorg, het vinden van een
dagbesteding, helpen bij huisvesting en het oplossen van zijn schuldenproblematiek. De
verwachting is dat betrokkene na detentie niet gelijk zijn toevlucht in het gebruiken van
harddrugs zal zoeken, maar bij een voor hem uitzichtloze situatie behoort dit zeker tot de
mogelijkheden, waarbij vervolgens delictgedrag uit financiële noodzaak snel de kop op
kan steken. Verdachte heeft zeer veel (meer dan 10) overlijdenssituaties binnen zijn directe omgeving meegemaakt en de bijhorende emoties zitten zeer hoog. Behandeling lijkt geïndiceerd, maar het betreft een kwetsbare man die snel psychisch lijkt te ontregelen. Binnen een mogelijke behandeling zal hier zeer zeker rekening mee gehouden dienen te worden, aldus Kaïros.
Door de reclassering is geadviseerd een (gedeeltelijk) onvoorwaardelijke gevangenisstraf met een TR (terugdringen recidive)-Traject op te leggen met daaraan gekoppeld een aantal bijzondere voorwaarden.
Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven gemotiveerd te zijn voor behandeling zoals aangegeven in het door de reclassering opgestelde plan van aanpak.
Alles overwegende zal de rechtbank verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden opleggen, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die door verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht. Aan het voorwaardelijke strafdeel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals geformuleerd in het advies van de reclassering.
De rechtbank heeft voor de hoogte van de straf de LOVS-oriëntatiepunten als uitgangspunt genomen. Het oriëntatiepunt met betrekking tot een overval van een winkel met licht geweld/bedreiging en met behulp van een wapen ligt tussen de twee en drie jaar gevangenisstraf onvoorwaardelijk. Tegelijkertijd heeft de rechtbank bij de strafbepaling betrokken dat verdachte nog een langdurige en intensieve behandeling zal moeten ondergaan en dat hij heeft verklaard daartoe bereid en gemotiveerd te zijn.
Het belang van verdachte en van de maatschappij is gediend bij die behandeling.
De rechtbank verbindt aan het voorwaardelijk strafdeel een proeftijd van drie jaren, gezien de ernst van de problematiek bij verdachte en de te verwachten intensiteit van het geplande behandeltraject. Nu geen sprake is van gelijksoortige zaken, volgt de rechtbank de verwijzing van de raadsman naar voormelde uitspraak van de rechtbank Amsterdam niet.
Door de officier is verder de onttrekking aan het verkeer gevorderd van een aantal onder verdachte in beslaggenomen patronen. Van de overige in beslag genomen voorwerpen – de volgnrs. 1 t/m 3 en 6 t/m 13 in de lijst van in beslag genomen voorwerpen – heeft de officier de teruggave aan verdachte gevorderd.
De raadsman heeft zich met betrekking tot de gevorderde onttrekking gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en voor het overige zich geconformeerd aan de door de officier gevorderde teruggave.
De rechtbank zal de onder verdachte in beslag genomen patronen ontrekken aan het verkeer.
Deze patronen zijn bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf aangetroffen en deze aan verdachte toebehorende voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke misdrijven, terwijl dit voorwerpen van zodanige aard betreft dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Van de overige onder verdachte in beslag genomen voorwerpen zal de rechtbank de teruggave aan verdachte bevelen, nu zich daartegen geen strafvorderlijk belang meer verzet.
Vordering tot schadevergoeding en/of schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde]- heeft zich met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van
€ 1.045,00 (waarvan € 260,00 voor materiële schade en € 785,00 voor calamiteitenopvang en nazorg) gevoegd in het strafproces.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van deze vordering met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich ten aanzien van het materiële deel van € 260,00 op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen. Ten aanzien van het overige is de vordering betwist, aangezien deze niet is gespecificeerd en overigens de vraag is of deze kosten niet als reguliere bedrijfskosten moeten worden beschouwd.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en wat verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, voldoende komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden die voor vergoeding in aanmerking komt. De verdachte is voor die schade naar burgerlijk recht aansprakelijk.
De door de benadeelde partij verzochte vergoeding ad € 260,00, ziende op het door verdachte bij de overval afgeperste geldbedrag, zal als niet betwist worden toegewezen.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk verklaard worden in de vordering. Hoewel op zich aannemelijk is dat nazorg is verleend aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], is de vordering op dit punt onvoldoende gespecificeerd en ook ter terechtzitting onvoldoende toegelicht, terwijl een verdere behandeling van de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van na te melden bedrag ten behoeve van genoemd slachtoffer.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 24c, 27, 36b, 36d, 36f, 57, 310, 317 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart, zoals hiervoor overwogen,
bewezendat verdachte
het onder 1 en 2 tenlastegelegdeheeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als:

feit 1: afpersing

feit 2: diefstal

en verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden;
 bepaalt, dat een
gedeelte van tien maanden niet zal worden ten uitvoer gelegdtenzij de rechter later anders mocht gelasten, op de grond dat veroordeelde vóór het einde van een
proeftijd van 3 (drie) jarende navolgende algemene dan wel bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
 stelt als
algemene voorwaardendat de veroordeelde:
1.
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2.
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3.
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 stelt als
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde zich binnen vijf dagen volgend op zijn invrijheidstelling zal melden bij [instelling] en zich vervolgens gedurende het reclasseringstoezicht zal blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht
(meldplicht);
 stelt als
bijzondere voorwaardedat veroordeelde zal deelnemen aan een GI-GGZ Leefstijltraining
(gedragsinterventie);
 stelt als
bijzondere voorwaardedat veroordeelde zich onder behandeling zal stellen bij (Forensische) verslavingszorg – [kliniek], of een soortgelijke instelling voor ambulante forensische zorg, ter behandeling van zijn middelengebruik en rouwproblematiek en zich alsdan zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling(en) door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven (
ambulante behandeling);
 stelt als
bijzondere voorwaardedat veroordeelde zich onder behandeling zal stellen bij de [instelling 2] (onderdeel van [instelling]) ten behoeve van crises, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek gedurende een termijn van maximaal zeven weken indien dat door de reclassering noodzakelijk wordt geoordeeld in verband met het ambulante behandeltraject en zich alsdan zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven
(klinische behandeling);
 beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven patronen, te weten: 47 patronen, Start 6, merk sellier & bellot, cal .22 (nummer 5 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen);
 gelast de
teruggavevan de op de lijst van in beslaggenomen voorwerpen onder de nummers 1 t/m 3 en 6 t/m 13 voorwerpen aan de veroordeelde;
 veroordeelt verdachte tot betaling van
schadevergoeding aan de benadeelde partij
[benadeelde]- van een bedrag van
€ 260,00, met veroordeling van verdachte in de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 verklaart de
benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde] voornoemd, een bedrag
te betalen van € 260,00, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal 5 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door mr. Welbergen, voorzitter, mr. E.G. De Jong en mr. Cremers, rechters, in tegenwoordigheid van Van Bun, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 augustus 2013.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit delen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, als bijlagen opgenomen bij het stamproces-verbaal van de politie Eenheid Oost Nederland, District Noord- en Oost Gelderland, Recherche Team IJsselstreek, gedateerd 30 april 2013, opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4], beiden brigadier bij de recherche Oost Nederland (voor zover niet anders is vermeld).
2.Verklaring verdachte, doorgenummerde dossierpag. 48, 49, 54 73, 80, 81
3.Proces-verbaal terechtzitting 23 juli 2013
4.Aangifte [slachtoffer 1] en latere verhoor, doorgenummerde dossierpag. 116 t/m 119 en 124
5.Aangifte [slachtoffer 2], doorgenummerde dossierpag. 126 en 127
6.Proces-verbaal sporenonderzoek, doorgenummerde dossierpag. 93
7.Aangifteformulier winkeldiefstal, doorgenummerde dossierpag. 173 t/m 175