ECLI:NL:RBGEL:2013:2429

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 augustus 2013
Publicatiedatum
16 augustus 2013
Zaaknummer
05/800225-12
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van valsheid in geschrifte en invoer van munitie

In de zaak voor de Militaire Kamer van de Rechtbank Gelderland, die op 19 augustus 2013 werd behandeld, stond de verdachte terecht op beschuldiging van valsheid in geschrifte en het zonder toestemming invoeren van munitie. De tenlastelegging betrof onder andere het gebruik van vervalste formulieren 'Non Dangerous Goods' en het invoeren van koperen hulzen en scherpe patronen vanuit Afghanistan. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouwen, mr. T.H. ten Wolde en mr. A.H. Staring, terwijl de officier van justitie, mr. S.Z. Wiarda, het woord voerde voor de aanklacht.

Tijdens de zitting op 5 augustus 2013 werd het bewijs tegen de verdachte besproken. De militaire kamer oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren voor het eerste feit, namelijk het gebruik van het vervalste formulier. Er was geen bewijs dat de verdachte betrokken was bij de verzending van de goederen, anders dan het bevestigen van het formulier. De hulzen werden niet als gevaarlijke stoffen aangemerkt, waardoor de verdachte werd vrijgesproken van dit feit.

Wat betreft het tweede feit, de invoer van munitie, was de officier van justitie van mening dat de hulzen herbruikbaar waren en onder de wetgeving vielen. De verdediging betoogde echter dat de verdachte niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor het ontbreken van toestemming, omdat hij niet op de hoogte was van de procedure. De militaire kamer concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de hulzen hergebruikt konden worden en dat de verdachte niet betrokken was bij de andere items. Uiteindelijk werd de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten, omdat niet kon worden bewezen dat hij zich schuldig had gemaakt aan de beschuldigingen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Promis II
Parketnummer : 05/800225-12
Data zittingen : 21 januari 2013 en 05 augustus 2013
Datum uitspraak : 19 augustus 2013
TEGENSPRAAK
Vonnis van de militaire kamer in de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland
tegen
naam :
[verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
raadsvrouw : mr. T.H. ten Wolde ,
tevens aanwezig : mr. A.H. Staring, beiden advocaat te Arnhem.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op meerdere tijdstippen althans op enig tijdstip in of omstreeks de
periode van 12 december 2011 tot en met 16 januari 2012 te Mazar-e-Sharif in
Afghanistan, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, opzettelijk gebruik heeft/hebben gemaakt van (een) vals(e) of
vervalst(e) formulier(en) "Non Dangerous Goods"(dossierpagina 52 en/of 54
en/of 168 en/of 182), - (elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot
bewijs van enig feit te dienen - als ware die/dat geschrift(en) echt en
onvervalst, bestaande dat gebruikmaken hierin dat een of meerdere van
voornoemde formulieren "Non Dangerous Goods" door verdachte en/of zijn
mededader(s) is/zijn bevestigd op een of meerdere pallet(s)/Movebox(en)
althans een voor verzending van goederen (per vliegtuig naar Nederland)
bestemd voorwerp/object en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat er
ten aanzien van een of meerdere zich op/in die pallet(s)/Movebox(en)
bevindende/aanwezige goed(eren, (namelijk 176 kilogram, althans een grote
hoeveelheid koperen hulzen van diverse kalibers en/of 203, althans een aantal
scherpe patronen kaliber 5.56 mm en/of 2120, althans een aantal, scherpe
patronen kaliber 5.56 mm en/of kaliber 9 mm en/of een onderdeel van een
lanceerinrichting bestemd voor het afschieten van een granaat), sprake was van
gevaarlijke stoffen als bedoeld in artikel 2, sub 1 van het Besluit vervoer
gevaarlijke stoffen door de lucht;
2.
hij op of omstreeks 16 januari 2012 te Eindhoven, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen althans alleen, zonder
consent, een onderdeel van een of meer wapens van categorie II, te weten een
lanceerinrichting (bestemd voor het afschieten van een granaat) en/of
(onderdelen van) munitie van categorie II en/of categorie III, te weten 176
kilogram (althans een grote hoeveelheid) koperen hulzen van diverse kalibers
en/of (in een OPS-vest) 203 scherpe patronen kaliber 5.56 mm en/of 2120
althans een groot aantal scherpe patronen, kaliber 9 mm en/of 5.56 mm
(koelbox), heeft doen binnenkomen vanuit Afghanistan; De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is laatstelijk op 05 augustus 2013 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. T.H. ten Wolde, advocaat te Arnhem. Eveneens verschenen is mr. A.H. Staring, kantoorgenoot van mr. Ten Wolde.
De officier van justitie, mr. S.Z. Wiarda, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.

3.De beslissing inzake het bewijs

Vrijspraak feit 1
Met de raadsvrouw van verdachte en de officier van justitie is de militaire kamer van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 tenlastegelegde feit.
Van betrokkenheid van verdachte bij de ondehavige verzending van goederen per vliegtuig vanaf Mazar-e-Sharif naar Nederland, anders dan het bevestigen van een formulier ‘Non Dangerous Goods’ op een kist met lege hulzen, is niet gebleken. Van medeplegen is derhalve geen sprake.
De betrokken lege hulzen zijn niet aan te merken als gevaarlijke stoffen in de zin van artikel 2, sub 1 van het Besluit vervoer gevaarlijke stoffen door de lucht. Er was derhalve geen sprake van het vervoer van “Dangerous Goods’ in de zin van voornoemde besluit. Derhalve kan niet worden bewezen dat verdachte het formulier “Non Dangerous Goods” valselijk heeft gebruikt, zodat de militaire kamer verdachte vrij zal spreken van dit feit.
Vrijspraak feit 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat het feit, ten aanzien van de koperen hulzen, wettig en overtuigend bewezen kan worden. De officier van justitie is de mening toegedaan dat deze hulzen herbruikbaar zijn. De hulzen vallen daarom onder categorie III van de Wet wapens en munitie. De hulzen zijn door verdachte en zijn medeverdachte verstuurd in strijd met de wetgeving en er was derhalve consent voor nodig. Voor de overige goederen heeft de officier van justitie gerequireerd tot vrijspraak.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht om verdachte vrij te spreken van het onder 2 tenlastegelegde. Verdachte kan niet verantwoordelijk gehouden worden voor het ontbreken van consent omdat hij onbekend was met deze procedure. Dit viel ook niet onder zijn verantwoordelijkheid. Subsidiair meent de verdediging dat verdachte ontslagen moet worden van alle rechtsvervolging. De raadsvrouw van verdachte heeft hiertoe aangevoerd dat de lege hulzen niet onder categorie II van de Wet wapens en munitie vallen. Voorts meent de verdediging dat wanneer de hulzen onder categorie III van de Wet wapens en munitie vallen, verdachte in zijn hoedanigheid van militair in werkelijke dienst op grond van artikel 3a, eerste en vierde lid van de Wet wapens en munitie juncto artikel 2, sub a onder ten eerste van de Regeling wapens en munitie krijgsmacht 1997, gerechtigd was om een wapen of munitie van de categorie III te doen binnenkomen zonder dat op hem artikel 14, eerste lid van de Wet wapens en munitie van toepassing was.
Beoordeling door de militaire kamer
Met de officier van justitie is de militaire kamer van oordeel dat niet is gebleken dat verdachte enige bemoeienis heeft gehad met de in feit 2 genoemde items, met uitzondering van de koperen hulzen. Dit betekent dat verdachte wordt vrijgesproken van betrokkenheid bij die andere items.
Ten aanzien van het zonder consent invoeren van (lege) koperen hulzen door verdachte merkt de militaire kamer het volgende op.
Uit de Memorie van Toelichting van artikel 3 van de Wet wapens en munitie blijkt dat lege hulzen van afgeschoten patronen niet zonder meer geschikt zijn om opnieuw munitie van te maken en in het algemeen niet onder de bepaling van dit artikel vallen. [1]
De militaire kamer constateert dat ook in dit geval onvoldoende vast is komen te staan dat de lege hulzen hergebruikt konden worden en is derhalve van oordeel dat deze niet als munitie in de zin van de Wet Wapens en Munitie kunnen worden aangemerkt. Het enkele feit dat een deskundige de hulzen wel als munitie classificeert, maakt dit naar het oordeel van de militaire kamer niet anders, nu door hem niet is onderbouwd dat en hoe deze lege hulzen kunnen worden hergebruikt als munitie(onderdelen). De militaire kamer merkt in dit verband op dat uit het dossier blijkt dat de lege hulzen bestemd waren voor verschroting.. Ten overvloede merkt de militaire kamer op dat het geen feit van algemene bekendheid is dat deze hulzen hergebruikt kunnen worden. Nu voor het overige niet is gebleken dat voor het invoeren in Nederland van lege hulzen een consent in de zin van de Wet Wapens en Munitie is vereist zal de militaire kamer verdachte ook hier van vrijspreken.

5.De beslissing

De militaire kamer, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten.
Aldus gewezen door:
mr. T.P.E.E. van Groeningen (voorzitter), mr. J.M. Hamaker (rechter) en kapitein ter zee van administratie mr. F.N.J. Jansen (militair lid),
in tegenwoordigheid van mr. H.L. Miedema en mr. F. van Dijk, griffiers
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 augustus 2013.

Voetnoten

1.Memorie van Toelichting, 14 413, p. 26.