ECLI:NL:RBGEL:2013:2526

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 augustus 2013
Publicatiedatum
21 augustus 2013
Zaaknummer
AWB-13_1836
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M. Groverman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestemmingsplan en gebruik van pand voor recreatief nachtverblijf

In deze zaak gaat het om een geschil tussen eisers en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe over de handhaving van een bestemmingsplan. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder, dat het gebruik van een pand door een derde partij (B) voor recreatief nachtverblijf niet in strijd is met de bestemming van het perceel. De rechtbank Gelderland heeft op 15 augustus 2013 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank oordeelt dat het standpunt van verweerder onjuist is. Het gebruik van het pand door B als recreatiewoning is in strijd met de bestemming 'recreatieve doeleinden' zoals vastgelegd in het bestemmingsplan 'De Pas'. De rechtbank stelt vast dat er geen concreet zicht is op legalisering van het gebruik van het pand als woning, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die handhaving zouden uitsluiten. De rechtbank vernietigt de besluiten van verweerder van 19 februari 2013 en 18 juni 2013, en veroordeelt verweerder tot vergoeding van de proceskosten van eisers. De uitspraak benadrukt het belang van de naleving van bestemmingsplannen en de rol van de gemeente in de handhaving daarvan.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Team bestuursrecht
zaaknummer: SBR 13/1836

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eisers], te[woonplaats], eisers

(gemachtigde: mr. J.A.J.M. van Houtum),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Overbetuwe, verweerder
(gemachtigden: mr. E. Karman en mr. M. Wolters).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij](hierna tezamen: B), te [woonplaats].

Procesverloop

Bij besluit van 16 oktober 2012 heeft verweerder onder aanzegging van bestuursdwang aan B de volgende last opgelegd:
“Lastgeving
Wij gelasten dat het gebruik van het pand [aanduiding pand] [hierna: het pand] als woning vóór 5 januari 2013 wordt gestaakt en gestaakt blijft.”
Bij besluit van 4 december 2012 heeft verweerder de last als volgt gewijzigd:
“Lastgeving
Wij gelasten dat het gebruik van uw perceel en het daarop aanwezige pand voor woondoeleinden aan de [aanduiding pand] in strijd met de bestemming, vóór 5 januari 2013 wordt gestaakt en gestaakt blijft. U dient concreet het gebruik van het pand ten behoeve van permanente bewoning te staken en gestaakt te houden."
Bij besluit van 19 februari 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 18 juni 2013 heeft verweerder geweigerd ook handhavend op te treden tegen recreatief woongebruik van het pand.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2013.
Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde, voornoemd.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, voornoemd.
De derde-partij (B) is verschenen.

Overwegingen

1.
Het geschil betreft het gebruik van het pand voor woondoeleinden door B.
Het betrokken perceel ligt naast het agrarisch bedrijf van eisers.
Volgens eisers gaat - kort gezegd - de opgelegde last niet ver genoeg.
2.
Eerder heeft verweerder, bij besluit van 1 juni 2010, aan B een onder meer tot beëindiging van het gebruik van het pand als woning strekkende last onder dwangsom opgelegd. Dit besluit is bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 6 juni 2012 (nr. 201107360/1/A1) in rechte onaantastbaar geworden. Daarmee staat vast dat gebruik van het pand - een voormalig agrarisch bedrijfspand met inwendige bedrijfswoning, dat door B zonder onherroepelijk geworden bouwvergunning tot burgerwoning is verbouwd - als woning in strijd is met de ingevolge het bestemmingsplan “De Pas” voor het perceel geldende bestemming “recreatieve doeleinden” en daarom verboden is, dat geen concreet zicht bestaat op legalisering en ook verder geen bijzondere omstandigheden aanwezig zijn om van handhaving af te zien. Niet in geschil is dat sindsdien niets relevants is veranderd en dat verweerder dus nog steeds handhavend kan optreden tegen bewoning van het pand.
Omdat die last van 1 juni 2010 niet is uitgevoerd, heeft verweerder bij het primaire besluit van 16 oktober 2012 zodanige last onder aanzegging van bestuursdwang aan B opgelegd.
Met het wijzigingsbesluit van 4 december 2012 is kennelijk beoogd duidelijk te maken - zoals ook naar voren komt uit het bestreden besluit en het daaraan ten grondslag liggende advies van de Commissie van advies voor de bezwaarschriften van 11 februari 2012 (lees: 2013) - dat verweerder zich op het standpunt stelt dat gebruik voor niet-permanente, recreatieve bewoning en dus het gebruik van het pand als recreatiewoning, gelet op de bestemming “recreatieve doeleinden”, niet is verboden en dat de last dus niet op beëindiging van dat gebruik ziet.
3.
B, die ook bezwaar gemaakt heeft tegen het besluit tot oplegging van de last onder bestuursdwang, heeft tegen de ongegrondverklaring daarvan geen beroep ingesteld.
4.
Hangende het beroep van eisers heeft verweerder bij voormeld besluit van 18 juni 2013 geweigerd ook handhavend op te treden tegen recreatief woongebruik van het pand door B, waarbij hij zich op het standpunt stelt dat feitelijk geen permanente, maar slechts recreatieve bewoning plaatsvindt en - nogmaals - dat gebruik voor niet-permanente, recreatieve bewoning en dus gebruik van het pand als recreatiewoning, gelet op de bestemming “recreatieve doeleinden”, niet is verboden.
Eisers en verweerder hebben de rechtbank verzocht het door hen gemaakte bezwaar tegen het besluit van 18 juni 2013 met toepassing van artikel 7:1a van de Awb bij de beoordeling te betrekken. B heeft ter zitting verklaard daartegen geen bezwaar te hebben.
De rechtbank merkt het besluit van 18 juni 2013 aan als een wijziging van het bestreden besluit van 19 februari 2013, zodat het beroep daartegen, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, van rechtswege mede betrekking heeft op het besluit van 18 juni 2013. Het bezwaar tegen dat besluit zal daarom - zoals partijen wensen - bij de beoordeling worden betrokken.
5.
Het geschil spitst zich toe op het door eisers bestreden standpunt van verweerder dat - kort gezegd - gebruik van het perceel en het pand voor recreatief nachtverblijf en als recreatiewoning niet in strijd met de bestemming en dus niet verboden is, en de last niet mede op beëindiging van dat gebruik behoort te zien.
De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van verweerder niet juist is.
Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
6.
In het bestemmingsplan "De Pas" is de bestemming "recreatieve doeleinden" niet gedefinieerd.
Artikel 5, dat op deze bestemming betrekking heeft, luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
1.
De gronden, aangewezen voor recreatieve doeleinden, zijn uitsluitend bestemd voor gebruik als zodanig.
2.
Op deze gronden mogen […] uitsluitend bij de in het vorige lid bedoelde bestemming behorende bouwwerken, zoals tribunes, kleed- en clubgebouwen, worden gebouwd.
3. […].
In artikel 12 van de planvoorschriften is het verbod vervat om - kort gezegd - gronden en opstallen te gebruiken in strijd met de bestemming.
7.
Uit de plantoelichting - van februari 1976 - blijkt dat het plan de uitwerking betreft van het eerder, in een structuurplan en andere beleidsstukken, als sport- en openluchtrecreatie aangewezen terrein, dat ook als “sportpark” wordt aangeduid, en dat het nieuwe terrein - dat voor "recreatieve doeleinden" is bestemd - voorziet in een uitbreiding van het “sportterrein”, waarbij het aantal velden aanzienlijk wordt uitgebreid, het zwembad in omvang hetzelfde blijft, en ruimte gereserveerd is voor de bouw van kleed- en club-accomodatie en tribunes.
8.
De rechtbank is van oordeel dat niet valt in te zien dat uit de planvoorschriften moet worden afgeleid - hetgeen verweerder doet en eisers bestrijden - dat de planwetgever met de bestemming "recreatieve doeleinden" een ruime betekenis voor ogen heeft gehad en dat daaronder dus moet worden begrepen: gebruik voor recreatief nachtverblijf en als recreatiewoning. Daarvoor bieden die voorschriften juist geen aanknopingspunt. Ook ligt de lezing van verweerder niet voor de hand wegens het verschil in ruimtelijke uitstraling van een bestemming recreatief nachtverblijf / recreatiewoning en een dagrecreatieve (sport-) bestemming. Voorts biedt ook de plantoelichting - anders dan verweerder stelt - geen aanknopingspunt voor het oordeel dat de planwetgever iets anders dan uitsluitend een sportparkachtige bestemming voor ogen heeft gehad; de rechtbank is van oordeel dat het tegendeel het geval is. Verder kan ook uit de uitspraak van de Afdeling van 6 juni 2012 - in het bijzonder uit de overweging: “Het is wel mogelijk om het pand in dat geval te gebruiken conform de huidige bestemming […]” - niet worden afgeleid - hetgeen verweerder wil - dat gebruik voor recreatief nachtverblijf en als recreatiewoning conform de bestemming is.
9.
Uit het vorenstaande volgt dat geoordeeld moet worden dat ook gebruik voor recreatief nachtverblijf en als recreatiewoning in strijd is met de bestemming "recreatieve doeleinden" als bedoeld in artikel 5 van de planvoorschriften.
Gelet op artikel 12 van de planvoorschriften, is dus ook zodanig gebruik verboden.
Het hiertoe strekkende betoog van eisers is dus juist en treft doel.
10.
De rechtbank voegt aan het vorenstaande nog toe, dat het gebruik van het perceel en het pand dat door B wordt gemaakt omstreeks het nemen van het bestreden besluit van 19 februari 2013, althans in elk geval ten tijde van het nemen van het wijzigingsbesluit van 18 juni 2013, niet kan worden aangemerkt als gebruik voor recreatief nachtverblijf en als recreatiewoning. Met andere woorden: ook als het laatstbedoelde gebruik zou zijn toegestaan, valt het eerstbedoelde gebruik door B - anders dan verweerder en B willen - daar niet onder.
In dit verband acht de rechtbank het volgende van belang.
Allereerst is het pand geen recreatiewoning in de gebruikelijke betekenis, maar een woning die - ook in bouwkundig opzicht - is ingericht voor permanente bewoning. Voorts huurt B weliswaar elders voor bepaalde tijd (van 18 maart tot 17 september 2013) een gemeubileerde woning, maar bewoont B het pand vrijwel wekelijks van de (late) vrijdagmiddag tot de (vroege) maandagochtend, gebruikt B het pand als postadres en als permanent verblijf voor de honden, die B dagelijks komt verzorgen, heeft B vrijwel zijn gehele inboedel in het pand gelaten en staat B bij de gemeentelijke basisadministratie nog steeds in het pand ingeschreven.
11.
De conclusie is, dat het beroep tegen het bestreden besluit van 19 februari 2013 en het besluit van 18 juni 2013 gegrond is.
Die besluiten zullen worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2, 3:4, eerste lid, en 7:12, eerste lid, van de Awb.
Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarbij zal hij er dus van moeten uitgaan dat ook gebruik van het perceel en het pand voor recreatief nachtverblijf en als recreatiewoning in strijd is met de bestemming "recreatieve doeleinden" als bedoeld in artikel 5 van de planvoorschriften.
De rechtbank acht geen situatie aanwezig, waarin de aan de besluiten klevende gebreken met toepassing van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb door verweerder zouden kunnen worden hersteld, en waarin het geraden is dat de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in de zaak voorziet.
Verweerder zal worden veroordeeld in de door eisers gemaakte proceskosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, berekend op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (2 punten voor het indienen van de beroepschriften, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 472, en een wegingsfactor 1).
Verweerder zal worden opgedragen het door eisers betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de besluiten van verweerder van 19 februari 2013 en 18 juni 2013;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160 aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in betaling van de proceskosten van eisers tot een bedrag van
€ 1416.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Groverman, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Abdulhaliq, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op .
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.