In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door de officier van justitie tegen de beslissing van de rechter-commissaris in de rechtbank Gelderland, die op 17 juli 2013 de vordering tot tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis had afgewezen. De veroordeelde was eerder op 14 december 2012 door de politierechter veroordeeld tot een gebiedsverbod in Nijmegen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-naleving. Op 15 juli 2013 werd de veroordeelde aangehouden op verdenking van bedreiging met een mes, terwijl hij zich in het gebied bevond waar het verbod gold. Na zijn vrijlating op 16 juli 2013 werd hij opnieuw aangehouden op bevel van de officier van justitie wegens overtreding van het gebiedsverbod. De politierechter oordeelt dat de politie niet onverwijld een vordering tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis heeft ingediend, zoals vereist door artikel 38x van het Wetboek van Strafrecht. De politierechter stelt vast dat de procedure voor dit hoger beroep atypisch is, omdat deze niet volledig is geregeld in het Wetboek van Strafvordering. De politierechter concludeert dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn hoger beroep, ondanks de afwezigheid van een schriftelijke appèlschriftuur. Na behandeling van de zaak op 26 juli en 23 augustus 2013, waarbij de veroordeelde aanwezig was, komt de politierechter tot de conclusie dat de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis moet worden afgewezen. De politierechter vernietigt de eerdere beslissing en wijst de vordering af, waarbij hij de relevante artikelen van het Wetboek van Strafrecht in acht neemt.