ECLI:NL:RBGEL:2013:2590

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 augustus 2013
Publicatiedatum
27 augustus 2013
Zaaknummer
12/1407
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.C. Quak
  • D.T.P.J. Damen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing rechter-commissaris inzake vervangende hechtenis na overtreding gebiedsverbod

In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door de officier van justitie tegen de beslissing van de rechter-commissaris in de rechtbank Gelderland, waarbij een vordering tot tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis werd afgewezen. De veroordeelde was eerder op 14 december 2012 veroordeeld tot een gebiedsverbod in Nijmegen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-naleving. Op 3 juli 2013 werd de veroordeelde aangehouden op verdenking van heling, terwijl hij zich in het gebied bevond waar het verbod gold. Na zijn vrijlating op 4 juli 2013 werd hij opnieuw aangehouden op bevel van de officier van justitie wegens overtreding van het gebiedsverbod.

De politierechter oordeelt dat de politie niet onverwijld een vordering tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis heeft ingediend, zoals vereist door artikel 38x van het Wetboek van Strafrecht. De rechter stelt vast dat de aanhouding op 4 juli 2013 niet in overeenstemming was met de wettelijke vereisten, omdat de politie had moeten handelen bij de constatering van de overtreding van het gebiedsverbod. De politierechter concludeert dat de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis moet worden afgewezen, omdat niet is voldaan aan de procedurele vereisten.

De beslissing van de politierechter vernietigt de eerdere beslissing van de rechter-commissaris en wijst de vordering van de officier van justitie af. De zaak benadrukt de noodzaak voor de autoriteiten om snel en effectief te handelen bij overtredingen van opgelegde maatregelen, en de rol van de rechter in het waarborgen van een zorgvuldig proces.

Uitspraak

Beslissing in hoger beroep

RECHTBANK GELDERLAND

afdeling strafrecht
zittingslocatie Arnhem
Parketnummer : 05/701722-12 (met betrekking tot de aanhouding d.d. 4 juli 2013)
Data zittingen : 26 juli 2013 en 23 augustus 2013
Datum uitspraak : 23 augustus 2013

Beslissing van de politierechter

gewezen op het hoger beroep, krachtens artikel 38x Wetboek van Strafrecht ingesteld tegen
de beslissing met RC-nummer 12/1407 van de rechter-commissaris in de rechtbank Gelderland d.d. 5 juli 2013,
in de zaak van

de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland

tegen:

naam: [veroordeelde],

geboren op : [1979] te [geboorteplaats],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats],
thans verblijvende in [PI].
Raadsman : mr. R.J. Laatsman, advocaat te Oss.

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft d.d. 19 juli 2013 krachtens artikel 38x, zevende lid, Wetboek van Strafrecht hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechter-commissaris d.d. 5 juli 2013 tot afwijzing van de vordering van de officier van justitie d.d. 4 juli 2013 strekkende tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis, als bedoeld in artikel 38x, tweede lid, Wetboek van Strafrecht.
Op 22 juli 2013 heeft de rechter daarop de dag voor het onderzoek van de zaak bepaald, welk onderzoek op 26 juli 2013 is aangevangen.

Ontvankelijkheid

Het hoger beroep is binnen 14 dagen en derhalve tijdig ingesteld.
Ingevolge lid 7 van artikel 38x Wetboek van Strafrecht zendt het openbaar ministerie bij het instellen van hoger beroep de daarop betrekking hebbende stukken aan het gerecht toe. Voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van het hoger beroep dient niet alleen te worden beoordeeld of de officier van justitie het hoger beroep tijdig heeft ingesteld, maar ook of voldaan is aan deze verplichting tot toezending van stukken.
Ter beantwoording van die laatste vraag overweegt de politierechter in hoger beroep allereerst dat de onderhavige procedure als een a-typische vorm van hoger beroep moet worden aangemerkt. Immers, deze procedure is niet - zoals gebruikelijk - geregeld in het Wetboek van Strafvordering met alle daarbij van toepassing zijnde voorschriften en waarborgen, doch in het Wetboek van Strafrecht zonder andere regeling van processuele aard dan die genoemd in lid 7. Het lijkt er op dat de wetgever zich bij deze variant van hoger beroep vooral heeft laten leiden door pragmatische redenen van effectiviteit en efficiency en in mindere mate door maatstaven van zorgvuldigheid en een behoorlijk strafproces. In hoeverre de rechter in hoger beroep daarbij acht dient te slaan op (bepalingen in) het Wetboek van Strafvordering, wordt in artikel 38x Wetboek van Strafrecht niet aangegeven. Derhalve wordt het kennelijk aan de rechter in hoger beroep overgelaten om nader invulling te geven aan de vereisten voor een zorgvuldig strafproces.
Hiervan uitgaande overweegt de politierechter enerzijds dat een redelijke toepassing van het recht met zich mee kan brengen dat de officier van justitie bij het instellen van hoger beroep mèt de 'daarop betrekking hebbende stukken' ook de op schrift gestelde grieven aan het gerecht toezendt. De politierechter acht immers niet onredelijk om naar analogie van artikel 410 Wetboek van Strafvordering, een (beknopte) appèlschriftuur tot 'de daarop betrekking hebbende stukken' te rekenen. Anderzijds kan met evenveel kracht van argumenten aansluiting worden gezocht bij (bijvoorbeeld) de bepaling van artikel 447 Wetboek van Strafvordering, welke bepaling betrekking heeft op hoger beroep tegen beschikkingen en waarbij geen sprake is van een verplichte appèlschriftuur. Gelet op de korte termijnen die alle procespartijen in het kader van de procedure krachtens artikel 38x Wetboek van Strafrecht worden gegeven, kan in deze procedure een verplichte appèlschriftuur in redelijkheid niet gevergd worden.
Gelet op het vorenstaande, en omdat de officier van justitie ter terechtzitting van 26 juli 2013 mondeling zijn grieven naar voren heeft gebracht, zal de politierechter aan de afwezigheid daarvan voorbij gaan en de officier van justitie in zijn hoger beroep wel ontvankelijk verklaren.

Onderzoek van de zaak

Het hoger beroep is voor de eerste maal behandeld ter openbare terechtzitting d.d. 26 juli 2013. Tijdens die behandeling heeft de politierechter het onderzoek in hoger beroep aangehouden en bepaald dat veroordeelde zelf aanwezig dient te zijn indien hij zijn verdediging wil voeren. Hierbij is gelet op artikel 38x lid 7 juncto 14i lid 4 Wetboek van Strafrecht. Voorts is de officier van justitie opgedragen een aanvullend proces-verbaal te laten opmaken omtrent de toedracht van de aanhouding van veroordeelde op 4 juli 2013. Het onderzoek ter openbare terechtzitting, waarbij veroordeelde is verschenen, is voortgezet op 23 augustus 2013. Het aanvullend proces-verbaal is op diezelfde datum ontvangen.
Standpunt officier van justitie/appellant
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot vervangende hechtenis alsnog moet worden toegewezen.
Standpunt veroordeelde
Veroordeelde – bijgestaan door zijn raadsman – is van oordeel dat de vordering tot vervangende hechtenis dient te worden afgewezen, aangezien sprake is van machtsmisbruik door de politie.

De beslissing waarvan beroep

De politierechter zal de beslissing waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De feiten
Veroordeelde is op 14 december 2012 door de politierechter in de rechtbank Arnhem veroordeeld tot onder meer een maatregel krachtens artikel 38v Wetboek van Strafrecht, kort weergegeven inhoudende een gebiedsverbod in Nijmegen, met bevel tot vervangende hechtenis bij niet-voldoen aan deze maatregel. Deze veroordeling is onherroepelijk.
Op 3 juli 2013 is veroordeelde aangehouden en ingesloten op verdenking van heling, terwijl hij zich tevens bevond in het gebied waarop voormelde maatregel ziet. Op 4 juli 2013 is veroordeelde in vrijheid gesteld voor de heling, doch onmiddellijk – op bevel van de officier van justitie krachtens artikel 38x lid 1 WvSr – aangehouden wegens overtreding van het gebiedsverbod.
Beoordeling
Uit de stukken, in het bijzonder het proces-verbaal van aanhouding d.d. 3 juli 2013 en het aanvullend proces-verbaal van 23 augustus 2013 leidt de politierechter af dat op 3 juli 2013 een reële verdenking jegens veroordeelde bestond dat hij zich schuldig had gemaakt aan heling. De politierechter is dan ook van oordeel – anders dan veroordeelde – dat niet is gebleken van misbruik van bevoegdheden door de politie.
Voorts blijkt uit de stukken dat de politie ten tijde van de aanhouding ook weet had van de overtreding van het gebiedsverbod. De vraag is dan of de politie had mogen wachten met de aanhouding wegens laatstgenoemde overtreding totdat het strafrechtelijk onderzoek zou zijn afgerond.
Uit de tekst van artikel 38x Wetboek van Strafrecht kan niet anders worden geconcludeerd dan dat het de bedoeling is om bij constatering van overtreding van een maatregel ex artikel 38v Sr., met grote voortvarendheid te handelen. Dit geldt niet alleen voor de politie en de officier van justitie, maar ook voor de rechter-commissaris en de rechter in hoger beroep.
Ook volgt dit uit de Memorie van Toelichting, pag. 26 ten aanzien van het vijfde lid: “Het openbaar ministerie vordert (
bedoeld zal zijn: ‘de officier van justitie vordert’), zodra degene die de maatregel niet heeft nageleefd, is aangehouden, direct de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis bij de rechter-commissaris.” In lid 2 van artikel 38x wordt dit vertaald met het woord “onverwijld”.
Voorts volgt uit de Memorie van Toelichting, eveneens pag. 26, dat er geen regeling is voor schorsing of opschorting van de maatregel gedurende de tijd dat de veroordeelde uit anderen hoofde rechtens zijn vrijheid is ontnomen. In de Memorie van Toelichting is hieraan toegevoegd: ‘Het met de maatregel beoogde effect wordt in veel gevallen ook bereikt wanneer aan de veroordeelde op andere titel zijn vrijheid is ontnomen.’
De politierechter acht een dergelijke uitleg geheel in overeenstemming met de strekking van artikel 5 van het EVRM om niet alleen onrechtmatige, maar ook onnodige vrijheidsbeneming te voorkomen.
De politierechter komt dan ook tot het oordeel dat de politie en/of het openbaar ministerie in dit geval ten onrechte de vrijheidsbeneming op grond van de verdenking van heling niet parallel heeft/hebben laten lopen met de vrijheidsbeneming wegens de overtreding van het ‘gebiedsverbod’.
Aldus is niet voldaan aan het vereiste van artikel 38x, tweede lid, Wetboek van Strafrecht om na aanhouding onverwijld een vordering tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis bij de rechter-commissaris in te dienen.
De vordering van de officier van justitie zal dan ook worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De politierechter heeft gelet op de artikelen 14i, 14j, 38v en 38x van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

De politierechter, oordelend in hoger beroep:
Vernietigtde beslissing waarvan beroep en doet opnieuw recht;
Wijst afde vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis d.d. 4 juli 2013.
Aldus gewezen door de politierechter mr. P.C. Quak, in tegenwoordigheid van de griffier,
mr. D.T.P.J. Damen, en ter openbare terechtzitting van 23 augustus 2013 uitgesproken.