2.4.Artikel 2.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit bepaalt dat degene die een inrichting drijft en weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat door het in werking zijn dan wel het al dan niet tijdelijk buiten werking stellen van de inrichting nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan, die niet of onvoldoende worden voorkomen of beperkt door naleving van de bij of krachtens dit besluit gestelde regels, die gevolgen voorkomt of beperkt voor zover voorkomen niet mogelijk is en voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden gevergd (hierna: de zorgplicht).
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder e en i, wordt onder het voorkomen of beperken van het ontstaan van nadelige gevolgen voor het milieu als bedoeld in het eerste lid verstaan het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van luchtverontreiniging en het tot een aanvaardbaar niveau beperken van stofhinder.
Ingevolge het vierde lid, voor zover hier van belang, kan het bevoegd gezag met betrekking tot de verplichting bedoeld in het eerste lid maatwerkvoorschriften stellen (hierna: zorgplicht-maatwerkvoorschriften) voor zover het desbetreffende aspect bij of krachtens het Activiteitenbesluit niet uitputtend is geregeld.
Met de zinsnede ‘die niet of onvoldoende worden voorkomen of beperkt door naleving van de bij of krachtens dit besluit gestelde regels’ in artikel 2.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit heeft de wetgever tot uitdrukking willen brengen dat overtreding van de zorgplicht en het stellen van zorgplicht-maatwerkvoorschriften uitsluitend aan de orde is in gevallen waarvoor het Activiteitenbesluit geen uitputtende regeling bevat (Nota van Toelichting, blz. 114-115, Stb. 2007, 415).
Ingevolge artikel 4.100, eerste lid, van de Activiteitenregeling milieubeheer (hierna: de Activiteitenregeling) worden, ten behoeve van het voorkomen, dan wel, voor zover dat niet mogelijk is, het tot een aanvaardbaar niveau beperken van geurhinder, afgezogen dampen en gassen van het zeefdrukken die op de buitenlucht worden geëmitteerd, ten minste 2 meter boven de hoogste daklijn van de binnen 25 meter van de uitmonding gelegen bebouwing, afgevoerd.
Ingevolge het derde lid kan het bevoegd gezag, indien blijkt dat de geurhinder een aanvaardbaar niveau overschrijdt vanwege onvoldoende verspreiding van afgezogen dampen, vanwege geuremissies die niet via de afzuiging worden afgevoerd of vanwege incidentele geurpieken, in aanvulling op het eerste lid met inachtneming van de Nederlandse emissie Richtlijn (NeR) maatwerkvoorschriften stellen met betrekking tot:
a. de situering van de afvoerpijp;
b. het voorkomen of beperken van diffuse geuremissies; of
c. het beperken van incidentele geurpieken tot specifieke tijdstippen.
Voor het aspect geurhinder van zeefdrukken is hiermee voorzien in een uitputtende regeling voor het stellen van maatwerkvoorschriften. De betreffende regeling laat echter de eventuele mogelijkheid onverlet om met betrekking tot de aspecten luchtverontreiniging en stofhinder zorgplicht-maatwerkvoorschriften te stellen.