ECLI:NL:RBGEL:2013:2640

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 juli 2013
Publicatiedatum
29 augustus 2013
Zaaknummer
AWB ZUT-11_405 ZUT
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om handhaving en gegrondverklaring beroep inzake milieugevolgen drukkerij

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 19 juli 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een inwoner van Harfsen, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lochem. Eiser had een verzoek ingediend om bestuurlijke handhaving met betrekking tot een drukkerij in zijn nabijheid, dat door verweerder was afgewezen. Eiser stelde dat de milieugevolgen van de drukkerij onvoldoende waren onderzocht en dat hij hinder ondervond van geur- en stofemissies. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid was voorbereid, zoals voorgeschreven in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat nader onderzoek naar de emissies van de drukkerij noodzakelijk was om een deugdelijk besluit te kunnen nemen. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die in totaal € 4.906,70 bedragen. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming in bestuursrechtelijke procedures, vooral als het gaat om milieukwesties die directe gevolgen hebben voor de gezondheid en het welzijn van omwonenden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Team bestuursrecht
Reg.nr.: 11/405 ZUT
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van
in de zaak tussen
[eiser]
te Harfsen,
eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lochem
verweerder.
de vennootschap onder firma Charobe v.o.f., h.o.d.n. [derde partij ],
en[derde partij 2]
te Harfsen,
derde-partijen.

1.Procesverloop

Bij besluit van 18 augustus 2010 heeft verweerder een op 13 juni 2010 ingediend verzoek van eiser om toepassing van bestuurlijke handhaving met betrekking tot de drukkerij aan de [adres] afgewezen.
Bij besluit van 8 februari 2011 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
Bij brief van 19 juli 2011 heeft verweerder het rapport van 17 juni 2011 van Blauw luchthygiëne te Wageningen (hierna: Blauw) met betrekking tot een onderzoek naar de luchtemissie van de drukkerij overgelegd. Voorts heeft verweerder daarbij een gezondheidskundig advies van 20 juni 2011 van de GGD Gelre-IJssel te Apeldoorn overgelegd. Bij brief van 3 oktober 2011 heeft eiser een tegenrapport van 31 augustus 2011 van De Roever omgevingsadvies te Schijndel (hierna: De Roever) overgelegd. Voorts heeft eiser daarbij een e-mailbericht van R. Campe, werkzaam bij Actiflow BV te Breda
overgelegd. Bij brief van 5 december 2011 heeft verweerder een schriftelijke reactie van Blauw op het tegenrapport van De Roever overgelegd.
Het beroep is behandeld ter zitting van 15 december 2011, waar eiser is verschenen, bijgestaan door mr. J. Veltman, advocaat te Amersfoort. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door L.J. Oude Lenferink en R. de Ruiter. Namens [derde partij ] is [naam] verschenen, bijgestaan door mr. M.H.M. Deppenbroek, advocaat te Doetinchem.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder en [derde partij ] in de gelegenheid te stellen te reageren op de ter zitting door eiser ingebrachte memo van 9 december 2011 van De Roever.
[derde partij ] heeft bij brief van 16 januari 2012 gereageerd. Bij brief van 29 februari 2012 heeft verweerder gereageerd met het inbrengen van een beoordeling van de rapportage met betrekking tot de geursituatie van het Bureau milieumetingen van de provincie Gelderland.
Bij brief van 26 maart 2012 heeft de rechtbank de Stichting advisering bestuursrechtspraak (hierna: StAB) verzocht om een deskundigenonderzoek in te stellen. Bij brief van 31 mei 2012 heeft de StAB verslag uitgebracht.
Bij brief van 11 juli 2012 heeft verweerder zijn zienswijze met betrekking het verslag naar voren gebracht. Bij brief, ingekomen op 3 september 2012, heeft eiser zijn zienswijze met betrekking tot het verslag naar voren gebracht en daarbij diverse bijlagen, waaronder een rapport Beoordeling onderzoeksbevindingen van DGMR Industrie, Verkeer en Milieu B.V. (hierna: DGMR) van 31 augustus 2012, overgelegd. Bij brief, ingekomen op 7 september 2012, heeft eiser een nadere reactie met bijlagen ingediend.
Bij brief van 8 november 2012 heeft de StAB gereageerd op de ingebrachte zienswijzen.
Bij brief van 14 december 2012 heeft eiser op de brief van de StAB van 8 november 2012 gereageerd en daarbij diverse bijlagen, waaronder een nadere reactie van DGMR van 13 december 2012 overgelegd.
Bij brief van 5 februari 2013 heeft mr. F.B.M. van Aanhold, advocaat te Zutphen, aan de rechtbank meegedeeld dat [derde partij ] op 21 november 2012 failliet is verklaard met benoeming van hem als curator en dat de koper van de activa, [derde partij 2]de bedrijfsactiviteiten voorlopig voortzet in het bedrijfspand van [derde partij ].
De meervoudige kamer heeft de zaak vervolgens verwezen naar een enkelvoudige kamer.
Het beroep is vervolgens behandeld ter nadere zitting van 23 mei 2013. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door L.J. Oude Lenferink en R. de Ruiter. De curator van derde-partij [derde partij ] heeft meegedeeld niet ter zitting te verschijnen. Namens derde-partij[derde partij 2]is [directeur derde partij 2], directeur, verschenen.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft eiser bij brief verzocht om heropening van dat onderzoek.

2.Overwegingen

2.1.
Eiser betoogt dat het verzoek om handhaving ten onrechte is afgewezen. Daartoe voert hij aan geurhinder en gezondheidsschade te ondervinden van dampen en gassen afkomstig van de drukkerij van voorheen [derde partij ] en thans[derde partij 2]Ook voert hij aan stofhinder van de drukkerij te ondervinden. Hij stelt dat het bedrijf niet voldoet aan de voorschriften van het Activiteitenbesluit milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit). Het bestreden besluit berust op onvoldoende onderzoek naar de relevante feiten en betrokken belangen, alsmede op een ondeugdelijke motivering, aldus eiser.
Verweerder erkent in het bestreden besluit dat nader onderzoek met betrekking tot de emissies van de drukkerij en beoordeling en inschatting op basis daarvan van de gezondheidsrisico’s nodig is om deugdelijk op het bezwaar van eiser te kunnen beslissen. Verweerder stelt echter de uitkomsten van het onderzoek van Blauw niet te hebben kunnen afwachten, omdat de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen verweerder daartoe geen ruimte liet.
De rechtbank stelt vast dat verweerders stelling feitelijke grondslag mist, omdat niet gebleken is dat eiser verweerder daadwerkelijk schriftelijk in gebreke had gesteld met betrekking tot het niet tijdig nemen van een beslissing op zijn bezwaar. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat nader onderzoek met betrekking tot de emissies van de drukkerij en beoordeling en inschatting op basis daarvan van de gezondheidsrisico’s nodig was om deugdelijk op het bezwaar van eiser te kunnen beslissen. Het beroep van eiser is reeds daarom gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd, omdat het niet met de ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
De rechtbank zal vervolgens nagaan of er mogelijkheden zijn voor finale beslechting van het geschil.
2.2.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. De bedrijfsactiviteiten van de drukkerij bestaan uit het bedrukken van gebruiksvoorwerpen, zoals T-shirts, winkelmandjes en vouwkratten door middel van zeef- en tampondruk. De bedrijfsruimte bestaat uit 3 hallen. In hal 1 staan 7 tampondrukmachines, 5 zeefdrukmachines en een droogtunnel, met in een aparte ruimte de inktopslag waar reinigings- en voorbereidingswerkzaamheden plaatsvinden en de afvalopslag van onder meer poetsdoeken. Hal 2 betreft een magazijn. In hal 3 staat de zeefdrukmachine met plastisol inkt. De 3 hallen zijn onderling afgeschermd met lamellen. De lucht wordt uit hal 1 via hal 2 naar hal 3 verplaatst door middel van gevelventilatoren. De afvoer van de plastisol zeefdrukmachine vindt plaats via een afvoerpijp op hal 3. De ruimteventilatie van alle hallen vindt plaats via een gevelventilator in de kopse kant van hal 3 en de afvoer van inktopslag via een afvoerpijpje op het dak van hal 1.
De inrichting is gesitueerd op het bedrijventerrein De Holtmark te Harfsen. In de directe omgeving zijn bedrijven gesitueerd, waaronder het autoschadeherstelbedrijf van eiser. Naast het bedrijf van eiser is op het bedrijventerrein ook eisers woning gesitueerd. De kortste afstand tussen de woning van eiser en de meest nabij gelegen afvoerpunten van de drukkerij bedraagt ongeveer 45 meter.
Op 21 november 2012 is [derde partij ] failliet verklaard. De bedrijfsactiviteiten worden door[derde partij 2]ongewijzigd voortgezet in de bedrijfsruimte van [derde partij ].
2.3.
Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van het op 1 januari 2008 in werking getreden Activiteitenbesluit gelden per 1 januari 2011 de voorschriften van de in 1994 voor de drukkerij verleende milieuvergunning niet meer als maatwerkvoorschriften.
Het gaat in dit geval om een zogenoemde type B inrichting, als bedoeld in artikel 1.2 van het Activiteitenbesluit. Per 1 januari 2011 gelden daarvoor uitsluitend de bij of krachtens het Activiteitenbesluit gestelde regels.
2.4.
Artikel 2.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit bepaalt dat degene die een inrichting drijft en weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat door het in werking zijn dan wel het al dan niet tijdelijk buiten werking stellen van de inrichting nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan, die niet of onvoldoende worden voorkomen of beperkt door naleving van de bij of krachtens dit besluit gestelde regels, die gevolgen voorkomt of beperkt voor zover voorkomen niet mogelijk is en voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden gevergd (hierna: de zorgplicht).
Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder e en i, wordt onder het voorkomen of beperken van het ontstaan van nadelige gevolgen voor het milieu als bedoeld in het eerste lid verstaan het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van luchtverontreiniging en het tot een aanvaardbaar niveau beperken van stofhinder.
Ingevolge het vierde lid, voor zover hier van belang, kan het bevoegd gezag met betrekking tot de verplichting bedoeld in het eerste lid maatwerkvoorschriften stellen (hierna: zorgplicht-maatwerkvoorschriften) voor zover het desbetreffende aspect bij of krachtens het Activiteitenbesluit niet uitputtend is geregeld.
Met de zinsnede ‘die niet of onvoldoende worden voorkomen of beperkt door naleving van de bij of krachtens dit besluit gestelde regels’ in artikel 2.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit heeft de wetgever tot uitdrukking willen brengen dat overtreding van de zorgplicht en het stellen van zorgplicht-maatwerkvoorschriften uitsluitend aan de orde is in gevallen waarvoor het Activiteitenbesluit geen uitputtende regeling bevat (Nota van Toelichting, blz. 114-115, Stb. 2007, 415).
Ingevolge artikel 4.100, eerste lid, van de Activiteitenregeling milieubeheer (hierna: de Activiteitenregeling) worden, ten behoeve van het voorkomen, dan wel, voor zover dat niet mogelijk is, het tot een aanvaardbaar niveau beperken van geurhinder, afgezogen dampen en gassen van het zeefdrukken die op de buitenlucht worden geëmitteerd, ten minste 2 meter boven de hoogste daklijn van de binnen 25 meter van de uitmonding gelegen bebouwing, afgevoerd.
Ingevolge het derde lid kan het bevoegd gezag, indien blijkt dat de geurhinder een aanvaardbaar niveau overschrijdt vanwege onvoldoende verspreiding van afgezogen dampen, vanwege geuremissies die niet via de afzuiging worden afgevoerd of vanwege incidentele geurpieken, in aanvulling op het eerste lid met inachtneming van de Nederlandse emissie Richtlijn (NeR) maatwerkvoorschriften stellen met betrekking tot:
a. de situering van de afvoerpijp;
b. het voorkomen of beperken van diffuse geuremissies; of
c. het beperken van incidentele geurpieken tot specifieke tijdstippen.
Voor het aspect geurhinder van zeefdrukken is hiermee voorzien in een uitputtende regeling voor het stellen van maatwerkvoorschriften. De betreffende regeling laat echter de eventuele mogelijkheid onverlet om met betrekking tot de aspecten luchtverontreiniging en stofhinder zorgplicht-maatwerkvoorschriften te stellen.
2.5.
Omtrent de toxische effecten door emissie van de plastisol zeefdrukmachine is in het verslag van de StAB vastgesteld dat een emissie van weekmakers, dioxinen, brandvertragers en chloor door het gebruik van plastisol inkt niet is te verwachten. De meest schadelijke denkbare emissie is die van chloorwaterstof (HCl), dat eventueel bij verbranding gevormd zou kunnen worden uit de PVC deeltjes. Dit is door Blauw onderzocht, waarbij bleek dat de emissie verwaarloosbaar klein is. Inmiddels is de drukkerij overigens overgestapt op een PVC-vrije emulsie.
Met betrekking tot de emissie van organische oplosmiddelen bij de overige bedrijfsprocessen, is in het verslag vastgesteld dat de geurdrempelwaarden van de gebruikte middelen maatgevender zijn dan de toxische grenswaarden. Dat houdt in dat indien de geurbelasting voor de omgeving afdoende beperkt wordt, niet gevreesd behoeft te worden voor gezondheidsschade.
Over het aspect geurhinder is in het verslag vastgesteld dat de omvang van de geuremissie op juiste wijze is vastgesteld doordat de metingen in drievoud zijn uitgevoerd, er een continu emissiepatroon optreedt en de massabalans over een jaar goed overeenkomt met de door Blauw berekende hoeveelheid. In de verspreidingsberekeningen is op een juiste wijze rekening gehouden met de gebouwinvloed in relatie tot de afvoerhoogte van de emissies. Ook met de horizontale afvoer van dampen en de invloed van een regenkap op de afvoerpijp van de plastisol zeefdrukmachine is rekening gehouden in lijn met de aanbevelingen hierover. Niettemin is geconstateerd dat het grootste deel van de geuremissie door de zeefdruk- en tampondrukmachines niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.100 van de Activiteitenregeling plaatsvindt.
Met betrekking tot de vrees voor diffuse emissie is in het verslag vastgesteld dat dit niet aannemelijk is. Alleen vanuit de inktopslag zal, omdat de werkzaamheden niet in afgesloten ruimtes worden uitgevoerd en vanwege het lage afvoerdebiet van de ventilator in deze ruimte, een min of meer diffuse emissie kunnen plaatsvinden naar de omgeving. Preventieve maatregelen zoals “Good housekeeping” zijn hierbij volgens de StAB te prefereren boven verbetering van de afvoer.
Met betrekking tot het aspect stofhinder is in het verslag vastgesteld dat zeefdrukkerijen op zich niet bekend staan als inrichtingen waar een stofemissie van betekenis optreedt. Gelet op de geringe stofemissie is het voor dit type inrichting daarom niet gebruikelijk emissienormen voor te schrijven of stoffilters te verlangen. Daarbij heeft de StAB opgemerkt dat de geconstateerde vuilafzetting op een auto tussen de loods van eiser en de loods van [derde partij ] niet ongebruikelijk is indien een auto enkele maanden in de buitenlucht wordt geparkeerd.
2.6.
De rechtbank ziet in de rapportages van De Roever en DGMR, mede gelet op de nadere toelichting van de StAB bij brief van 8 november 2012, en ook overigens geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het door de StAB uitgebrachte deskundigenbericht.
Dit oordeel brengt met zich dat, teneinde de milieubelasting van de drukkerij zoveel mogelijk te beperken, de rechtbank Damen in overweging geeft om de regenkap op de afvoerpijp van de plastisol zeefdrukmachine, hoewel strikt genomen niet in strijd met het bepaalde in artikel 4.100, eerste lid, van de Activiteitenregeling, zodanig uit te voeren dat de luchtstroom naar boven gericht blijft, hetgeen ook geldt voor het te verhogen emissiepunt. De rechtbank geeft hem voorts in overweging voorafgaand met verweerder te overleggen over de situering van het te verhogen emissiepunt. Voorts kan verweerder overeenkomstig de ter zitting overgelegde concept-maatwerkvoorschriften aan[derde partij 2]maatwerkvoorschriften ter zake van “Good housekeeping” stellen. Dat zodanige maatregelen eveneens uit Arbo-technisch oogpunt vereist zouden zijn, maakt dat niet anders.
De rechtbank is voorts met de StAB van oordeel dat het tijdens het zeefdrukken in werking hebben van de gevelventilator in de kopse kant van hal 3 in strijd met artikel 4.100, eerste lid, van de Activiteitenregeling is, omdat daarmee afgezogen dampen en gassen van het zeefdrukken op de buitenlucht worden geëmitteerd op 1,5 meter onder de hoogste daklijn van de binnen 25 meter van de uitmonding gelegen bebouwing. Het desbetreffende emissiepunt dient op 2 meter boven de hoogste daklijn van de binnen 25 meter van de uitmonding gelegen bebouwing te worden gebracht om de overtreding van het bepaalde in artikel 4.100, eerste lid, van de Activiteitenregeling ongedaan te maken. Concreet betekent dit dat het emissiepunt op 12 meter hoogte moet worden gebracht, uitgaande van de maximale nokhoogte van 10 meter van de bedrijfshallen van de drukkerij.
2.7.
Gelet op wat hiervoor is overwogen zijn er geen termen voor het in stand laten van de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit, maar evenmin voor het volledig zelf voorzien in de zaak dan wel voor het toepassen van een zogenoemde bestuurlijke lus. Daarbij neemt de rechtbank nog in aanmerking dat Damen ter zitting heeft meegedeeld dat de komende maanden duidelijk zal worden of het bedrijf ter plaatse zal worden voortgezet, dan wel zal worden verplaatst naar een andere locatie. De rechtbank zal verweerder opdragen om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen en bekend te maken. Daarbij zal verweerder het primaire besluit moeten herroepen, alsnog handhavend moeten optreden met betrekking tot het te verhogen emissiepunt en opnieuw moeten beslissen op het verzoek om vergoeding van de in bezwaar gemaakte proceskosten (waaronder de kosten van Archimil Utea Beheer). De rechtbank gaat er vanuit dat verweerder daarbij voortvarend te werk zal gaan door onverwijld met de curator van [derde partij ] en [directeur derde partij 2] af te stemmen op welke wijze zodanig aan artikel 4.100, eerste lid, van de Activiteitenregeling en de in artikel 2.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit neergelegde zorgplicht kan worden voldaan, dat de door de inrichting veroorzaakte nadelige gevolgen voor het milieu zoveel mogelijk worden beperkt.
2.8
De rechtbank heeft, mede gelet op het in rechtsoverweging 2.7. gegeven oordeel, geen aanleiding om het onderzoek te heropenen, als verzocht door eiser.
2.9.
Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met toepassing van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) worden de ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand gemaakte proceskosten vastgesteld op € 944,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 15 december 2011, wegingsfactor 1). De rechtbank ziet geen aanleiding voor afwijking van het voor de kosten van professionele rechtsbijstand in het Bpb vastgestelde forfaitaire tarief. De gestelde reële kosten van mr. Veltman komen daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
De handelingen die Braams Consult blijkens de door eiser overgelegde declaratie heeft verricht, komen, gelet op de bijlage, onder A, bij het Bpb, niet voor vergoeding in aanmerking.
De ter zake van door eiser ingeschakelde deskundigen die aan eiser verslag hebben uitgebracht gemaakte proceskosten worden vastgesteld op € 3.962,70 (€ 1.499,40 voor de rapportages van De Roever en € 2463,30 voor de rapportages van DGMR). De door eiser gestelde kosten van Archimil Utea Beheer zijn niet gemaakt in verband met de behandeling van het beroep van eiser en komen daarom thans niet voor vergoeding in aanmerking.

3.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar bekendmaakt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van in totaal € 4.906,70,--;
  • bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 152,-- aan eiser vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. van Breda, rechter, in aanwezigheid van mr. P.M. Saedt, griffier. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.