[naam B Motion BV] c.s. concludeert dat de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, [naam A BV] in haar vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren, althans de vorderingen zal afwijzen, met veroordeling van [naam A BV] in de proceskosten. Zij voert, tegen de achtergrond van de vaststaande feiten, de volgende verweren aan.
De e-mail van 28 april 2009 bevat slechts een – tussen [naam A BV] en [naam B Motion BV] onderling afgestemd – voorstel aan [naam C Contructie BV] met het oog op een oplossing voor de [naam E]-kwestie. [naam C Contructie BV] kon zich in dit voorstel niet vinden en daarom hebben [naam B Motion BV] en [naam A BV] het samen afgehandeld. De e-mail waarin het voorstel is vervat heeft niet de status van overeenkomst bereikt en de werking van de cessieovereenkomst is in de slotbepaling van die overeenkomst afhankelijk gesteld van de beweerdelijke overeenkomst van 28 april 2009. [naam A BV] kan zich daarom op die overeenkomst niet beroepen. De gestelde vordering van
€ 8.000,-- is bij gebreke van een afspraak nimmer ontstaan. De factuur van 14 januari 2009 wordt in zoverre betwist dat die geen grondslag oplevert voor een vordering van € 8.000,--.
De gestelde vordering van € 6.227,19 is tenietgegaan door verrekening met een tegenvordering van [naam B Motion BV] in verband met de afhandeling van de [naam E]-kwestie. Overigens is de betreffende provisie door [naam A BV] ten onrechte gestaffeld berekend;
[naam B Motion BV] heeft de vordering dus niet alleen reeds voldaan maar heeft zelfs teveel betaald. De 2e samenwerkingsovereenkomst is in de plaats gekomen van de
1e samenwerkingsovereenkomst, die is herroepen. Hiermee hebben partijen bedoeld dat de
2e samenwerkingsovereenkomst de afspraken weergeeft zoals ze vanaf het begin, dus vanaf 5 december 2006, hebben gegolden. In verband daarmee heeft [naam B Motion BV] een aangepaste provisieberekening opgesteld (productie 2 van[gedaagden]), waaruit volgt dat [naam A BV] – achteraf beschouwd – een te hoog bedrag aan provisie heeft ontvangen. De uitgekeerde provisie is te hoog geweest omdat (a) de samenwerkingsovereenkomst geen aanspraak geeft op provisie indien een machine als prototype moet worden beschouwd (hetgeen pas achteraf kan worden vastgesteld), (b) de 2e samenwerkingsovereenkomst een neerwaartse bijstelling van de hoogte van de provisie bevat en (c) [naam A BV] de door haar in rekening gebrachte provisie ten onrechte gestaffeld heeft berekend. Er is door
[naam B Motion BV] totaal € 200.431,67 teveel betaald aan [naam A BV].
Er zijn geen afspraken met de Schlumberger Groep vastgelegd maar slechts met de “Sonic” bedrijven van de Schlumberger Groep.
De in artikel 5 van de 2e samenwerkingsovereenkomst genoemde periode van vijf jaren gedurende welke de provisieregeling van toepassing is loopt vanaf 5 december 2006, want de eerste machine is door [naam B Motion BV] in productie genomen op 2 december 2006.
Op [naam B Motion BV] en [naam C Contructie BV] rustte geen zelfstandige verplichting om [naam A BV] te informeren over alle opdrachten. [naam B Motion BV] heeft aan de uit artikel 2 van de
2e samenwerkingsovereenkomst voortvloeiende informatieverplichting voldaan door [naam A BV] in het tijdvak van 2 december 2005 tot 2 december 2011 te voorzien van alle relevante informatie. Dat zij dit ook tijdig heeft gedaan volgt reeds uit het feit dat provisievorderingen van [naam A BV] zijn meegenomen in de e-mail van 28 april 2009, waarbij het nota bene gaat om provisievorderingen waarvan [naam A BV] thans betaling vordert. Alle bestellingen zijn gemeld aan [naam A BV], laatstelijk nog bij brieven van de advocaat van[gedaagden]
van 22 december 2011 en 9 januari 2012. De passage betreffende de dubbele provisieberekening is dan ook niet van toepassing, nog daargelaten dat enkel een dubbele berekening van provisie geen (aanvullende) betalingsverplichting voor
[naam B Motion BV] in het leven roept. Het door [naam A BV] gevorderde boekenonderzoek raakt kant noch wal omdat door [naam B Motion BV] alle orders aan [naam A BV] ter beschikking zijn gesteld en [naam A BV] eenvoudigweg bij Western Geco kan controleren of door haar andere of meer orders zijn verstrekt. Bovendien hebben partijen ervan afgezien in de samenwerkingsovereenkomst een specifieke bepaling op te nemen die een boekenonderzoek zou rechtvaardigen. Een boekenonderzoek is in relatie tot een informatieplicht een paardenmiddel en is disproportioneel. [naam A BV] heeft bovendien onvoldoende feiten aangevoerd op grond waarvan aan de opgave van [naam B Motion BV] zou moeten worden getwijfeld. [naam B Motion BV] is – onverplicht – bereid door het horen van getuigen te bevestigen dat alle opdrachten zijn gecommuniceerd en daarmee moet [naam A BV] het doen. Bovendien is op de vordering tot openlegging van de administratie door de rechtbank reeds een beslissing genomen en komt het voor dat de rechtbank niet op basis van dezelfde feiten en omstandigheden tot een ander oordeel kan komen dan eerder uitgesproken. Dat [naam A BV] volledig afhankelijk zou zijn van [naam B Motion BV] om informatie te ontvangen over tussen [naam B-C BV] en andere partijen tot stand gekomen transacties is kennelijk niet juist gelet op het feit dat zij in staat was de producties 13 tot en met 22 over te leggen.
Tussen [naam A BV] en [naam B-C BV] bestaat geen rechtsverhouding. In artikel 8 van de
2e samenwerkingsovereenkomst is beoogd vast te leggen dat ook niet in die overeenkomst genoemde partijen die behoren tot de invloedssfeer van de betrokken partijen gebonden zijn aan de afspraken. Uitdrukkelijk is echter geen verbinding gelegd met op het moment van het aangaan van de 2e samenwerkingsovereenkomst nog niet bestaande vennootschappen.
[naam B-C BV] houdt zich niet bezig met opdrachten van Western Geco en de seismologische bedrijven van de Schlumberger Groep. [naam B-C BV] betwist dan ook dat zij valt onder de reikwijdte van de 2e samenwerkingsovereenkomst, althans dat er een onder de werking van die overeenkomst vallende opdracht door haar is aangenomen.
De volgens het overzicht van [naam A BV] verzwegen order ten bedrage van € 36.089,92 is bij [naam B-C BV] onbekend; waarschijnlijk gaat het hier niet om een purchase order maar om een shopping cart, hetgeen een soort bestelling vooraf zou kunnen zijn. In ieder geval heeft de betreffende transactie niet plaatsgevonden.
Naar aanleiding van de door [naam A BV] gestelde nauwe verbondenheid tussen [naam B Motion BV], [naam C Contructie BV] en [naam B-C BV] en de daaruit voortvloeiende hoofdelijke aansprakelijkheid voert[gedaagden] aan dat de gestelde provisievordering dateert uit een periode dat de vennootschap [naam B-C BV] nog niet eens bestond. Bovendien dient hoofdelijke aansprakelijkheid te volgen uit een expliciete wettelijke bepaling en als zodanig komt artikel 6:2 lid 2 BW niet in aanmerking.