2.medeplegen van poging tot afpersing.
Strafbaarheid van de verdachte
Over verdachte is een rapport van psychologisch onderzoek opgemaakt, gedateerd 13 mei 2013, door [psycholoog], gz-psycholoog, gerechtelijk deskundige NRGD. De conclusie van dit rapport is dat verdachte als licht tot verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
Met de conclusie van deze rapportage kan de rechtbank zich verenigen. Zij neemt deze conclusie over.
Verdachte is strafbaar, nu overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.
Toepassing minderjarigen strafrecht
In voornoemde rapportage is voorts vermeld dat er zowel argumenten zijn voor als tegen het toepassen van het minderjarigenstrafrecht. Het ervaringsniveau van verdachte met justitie op grond van eerdere delicten, in combinatie met de ernst van het huidige ten laste gelegde en de mate van planning hierin, spreekt tegen toepassing van het minderjarigenstrafrecht. De grote sociaal-emotionele en cognitieve achterstanden van verdachte spreken eerder voor toepassing van het minderjarigenstrafrecht, mede daar de meeste ontwikkelingskansen gezien worden in een jeugdsetting. Vanwege dit laatste neigt de rapporteur meer naar toepassing van het minderjarigenstrafrecht.
De officier van justitie heeft, gelet op het rapport van psychologisch onderzoek, gevorderd het jeugdstrafrecht toe te passen. De raadsvrouw heeft ook toepassing daarvan bepleit.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte had ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten de leeftijd van achttien jaren reeds bereikt. In beginsel wordt ten aanzien van achttienjarige daders het sanctierecht voor volwassenen toegepast. Artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht voorziet in de mogelijkheid om ten aanzien van (jong) volwassenen het minderjarigenstrafrecht toe te passen indien de rechter hiertoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder een feit is begaan.
De rechtbank vindt - mede gelet op de inhoud van de over verdachte opgemaakte rapportage en de indruk die zij ter terechtzitting van verdachte heeft verkregen - grond recht te doen overeenkomstig de bepalingen voor minderjarigen.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte - met toepassing van het minderjarigenstrafrecht - wordt veroordeeld tot:
- jeugddetentie voor de duur van 9 maanden, met aftrek van voorarrest;
- plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
Ter toelichting heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte zeer ernstige feiten heeft gepleegd en dat verdachte een van degenen is geweest die gewapend de medewerkers van de pub heeft bedreigd. Uit de rapportage blijkt dat verdachte een ontwikkelingsachterstand heeft die behandeld dient te worden. De PIJ-maatregel is daarvoor het meest aangewezen. Indien het minderjarigenstrafrecht niet toegepast zou worden, acht de officier van justitie een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar een passende straf.
De raadsvrouw heeft aangevoerd om bij de strafoplegging rekening te houden met eendaadse samenloop. Zij heeft bij de hoogte van de op te leggen straf verwezen naar uitspraken van de rechtbanken Amsterdam en Utrecht. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht te volstaan met een straf gelijk aan het voorarrest in combinatie met een forse justitiële stok achter de deur met bijzondere voorwaarden die de rechtbank wenselijk acht. Verdachte heeft meer aan bijstand vanuit een pleeggezin, waar thans goede banden mee bestaan en ondersteuning door professionele hulpverleners. Hij heeft nooit ouderliefde en de band met een gezin gevoeld. In een inrichting voor jeugdigen zal hij wederom geruime tijd afstandelijk benaderd worden en dat heeft tot nu toe tot niets geleid. De raadsvrouw heeft daarom verzocht het advies tot oplegging van de PIJ-maatregel niet te volgen. Dit is de zwaarste jeugdmaatregel en is het ultimum remedium. Andere minder ingrijpende middelen, namelijk bijzondere voorwaarden verbonden aan een voorwaardelijk strafdeel, moeten dan geen kans van slagen hebben.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte en zijn mededader zich schuldig hebben gemaakt aan misdrijven waarbij er sprake is geweest van ernstig geweld en bedreiging met geweld. Zij hebben uit geldgebrek het plan opgevat om een horecagelegenheid voor openingstijd te beroven, waarbij verdachte mede initiator is geweest. Zij zijn goed voorbereid te werk gegaan. Zij hadden een sleutel om de toegangsdeur te openen en zijn, voorzien van bivakmutsen en wapens, de horecagelegenheid binnengedrongen. Daar aangekomen hebben zij de aanwezige personeelsleden bedreigd, één van hen geboeid en een ander met een wapen geslagen. Dit moet voor de slachtoffers beangstigend en traumatisch zijn geweest. Het is bekend dat slachtoffers van geweldsdelicten daar vaak langdurige en ernstige psychische gevolgen van kunnen ondervinden. Feiten als deze dragen bovendien bij aan gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
De feiten rechtvaardigen oplegging van een vrijheidsstraf. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak, gelet op de door verdachte en zijn mededader gepleegde feiten en het door hen
toegepaste geweld niet met een vrijheidsstraf gelijk aan het voorarrest of een deels
voorwaardelijke vrijheidsstraf kan worden volstaan.
Gelet op voormelde omstandigheden en de omstandigheid dat er sprake is van eendaadse samenloop acht de rechtbank de oplegging van jeugddetentie voor de duur van 20 maanden passend en geboden.
De rechtbank zal, naast de onvoorwaardelijke jeugddetentie, aan verdachte voorwaardelijk de PIJ-maatregel opleggen. Naar het oordeel van de rechtbank is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte in het geval hij ondanks de goede opvang en begeleiding in het pleeggezin in zijn oude gedrag zou vervallen. Ook aan de overige voorwaarden van artikel 77s, eerste lid, Wetboek van Strafrecht, is voldaan.
Uit het voornoemde rapport van psychologisch onderzoek blijkt dat het gevaar voor recidive als hoog wordt ingeschat. De rechtbank acht het opleggen van een voorwaardelijke PIJ-maatregel ook daarom passend en geboden, teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De proeftijd zal worden gesteld op twee jaren.
Vordering tot schadevergoeding
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 3.610,-- (€ 110,-- materiële schade en € 3.500,-- immateriële schade) ingediend ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de gevorderde materiële schade aangevoerd dat er € 35,-- schade is geleden. Het overige deel van de gevorderde materiële schade dient afgewezen te worden. De gevorderde immateriële schade is te hoog. In de onderbouwing wordt verwezen naar uitspraken waarbij er onder meer sprake is geweest van arbeidsongeschiktheid en langdurige hulpverlening. Daarvan is in dit geval geen sprake geweest. De raadsvrouw acht een bedrag van € 1.750,-- toewijsbaar. De benadeelde partij dient voor de overige immateriële schade in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De rechtbank zal de geleden materiële schade stellen op een bedrag van € 35,--, nu gebleken is dat in ieder geval deze materiële schade is geleden. De benadeelde partij zal voor het overige deel van de gevorderde materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard.
Aan de benadeelde partij is door het bewezenverklaarde rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Deze immateriële schade is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid wordt deze schade begroot op het gevorderde bedrag.
De verdachte is niet meer tot vergoeding gehouden indien en voorzover het gevorderde door zijn mededader(s) is of wordt voldaan.
De rechtbank zal de wettelijke rente toewijzen met ingang van 15 april 2012
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet, gelet op hetgeen is overwogen omtrent de vordering tot schadevergoeding, aanleiding om aan de verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van na te noemen som geld ten behoeve van voornoemde benadeelde partij.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze strafoplegging is gegrond op de artikelen 36f, 45, 55, 63, 77c, 77h, 77i, 77s, 77x, 77x, 77z, 77gg, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.