ECLI:NL:RBGEL:2013:3692

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 oktober 2013
Publicatiedatum
8 oktober 2013
Zaaknummer
05/720250-13
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor poging tot zware mishandeling en diefstal

Op 8 oktober 2013 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en diefstal. De zaak vond plaats in Arnhem en de verdachte was op 9 juni 2013 betrokken bij een incident buiten een café in Nijmegen. Tijdens een ruzie heeft de verdachte de aangever, een persoon genaamd [slachtoffer], met kracht in het gezicht geslagen, waardoor deze achterover viel en zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk handelde en dat hij de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair en subsidiair tenlastegelegde feiten, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de meer subsidiaire tenlastelegging van poging tot zware mishandeling en diefstal van de mobiele telefoon van de aangever. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is de verdachte verplicht gesteld om een schadevergoeding van € 9.721,87 te betalen aan de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de materiële schade en een voorschot op het smartengeld zijn vergoed. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Promis II
Parketnummer : 05/720250-13
Datum zitting : 24 september 2013
Datum uitspraak : 8 oktober 2013
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[verdachte]
geboren op : [1994] te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
thans gedetineerd in [verblijfplaats].
raadsvrouw : mr. E. Maalsen, advocaat te Nijmegen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
1.
primair
hij op of omstreeks 09 juni 2013 te Nijmegen aan een persoon genaamd [slachtoffer],
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (waaronder hersenkneuzingen, kneuzingen in het gezicht en een breuk in de bovenkaak), heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen, althans eenmaal (met kracht) in diens gezicht (tegen diens kaak)
en/of tegen/op diens hoofd te slaan en/of te stompen, waardoor deze (hard)(achterover) met het hoofd op de grond is gevallen ;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
subsidiair
hij op of omstreeks 09 juni 2013 te Nijmegen opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer], meermalen, althans eenmaal met kracht in diens gezicht (tegen diens kaak)
en/of tegen/op diens hoofd heeft geslagen en/of gestompt waardoor deze (hard) (achterover) met het hoofd op de grond is gevallen , tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (waaronder hersenkneuzingen, kneuzingen in het gezicht en een breuk in de bovenkaak), heeft bekomen;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 09 juni 2013 te Nijmegen ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal met kracht die [slachtoffer] in diens gezicht
(tegen diens kaak) en/of tegen/op diens hoofd heeft geslagen en/of gestompt waardoor deze (hard) (achterover) met het hoofd op de grond is gevallen , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair
hij op of omstreeks 09 juni 2013 te Nijmegen opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer] , meermalen, althans eenmaal met kracht in diens gezicht (tegen diens kaak)
en/of tegen/op diens hoofd heeft geslagen en/of gestompt waardoor deze (hard) (achterover) met het hoofd op de grond is gevallen , waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij op of omstreeks 09 juni 2013 te Nijmegen met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 24 september 2013 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. E. Maalsen, advocaat te Nijmegen.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd [slachtoffer]. Namens hem is mr. B. Pernot, advocaat te Wijchen als gemachtigde verschenen.
De officier van justitie, mr. G.L.M. Verstegen, heeft gerekwireerd.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs [1]
Vrijspraak van 1 primair en subsidiair
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat het letsel zoals dat bij aangever is geconstateerd niet kan worden beschouwd als letsel in de zin van artikel 82 van het wetboek van Strafrecht (Sr). De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde feiten.
Ten aanzien van de overige feiten:
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 9 juni 2013 bevond aangever [slachtoffer] zich buiten café [café] te Nijmegen, waar een ruzie gaande was tussen meerdere personen. Behalve aangever stonden er meerdere personen voor het café. Onder hen bevond zich verdachte.
Aangever is in de richting van de ruzie gelopen, heeft getracht deze te sussen en heeft toen een klap gekregen. Ten gevolge van deze klap is aangever achterover gevallen, met zijn achterhoofd op straat beland en heeft hij het bewustzijn verloren. Aangever liep hierdoor de volgende verwondingen op: kleine hersenkneuzingen, kleine breuk bij een botuitsteeksel van het bot van de bovenkaak, scheurwondjes en schaafwonden in het gelaat, zwellingen en kneuzingen van het gelaat, dikke onderlip met verwonding van het mondslijmvlies en twee scheurwonden op het achterhoofd. Na het incident miste aangever de mobiele telefoon die hij voor het incident in zijn zak had. [2] Verdachte droeg die avond een witte jas met een nummer op de achterzijde. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 meer subsidiair en 2 tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak voor beide feiten. Volgens de verdediging zijn er onvoldoende bewijsmiddelen voorhanden waaruit blijkt dat het verdachte is die geslagen heeft of de mobiele telefoon heeft weggenomen, nu de getuigenverklaringen uiteen lopen en sporenonderzoek niets heeft opgeleverd. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij aangever bij de schouder pakte, waarna deze op hem kwam afgelopen en van een ander de klap kreeg.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank dient zich eerst over de vraag te buigen of het verdachte is die aangever heeft geslagen en de telefoon heeft weggenomen.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Meerdere personen zijn getuige geweest van de ruzie buiten het café. Ook waren er meerdere mensen aanwezig toen aangever de klap kreeg. Verschillende getuigen die over het incident zijn gehoord behoren ófwel tot de vrienden- dan wel kennissenkring van de aangever ófwel tot die van de verdachte.
Er is echter ook een aantal getuigen gehoord die niet tot de vrienden- dan wel kennissenkring van de aangever of de verdachte behoren. Deze getuigen verklaren als volgt.
Getuige [getuige 1], een toevallige passant, verklaart dat hij op het Wintersoord liep en zag dat er werd gevochten. Hij zag dat de aangever naar de vechtende jongens liep en hij zag aan de lichaamshouding van aangever dat deze de situatie wilde sussen. Vervolgens zag hij dat een jongen in een soort bokshouding voor aangever op en neer sprong en met kracht en met gebalde vuist in het gezicht van aangever sloeg, die daarna direct op de grond viel. Daarna zag hij dat de jongen die geslagen had iets uit de kleding van aangever pakte. De jongen die geslagen had, had een witte jas aan met vermoedelijk een rugnummer op de achterzijde. [4] Wanneer de getuige foto’s van verdachte [5] worden getoond, herkent hij verdachte voor 100 procent als de jongen die geslagen heeft. [6]
Getuige [getuige 2], beveiligingsmedewerker bij café [café] verklaart dat hij aangever op de grond zag liggen en daarna zag dat verdachte zich naar aangever boog en aan de zakken van aangever voelde. Hierna stak verdachte zijn handen in de voorste broekzakken van aangever en haalde er iets uit. De getuige heeft voorts gezien dat verdachte aan het vechten was met een andere jongen die uit het café was gezet. [7]
Getuige [getuige 3], klant in café [café], verklaart dat hij tijdens het incident buiten stond omdat hij had geholpen de jongens die in het café ruzie hadden buiten te zetten. Hij zag dat een jongen een ander zo hard sloeg dat die achterover viel en hard met zijn hoofd op de grond bonkte. De jongen die geslagen had bukte en haalde de zakken leeg van de jongen die hij geslagen had. [8]
De getuige herkent op de foto’s die aan hem zijn getoond [9] verdachte voor 100 procent als de persoon die aangever tegen de grond heeft geslagen en de zakken van aangever heeft leeggehaald. [10]
Samengevat verklaren dus twee onafhankelijke getuigen dat het verdachte is die de klap aan aangever heeft uitgedeeld en daarna iets uit de zak van aangever heeft gehaald, terwijl de derde, die de klap niet heeft gezien, verdachte aanwijst als de persoon die iets uit de zak van aangever heeft gehaald.
De ter zitting afgelegde verklaring van verdachte dat hij aangever bij de schouder pakte, waarna deze op hem af liep en door een ander werd geslagen wordt door geen enkele andere getuigenverklaring ondersteund. Los daarvan is het niet aannemelijk dat aangever op verdachte af kan lopen als deze hem eerst bij de schouder heeft gepakt, immers kan de afstand tussen verdachte en aangever dan niet meer dan een meter zijn geweest.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank bewezen dat het de verdachte is geweest die de klap heeft uitgedeeld waardoor aangever achterover viel en vervolgens aangevers mobiele telefoon heeft weggenomen.
Met betrekking tot feit 1 ziet de rechtbank zich vervolgens voor de vraag gesteld of er sprake is van een poging tot zware mishandeling. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend.
Uit de verklaring van getuige [getuige 1] volgt dat verdachte in een soort bokshouding voor aangever op en neer sprong en met kracht en met gebalde vuist aangever tegen zijn gezicht sloeg. Aangever sloeg daardoor met zijn achterhoofd tegen de grond. Naar de uiterlijke verschijningsvorm is deze gedraging van de verdachte, het met gebalde vuist met kracht slaan tegen aangevers gezicht, gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat het opzet van de verdachte hier ook op was gericht. In dit licht neemt de rechtbank de volgende omstandigheden in aanmerking. Allereerst heeft de verdachte verklaard aan kickboksen te hebben gedaan. [11] Hij weet derhalve hoe hij een harde klap kan uitdelen en moet op de hoogte zijn geweest van de impact en mogelijke gevolgen van een dergelijke klap. Voorts schrijft de forensisch arts in haar rapport omtrent het letsel van aangever onder meer het volgende: “Vuistslagen en klappen op het hoofd kunnen zwaar lichamelijk letsel veroorzaken, afhankelijk van de kracht waarmee ze toegediend worden en de plaats waar ze terecht komen (…). Een val op het achterhoofd, kan afhankelijk van de kracht waarmee men op de grond neervalt en het soort oppervlak waarop men terecht komt, ernstige gevolgen hebben”. Daarnaast heeft de verdachte zelf bij de politie verklaard dat hij zag dat de jongen die de klap had gekregen bewusteloos raakte doordat zijn hoofd naar achteren knikte en hij stokstijf bleef staan alvorens hij achterover viel [12] .Door aangever zo hard tegen het hoofd te slaan heeft verdachte dan ook willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat deze zwaar lichamelijk letsel op zou lopen, hetzij door de klap hetzij door de daarop volgende val op een hard oppervlak zoals stoeptegels. De rechtbank acht gelet op het voorgaande het meer subsidiair tenlastegelegde bewezen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 meer subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
meer subsidiair
hij op 09 juni 2013 te Nijmegen ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met kracht die [slachtoffer] in diens gezicht (tegen diens kaak) of tegen diens hoofd heeft gestompt waardoor deze hard achterover met het hoofd op de grond is gevallen , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 09 juni 2013 te Nijmegen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon, toebehorende aan [slachtoffer].
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen worden alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair:
Poging tot zware mishandeling
Ten aanzien van de feit 2:
Diefstal
De feiten zijn strafbaar.

5.De strafbaarheid van verdachte

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.

6.De motivering van de sanctie(s)

De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 meer subsidiair en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Bij de beslissing over de straf heeft de meervoudige kamer rekening gehouden met:
- de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan;
- de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
 de justitiële documentatie van verdachte, gedateerd 11 juni 2013;
 een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, d.d. 11 juni 2013, betreffende verdachte; en
 een pro justitia rapportage van drs. [psycholoog], gz-psycholoog, gedateerd 27 augustus 2013.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft ’s nachts voor een café een ander dusdanig hard tegen het hoofd geslagen dat deze in het ziekenhuis moest worden opgenomen. Terwijl het slachtoffer bewusteloos op de grond lag, heeft verdachte ook nog zijn mobiele telefoon gestolen. Dit zijn ernstige feiten. Dergelijk uitgaansgeweld heeft niet alleen grote impact op de slachtoffers, maar zorgt ook voor toenemende gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Dat verdachte na het slachtoffer knock-out te hebben geslagen hem ook nog van zijn mobiele telefoon berooft, is buitengewoon laaghartig. Tot slot telt mee dat verdachte blijkens zijn justitiële documentatie al eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten.
Naar het oordeel van de rechtbank is, mede gelet op hetgeen doorgaans in soortgelijke zaken wordt opgelegd, voor deze feiten een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur op zijn plaats.
6a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van de bewezenverklaarde feiten. Gevorderd wordt een bedrag van € 16.382,84, inclusief kosten voor rechtsbijstand, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 107 dagen hechtenis. De verdediging heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde materiële schadevergoeding ter hoogte van € 250,-- wegens het verlies van de telefoon en de kapot geknipte kleding en schoenen door benadeelde partij voldoende is onderbouwd en door verdachte onvoldoende (gemotiveerd) is betwist. Als rechtstreeks door de bewezenverklaarde feiten veroorzaakte schade is dit deel van de vordering toewijsbaar.
Met betrekking tot de gevorderde medische kosten ad € 5.559,72 heeft de verdediging aangevoerd dat de benadeelde partij bij gebreke van de door hem verplicht af te sluiten verzekering op grond van de Zorgverzekeringswet niet heeft voldaan aan zijn schadebeperkingsplicht en daarom zelf die kosten moet dragen. Namens de benadeelde partij is hiertegen ingebracht dat de klap causaal is aan het ontstaan van de schade, niet het onverzekerd zijn, terwijl bovendien de zorgverzekeraar regres zou hebben kunnen nemen op verdachte als verdachte wel tegen deze kosten verzekerd zou zijn geweest.
De rechtbank constateert dat de benadeelde partij heeft aangevoerd dat hij in strijd met artikel 2 Zorgverzekeringswet op 9 juni 2013 niet tegen kosten van medische verzorging als hier gevorderd was verzekerd. Deze wettelijke bepaling strekt echter niet tot bescherming van wettelijk aansprakelijke derden tegen schadeclaims. Daar komt bij dat de benadeelde partij ook indien hij wel een zorgverzekering zou hebben afgesloten er voor zou hebben kunnen kiezen uitsluitend verdachte aan te spreken tot vergoeding van de door de klap veroorzaakte kosten van medische behandeling. Dat het dan voor de hand zou hebben gelegen dat hij zijn zorgverzekeraar zou hebben aangesproken, doet hieraan op zichzelf niet af. Bovendien zou de zorgverzekeraar na vergoeding van de medische kosten op grond van artikel 7:962 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn gesubrogeerd in het recht op schadevergoeding van de benadeelde partij jegens verdachte en aldus regres op verdachte hebben kunnen nemen tot het uitgekeerde bedrag. Hierop stuit dit verweer van verdachte af. Voor het overige is tegen deze schadepost geen verweer gevoerd. De rechtbank zal dit onderdeel van de vordering dan ook toewijzen, voor zover deze haar niet onrechtmatig of ongegrond voorkomt. De rente en incassokosten wegens te late betaling van de factuur ad € 896,98 van Veiligheidsregio Gelderland-Zuid zijn niet zonder meer aan te merken als rechtstreeks ontstaan door de klap, zodat die kosten zullen worden afgewezen. Opgeteld bij de overgelegde voorlopige raming van de medische ziekenhuisbehandelingen ad € 4.496,19, die de rechtbank op grond van artikel 6:97 BW tot uitgangspunt neemt, komt het toewijsbare deel van deze schadepost op € 5.393,17.
De onbetwiste en conform de richtlijn van de Letselschaderaad begrote ziekenhuisdaggeldvergoeding ad € 56,-- is toewijsbaar, evenals de telefoon-, porto- en reiskosten ad in totaal € 100,--. Verdachte heeft niet (gemotiveerd) betwist dat de benadeelde partij de opgesomde reizen naar allerlei instanties, waaronder medische instanties, heeft moeten maken. Voor het overige is aannemelijk dat de benadeelde partij dergelijke kosten heeft moeten maken en is de vordering niet bovenmatig of onredelijk.
Met betrekking tot de gevorderde schadevergoeding wegens kosten van verzorging, kosten van huishoudelijke hulp, verlies van zelfwerkzaamheid en verlies aan verdienvermogen heeft de verdediging aangevoerd dat die posten onvoldoende zijn onderbouwd. Ook de rechtbank is dat oordeel toegedaan. Zo is onvoldoende toegelicht welke verzorging de benadeelde partij nodig had, in hoeverre de (toenmalige) vriendin van benadeelde die mede op zich heeft genomen, hoe de verdeling van de huishoudelijke taken vóór de klap was en of de benadeelde partij een aandeel had in tot ‘zelfwerkzaamheid’ behorende taken en of dergelijke werkzaamheden daadwerkelijk werden uitgevoerd in het verleden. Met betrekking tot het verlies van verdienvermogen is, onder meer, onvoldoende bekend over het arbeidsverleden van de benadeelde partij om tot begroting daarvan te kunnen overgaan. Het zou een onevenredige belasting van het strafproces opleveren indien in deze procedure alsnog de mogelijkheid zou worden geboden tot nadere onderbouwing van dit een en ander. Op die grond zal de benadeelde partij in deze onderdelen van zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Verdachte heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank over het gevorderde voorschot op het smartengeld ad € 5.620,--. Gelet op de aard van de schadeveroorzakende gebeurtenis, de aard en de ernst van de lichamelijke en geestelijke gevolgen voor de benadeelde partij (voor zover tot dit moment bekend) en rekening houdend met de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, acht de rechtbank een voorschot op de schadevergoeding van € 3.000,-- billijk. In het meer gevorderde zal benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het verweer van verdachte tegen de vordering met betrekking de kosten van rechtsbijstand ad € 1.845,50 luidt dat de benadeelde partij daarvoor een toevoeging had kunnen verkrijgen. Dit verweer wordt verworpen, aangezien de mogelijkheid van een toevoeging aan de aansprakelijkheid van verdachte voor deze schadepost niet afdoet. Bovendien is aannemelijk dat, zoals namens de benadeelde partij is aangevoerd, in aanvulling op de door verdachte te betalen schadevergoeding geen aanspraak meer bestaat op vanuit de Raad voor de rechtsbijstand (mee)gefinancierde rechtshulp.
Voor het overige wordt ten aanzien van deze schadepost het volgende overwogen. De gevorderde kosten van rechtsbijstand betreffen, gelet op de specificatie van de werkzaamheden, voor ongeveer de helft werkzaamheden die zien op het vaststellen van de aansprakelijkheid en de schade, zoals bedoeld in artikel 6:96 lid 2 aanhef en onder b BW. Deze werkzaamheden zijn in redelijkheid verricht en redelijk van omvang en daarom toewijsbaar. Het daarmee corresponderende bedrag van € 922,70 zal worden toegewezen.
Voor zover de verrichte werkzaamheden zien op het opstellen en indienen van de onderhavige vordering gaat het om proceskosten waarover de rechtbank op grond van artikel 592a van het wetboek van Strafvordering een beslissing dient te geven. Daarbij kan de rechtbank aansluiting zoeken bij het in civiele zaken geldende liquidatietarief, maar zij kan daarvan ook afwijken. Gelet op de eigen aard van het strafproces en gezien de specificatie van de werkzaamheden, zal de rechtbank hier het concreet gevorderde bedrag, € 922,70, aan proceskosten toewijzen. Verdachte heeft met betrekking tot de vordering benadeelde partij immers te gelden als de voor het overgrote deel in het ongelijk gestelde partij.
Op grond van het voorgaande zal in totaal een bedrag van € 9.721,87 aan schadevergoeding worden toegewezen en zal benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vorderingen. De wettelijke rente zal worden toegewezen over het smartengeld vanaf 9 juni 2013 en over de overige schadeposten conform de vordering per 8 oktober 2013 (de datum van dit vonnis).

7.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 36f, 45, 57, 302 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en subsidiair tenlaste is gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 3 (drie) maanden niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
  • Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer], te betalen € 9.721,87 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2013 over € 3000,- (het voorschot op het smartengeld) en vanaf 8 oktober 2013 over 6.721,87 (de materiële schade) tot aan de dag der algehele voldoening.
  • Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op € 922,70 en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
  • Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen € 9.721,87, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juni 2013 over € 3000,- (het voorschot op het smartengeld) en vanaf 8 oktober 2013 over 6.721,87 (de materiële schade) tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van de hoofdsom te vervangen door hechtenis voor de duur van 83 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. W.J. Vierveijzer (voorzitter), mr. C.M.E. Lagarde en mr. S. Brinkhoff, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.T.P.M. van Aarssen, griffier
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 oktober 2013.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid opgemaakte proces-verbaal, nummer 2013054626, gesloten op 12 augustus 2013 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 24 september 2013; Proces-verbaal van aangifte, p. 47-48; schriftelijk bescheid, te weten een verslag met betrekking tot het letsel van aangever
3.Een schriftelijk bescheid, te weten een foto, p.69.
4.Proces-verbaal van verhoor [getuige 1], p. 63.
5.Schriftelijke bescheiden, te weten foto’s, p. 67-69.
6.Proces-verbaal van verhoor [getuige 1], p. 66.
7.Proces-verbaal van verhoor [getuige 2], p. 74-75.
8.Proces-verbaal van verhoor [getuige 3], p. 87
9.Schriftelijke bescheiden, te weten foto’s, p. 89-91
10.Proces-verbaal van verhoor [getuige 3], p. 87
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 175.
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 168.